Waarom bakenen badgasten hun territorium af ? En waarom mag een vrouwenbeen niet behaard zijn ? Het strand als schouwtoneel.
DAAR ZIJN ZE WEER, de mannen met het strandzeil in de ene en de koelbox, een strooien mand of een ligbed in de andere hand. Met gespreide benen en de torso rechtop, speuren ze het strand af op zoek naar een uniek plekje om zich met vrouw, kind(eren) en eventuele vrienden te installeren : liefst ver van de kleedhokjes en de strandstoelen. Hoewel. De lichaamstaal van de man is ook bij het betreden van die kant van de scène even duidelijk. Hij is de nieuwkomer, die weet dat hij bespied wordt en zich dominant opstelt vooraleer daadwerkelijk een lapje strand te bezetten. Hij vertoont zelfs voorouderlijk gedrag. Want ook onze vroege voorvaderen hebben zowel aan de zuiderse- als aan de Noordzeestranden ooit takken in het zand gestoken, hutten opgetrokken en hun territoria afgebakend.
Het installatieritueel op het strand is voor antropologen derhalve de denkbeeldige reconstructie van de eerste hut als centrum van het zich toe te eigenen terrein ; zeg maar een plekje van intimiteit en rust in het blijkbaar gesimplificeerd samenlevingsmodel dat het strand is. En toch wordt het beheerst door gedragsregels en dito patronen.
ZONES.
Wie een plekje op het strand uitzoekt, houdt daarbij onbewust rekening met wat de Amerikaanse antropoloog Edward T. Hall al dertig jaar geleden in ?The Hidden Dimension? uiteenzette over de straal waarbinnen ook de menselijke soort bepaalde graderingen aan haar ruimtelijke relatie met anderen toekent. In onze contreien, evenals in Engeland, de Verenigde Staten en Canada, worden vier gradiënten onderscheiden. De zogeheten intieme zone ligt behoudens intiem contact tussen 15 en 46 centimeter ; de persoonlijke zone tussen 46 centimeter en 1,2 meter ; de sociale zone tussen 1,2 en 3,6 meter ; de publieke zone buiten de 3,6 meter. Hoe belangrijk die verschillen zijn, bewijzen twee voorbeelden die de Australische communicatieconsultant Allan Pease in zijn jongste versie van de ?Body Language? (Londen, 1995) aanhaalt. Een Deens koppel dat tijdens een receptie in Sydney systematisch op de voor hen sociaal aanvaardbare 25-centimetergrens van zijn gesprekspartners bleef, werd door de aanwezige mannen en vrouwen als een stel versierders met de vinger gewezen. De Denen van hun kant noemden de aanwezige Australiërs afstandelijk en onvriendelijk. Japanners, die hun gesprekspartners doorgaans nog dichter benaderen, hebben op die manier ooit een receptie met Amerikanen letterlijk op gang gebracht : als de een vooruit schoof, schoof de ander achteruit. Het versneld projecteren van discreet opgenomen videobeelden heeft dit aangetoond.
De locatie van de neder-zetting op het strand wordt nog belangrijker als de vrouw alleen is en bovendien met blote borsten wil zonnen. Jean-Claude Kaufmann, hoogleraar sociologie aan de Sorbonne, schreef daarover een boek : ?Corps de femmes, Regards d’hommes : sociologie des seins nus?. Op basis van zo’n driehonderd interviews, afgenomen op vijf Franse stranden, concludeert Kaufmann dat de meeste vrouwen in monokini jonge mannen in groep, oudere heren en families met kinderen bewust uit de weg gaan. Ze trekken bovendien (meestal) toch hun behaatje aan als ze opstaan en zeker als ze hun ?air bubble? verlaten, zoals Edward Hall eenieders meest eigen zone nog noemde. Over vrouwelijk naakt op het strand valt trouwens wel meer te zeggen.
NAMAAKBILLEN.
Zodra het individu of de groep zijn terrein verder heeft afgebakend met handdoeken, handtassen, schoenen en speelgoed, kan het louter visueel maar ook sociaal zappen beginnen. Dan gaat vooral het lichaam spreken.
Sinds badpakken het bloot niet langer moeten verbergen maar de aandacht daarentegen op bepaalde lichaamsdelen vestigen, is de lichaamstaal op het strand des te belangrijker geworden. En ook die taal is, evenals Halls ?proxemics?, cultureel gebonden. Zo blijven ontblote borsten als symbool van moederschap onder andere op de Braziliaanse machostranden taboe, terwijl diezelfde vrouwen de mannen wel mogen verrassen met almaar hoger uitgesneden broekjes die de ronding van hun blote billen extra accentueren. Niettegenstaande ?het tonen van de billen zelf het voornaamste signaal is, waarvan de andere signalen allemaal nabootsingen zijn.? Aldus de Britse zoöloog en gedragswetenschapper Desmond Morris in ?The Human Animal?. Volgens zijn lichtjes seksistische visie ontwikkelden ?de vrouwenborsten zich eenvoudig tot namaakbillen (…) opdat de vrouw haar seksualiteit zowel van voren als van achteren kenbaar zou kunnen maken.? En dat begon al toen onze voorouders op hun achterpoten gingen lopen.
De huid is inmiddels opnieuw een kledingstuk ?een masker? geworden : ?niet zozeer om een rol maar wel om waarden te vertolken zoals zuiverheid, zo mogelijk schoonheid en jeugd, en vooral een zekere natuurlijkheid.? Aldus Jean-Didier Urbain, een andere Sorbonne-socioloog, in zijn opmerkelijke zedenstudie ?Sur la plage?. Ook Urbain heeft de taal van het lichaam bestudeerd : ?Le corps balnéaire est un corps construit. C’est un signe spécifique. Sa nudité, n’est pas un défaut de code. Elle est au contraire un fait de langage?. Lichaamstaal is niet alleen theatraal maar ook een bron van distinctie : in de naam van de lichtheid en het licht. Was er trouwens op de vooroorlogse Lüneburger Heide geen nudistenkamp dat ?Licht-Land? heette ? Ook vandaag worden schoonheidsidealen gecultiveerd die geen vetlaagjes, huidplooien, rimpels, slappe borsten en behaarde of bleke plekjes op het vrouwenlichaam dulden. Zelfs het epileren is, evenals het (al dan niet artificiële) zonnebruin, een masker geworden : onder meer met het oog op het strandtoneel. Bovendien is de gladheid van de huid, zoals Desmond Morris nog opmerkt ?een krachtig erotisch signaal bij onze soort.?
KLEINE DOOD.
Zoals het strand telkens weer gezuiverd moet worden van zogezegd storende hoewel natuurlijke elementen, zoals dode vissen, schelpdieren en zeewieren, zo moet volgens Philippe Perrot het vrouwelijk lichaam op zijn beurt onthaard worden : ?L’épilation est un habit, invisible comme les crèmes, les parfums et les pilules autobronzantes. L’épilation est un masque. Elle ne fait pas apparaître mais disparaître quelque chose. Que masque-t-elle ? La nature, bien sûr…? En zo wordt het vrouwelijk naakt zeker in elastisch glimmende badpakken zelfs ?verglaasd? en het mannelijk naakt precies door de vereiste beharing op zijn beurt in zijn stereotype bevestigd.
Met deze en andere voorbeelden illustreert vooral Jean-Didier Urbain dat het strand een ruimte is voor rudimentair toneel en overgangsrituelen. Vandaar dat zoveel mensen niet naar het strand willen : niet omdat daar zogezegd niets te doen is, maar ?omdat zij het voorafgaandelijk identiteitsverlies niet aankunnen dat precies de toegang tot het strand impliceert.? Het strand ontdoet een individu niet alleen van zijn kleren maar ook van hetgeen hem of haar in het dagelijks leven sociaal van anderen onderscheidt. De badgast moet zich derhalve een nieuw profiel, misschien zelfs een nieuwe identiteit en distinctie aanmeten om zichzelf en de zijnen te (her-)positioneren. En daar zijn de installatieriten, de lichaamstaal en de strandspelletjes goed voor.
Jean-Didier Urbain noemt het strand een ?living theatre?, waar de grens tussen publiek en spelers per definitie vervaagt. De zelf-regie stelt zich tot enige doel iedereen van nul te laten (her-)beginnen en slechts die minimale contacten te leggen waar hij of zij behoefte aan heeft. Precies daarom maakt het, voor al wie aan zee vakantie viert, weinig verschil of het strand beantwoordt aan het beeld dat vakantiemakelaars ervan ophangen of niet. Als er geen palmbomen staan, worden ze op het tentzeil geschilderd of in plantenbakken bijgezet.
?Car ce n’est pas une vraie plage que cherche ce villégiateur, mais une vraie scène, propre en premier lieu, belle et calme ensuite, un lieu propice à ce jeu de détachement et d’oubli du monde.? En die kalmte staat hier niet voor eenzaamheid maar voor ?massale cocooning?, tussen het geroezemoes van gelijkgestemden, tegen de visuele en akoestische achtergrond van de branding en derhalve aan de rand van het nog steeds beangstigende en numineuze oerelement dat de zee blijft. Zelfs het zand is uiteindelijk even fluïde als de golven en biedt op zijn manier die zogeheten ?petites morts, des rites d’oubli du corps, de disparition de soi, par immersion, suspension, purification, sensation de dissolution.?
WARE REIZIGER.
Volgens Urbain laten precies deze sociologische werkelijkheid en de rituele functie van het strand toe de kritiek op de overbevolking of de slordigheid van sommige stranden te relativeren. Want, zelfs indien er, mede door gestes en gedragingen, ook op het strand geen gelijkheid onder de mensen mogelijk blijft, dan zorgen sociaal-economische factoren er wel voor dat ?elk zijn strand? kan kiezen. Heist is Knokke of Duinbergen niet en het Albertstrand is evenmin te vergelijken met Het Zoute, al behoren deze vijf badplaatsen tot dezelfde gemeente. En zo heeft elk land zijn voorbeelden.
Toch is het strand, dat voor de pre-industriële mens bijna altijd een gevaarlijke en te mijden plek blijft, voor zijn postindustriële soortgenoot ?een aanloop, waar het installatieritueel de scheidingslijn tussen de buitenwereld en de intimiteit hertekent. Dit ritueel zorgt voor scheiding en toetreding tegelijk.? Zij het dan de toetreding tot ?un univers collectif sans angoisse et sans énervement, un monde sans inquiétude (…) hors des turbulences et des conflits de la vie courante, pour rejouer des scènes sociales heureuses, restaurer des liens défaits, et établir de nouveaux ou encore retrouver une sensation de voisinage et de familiarité perdue en ville, celle de l’appartenance communautaire?, zoals Urbain het zegt. Hij vindt dan ook dat de ?villégiateur?, die waar ook ter wereld het strand opzoekt, ten onrechte met de toerist verward wordt. Zoals deze trouwens geen reiziger is.
De ware reiziger gaat in andere werelden op : Phileas Fogg in ?De reis om de wereld in tachtig dagen? achterna. De toerist wil de wereld, die hij bezoekt, naar zijn hand zetten, zoals Passepartout in hetzelfde verhaal. Zij die zich daarentegen ergens aan het strand gaan vermeien, willen helemaal niks veranderen. Integendeel. Zoals Robinson Crusoe keren zij de wereld, ja zelfs de wandeldijk, de rug toe om zich gedurende enkele uren per dag en elke dag opnieuw te koesteren in de meest elementaire vorm van samenleven. Geen toeval dus dat de held van Daniel Defoe uit 1719 Urbains ?villégiateur de référence? is. Uiteindelijk was Defoe geïnspireerd door de verhalen van een Schotse zeeman, die zich na een heftige ruzie met zijn kapitein in 1704 op een van de huidige Juan Fernandez-eilanden voor de Chileense kust liet ontschepen : in onmin met de medemens en gedurende vijf jaar op zoek naar het ideale en meest eenvoudige samenlevingsmodel, zeg maar utopia.
Dat Robinson met Vrijdag leerde leven en door heelwat criticasters weggelachen werd, belette niet dat de mythe van Crusoe tot op heden stand houdt. Zoals Claude Lévi-Strauss, dan toch de vader van de Franse etnologie, tweeëntwintig jaar geleden reeds schreef : ?la valeur dy mythe persiste, en dépit de la pire traduction?. Hoe anders het succes te verklaren van overbevolkte stranden en van de skistations, waar de sneeuw het zand, geprepareerde pistes het strand en de ravijnen de dieptes van de zee oproepen, die de mens-aan-de-rand eraan herinneren dat hij toch niet weggezogen wordt en des te krachtiger herleeft ?
Frank De Moor
Ieder zoekt zijn eigen plekje : een voorouderlijk ritueel.
Het maakt weinig uit of het strand al dan niet beantwoordt aan het idyllisch beeld dat vakantiemakelaars propageren.
Vrouwen die topless zonnebaden gaan jonge mannen in groep en families met kinderen systematisch uit de weg.
Als er geen palmbomen zijn, worden ze gewoon op het tentzeil geschilderd.