FRANS VERLEYEN

IEMAND DIE EEN RIJKSBEGROTING MAG OPSTELLEN, heeft meer macht dan de mensen denken. Hij kan vooraf vrij bepalen hoeveel geld hij, krachtens zijn politieke autoriteit en onder toepassing van de wet, volgend jaar van zijn onderdanen mag opeisen. (Die zijn daartoe trouwens nauwkeurig geregistreerd en opspoorbaar.) Eveneens mag hij altijd, naar eigen inzicht, meer uitgeven dan hij ingezameld heeft. Hij leent gewoon het ontbrekende verschil, en doet dat door dezelfde onderhorige burgers met de nodige rente terugbetalen. Wanneer die nu of straks hun “belastingplicht” zouden weigeren na te komen, kan hij hen boetes opleggen, deurwaarders sturen, hun huisraad openbaar verkopen, hen zelfs in de gevangenis laten opsluiten.

Wanneer hij wil gaan lenen, vindt hij altijd en moeiteloos de nodige geldschieters. Die weten immers dat hij een ijzeren arm heeft. Hij kan zijn burgers, met de dwangmiddelen die een moderne nationale staat ter beschikking staan, tot medewerking aan zijn financieel gedrag of wangedrag verplichten. De kapitaalverschaffers zijn er zeker van dat hij foutloos zal terugbetalen. Daarom durfden, reeds in de late middeleeuwen, bankiersfamilies zoals de Fuggers, hun keizer Karel V de meest riskante voorschotten uitkeren. Daar kon hij mee doen wat hij zinnens was.

De parlementaire demokratie werd, moeizaam, uitgevonden om die macht van staatshoofden, en hun aangenaam levende entourage, onder kontrole te krijgen. Eerst was het de burgerlijke en kerkelijke adel (zelf hun penningen opeisend binnen hun lokale gemeenschap) die het recht afdwong om de vorstelijke vraag de bede naar vers geld met ja of nee te beantwoorden. Dat antwoord werd na veel palavers gegeven in hoge vergaderingen die zich meestal “Staten-Generaal” noemden.

Begin negentiende eeuw was het een delegatie van verkozen burgers die de natiestaat zijn fiskale inkomsten mochten bezorgen of weigeren. Dat parlement (een woord dat te maken heeft met parler en onder andere ook parabool en parabel) was een onschatbare vooruitgang. Een vergadering van afgevaardigden uit het volk kon de staatsmacht haar vleugels laten uitslaan, of kortwieken.

Zolang die teorie ook in de praktijk standhield, was een land als België naar de toen geldende maatstaven industrieel welvarend, experimenteel en vernieuwend : de tijd van Solvay en de spoorwegen, of van Multatuli en Karl Marx die in Brussel hun gewaagde boeken schreven. Ook vandaag denken sommige historici of schrijvers, zoals Geert van Istendael, in hun literaire pamfletten met nauwelijks verhulde weemoed terug aan het land van koning Leopold II en Albert I. In die tijd was het een door de koninklijke en burgerlijke elite slim uitgebate en daarom ook bloeiende onderneming.

Haar kosten en baten werden bewaakt door een senaat en vooral een kamer die iets van zelfverdediging tegen de macht uitstraalden. De meeste van haar leden waren lokale notabelen, zoals Charles Woeste van Aalst die we in de Priester Daens-film zagen optreden. Vele afgevaardigden van zijn soort namen de postkoets naar “Brussel” om daar de wettelijke belangen van zichzelf, hun sociale stand en hun streek te gaan bewaken. Daartoe begaven ze zich in vlijmscherpe debatten, met een vrijmoedigheid die wij ons vandaag niet meer kunnen voorstellen.

Toen de sociaal achterlijke maar voor de ekonomie nuttige Woestes uit het beeld waren verdwenen, begon zich iets te vormen waaraan vandaag alle burgers, in België evengoed als in de rest van West-Europa, een eigenaardig soort tol betalen : georganizeerde politieke partijen. Eerst waren dat voor de ontluikende demokratie onmisbare verenigingen. Die publiceerden veel vlammende teksten, hadden een duidelijk afgetekend programma en een militant gedachtengoed.

Veel later, eigenlijk pas na het jaar 1960, werden zij officieuze maar oppermachtige politieke instituten die vandaag rechtstreeks en gul door de schatkist gefinancierd worden. Alhoewel zij in de grondwet nergens vermeld staan, is hun greep op de uitdijende politiek en dus op de staatsuitgaven beduidend groter dan die van het aan de partijleidingen onderworpen parlement. Dat laatste is geen afremmende instantie meer. Elke regerende meerderheid, altijd op zoek naar meer overheidsgeld, mag op welwillende instemming der verkozenen rekenen. Met een zo minzaam mogelijke blik besturen de afgevaardigden van het volk mee de belastingmachine, tot aan de grens van wat dat volk wil verdragen.

Omdat de partijen, het parlement en de regering samen eenzelfde oogmerk dienen, met name het in stand houden van de verzorgingsstaat (de eigen politieke en ambtelijke klasse daarin meebegrepen), is het algemeen stemrecht niet langer opgewassen tegen het fenomeen van de te hoge fiskale druk op tewerkstelling en inkomens uit arbeid. In een land waar nog slechts 37 procent van de bewoners betaald werk verricht, en 63 procent dus niet tot de aktieve bevolking behoort, is de gevreesde belastingbrief het probleem van een minderheid.

De overheid heeft voor die toestand een sociaal argument : kollektieve strijd tegen werkloosheid, armoede, en financiële problemen die burgers vanwege kinderlast, ziekte of ouderdom kunnen hebben. Voor ons land staat echter vast dat die maatschappelijke kwalen onophoudelijk toenemen, hoeveel geld de werkende bevolking de meest solidaire ter wereld ook bijeenbrengt om ze uit de wereld te helpen. De fiskale uitputtingsslag loopt dood, het gaat om een foute metode. Omdat onze zich progressief noemende regeringen in feite erg konservatief zijn, laten ze alles bij het oude.

EEN ZELDEN GESIGNALEERD GEVOLG HIERVAN is het wegdeemsteren, ja zelfs grotendeels onbekend blijven, van de Vlaamse regering in de openbare opinie. Die “ruikt” natuurlijk ook wel dat haar reële lot door Dehaene-Maystadt wordt bepaald en niet door de politieke macht van haar eigen Gemeenschap. Die heeft immers geen kontrole op het fundament van alle burgerschap : de afdracht van privébezit aan de staat en aan het stelsel van sociale zekerheid dat die staat bijeen houdt. Daarom kan minister-president Van den Brande de politieke agenda niet bepalen en spreekt zijn rol niet tot de geesten.

De fiskale druk systematisch in het brandpunt houden, zoals Dehaene doet, is goed voor het Belgische unitarisme.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content