“Kind in het water” van Stephen Dobyns.

Er is een landschap waarvan mensen hopen dat het bestaat, het landschap waarin ze denken te leven. Een veilig landschap. Daarnaast is er het werkelijke landschap, met een natuurlijke instabiliteit, met veranderingen, geweld, schepsels die elkaar opvreten, waarin niets veilig is. Om de lezers tot op het bot te laten voelen dat onder een ogenschijnlijk kalme oppervlakte smerige wezens huizen, mensen genaamd (geen monsters), met weerzinwekkende ideeën en wensen, schreef Stephen Dobyns“De kerk van de dode meisjes” ( “The Church of Dead Girls”, 1997). Een kathedraal van een boek, met als label “literaire thriller”, omdat veel onwetenden thrillers en literatuur nog altijd als twee gescheiden zaken zien.

In een kleine stad in de staat New York verdwijnen binnen korte tijd drie tienermeisjes. De biologieleraar van de plaatselijke school vertelt het verhaal, beschrijft de kleine gemeenschap waarmee hij nauw verbonden is, en leidt ons aan de hand van bewoners, van een zekere ongeschondenheid naar almaar verdergaande uitbarstingen van zinloos geweld, dat door de betrokkenen als zinvol wordt ervaren. Achterdocht, verdachtmakingen, haat en geweld tegen iedereen die “vreemd” is: de steeg van de hemel naar de hel is slecht verlicht, maar wordt druk bezocht. Dit geldt ook voor Dobyns’ nieuwste boek: “Kind in het water” ( “Boy in the water”).

Bishop’s Hill, een internaat in New Hampshire voor moeilijke kinderen met rijke ouders, staat op het punt te worden opgedoekt. De nieuwe directeur, klinisch psycholoog Jim Hawthorne, heeft de taak op zich genomen de school te redden. Beladen met een wurgend schuldgevoel over de dood van zijn vrouw en dochtertje, die bij een brand zijn omgekomen, probeert hij nieuw leven te wekken in een besloten gemeenschap, met diverse inwoners die onder een ellendig verleden gebukt gaan. De levens van misbruikten en misbruikers kruisen elkaar en voeren tot almaar gruwelijker daden. Hawthorne, ondanks alles een idealist, die uit een wereld komt “waarin praten waarde had, waarin men zoveel mogelijk de waarheid sprak”, raakt steeds meer verstrikt in een web van vijandige, leugenachtige, moorddadige medemensen. Er is één toevoeging aan het thema van zijn vorige boek: sommige mensen, in bevoorrechte posities, kiezen er louter uit eigenbelang voor om slecht te zijn.

GOLVENDE SCHADUWEN

Dobyns, hoogleraar Engels en creative writing, excelleert in zijn prologen. Een boek kan aanbevolen worden met superlatieven als uiterst indringend, bijzonder angstaanjagend, uitermate imponerend, maar het meest overtuigend is toch het proza zelf. Hoe weet de auteur vanaf de eerste pagina de lezer te verleiden, te intrigeren, mee te voeren naar een gebied dat zo’n zuigende aantrekkingskracht heeft dat men verdrinkt in de woorden, die stuk voor stuk een betekenis hebben. De proloog van “Kind in het water” is prachtig. Geniet en huiver van de woorden, die onuitwisbare beelden oproepen.

“Als een zwart eilandje op een turkooiskleurige zee dreef de donkere vorm op het wateroppervlak, van onderen belicht door een reeks onderwaterspotlights die met regelmatige tussenruimten in het vijfentwintig meter lange zwembad waren aangebracht. Afgezien van het oplichtende rode bordje met ‘uitgang’ boven de deur waren dit de enige lichtbronnen. De donkere vorm deed op het eerste gezicht denken aan een vat of een blok hout. Pas na een ogenblik drong het tot je door dat het een lijk was: een jongen die op een witte onderbroek na naakt was. Hij was klein voor zijn leeftijd en heel slank. Misschien dat hij iets van dertien was – uit groep acht. Alleen de romp van de jongen en zijn achterhoofd staken boven het water uit; zijn armen en benen wezen naar de zwarte lijnen die over de bodem van het zwembad liepen. Zijn ellebogen waren gebogen en zijn vingers losjes gekromd, alsof hij iets vast had gehouden, maar dat net had losgelaten. Door de onderwaterlampen glinsterde de lucht boven het water en vormden er zich golvende schaduwen op de groene betonnen wanden en op het plafond.

Behoedzaam trippelde er iets kleins met spitse oortjes en een verfomfaaid staartje over de rug van de jongen; telkens aarzelend een pootje oplichtend en uitschuddend bewoog het zich over zijn schouderbladen. Het miauwde, en het geluid echoode door het hele zwembad. Toen het beestje zich omdraaide en zijn silhouet zich in zijn geheel tegen het turkoois aftekende, kon je zien dat het een jong katje was dat op dit donkere eiland gestrand was; met lichte pasjes trippelde het van het ene gedeelte van de rug van de jongen naar het andere om het hoogste plekje te vinden, en als gevolg van zijn bewegingen danste het lijk een beetje op en neer en draaide het enigszins in het rond. Toen er wat water over de huid van de jongen stroomde, steigerde het katje als een miniatuurpaardje om zijn pootjes droog te houden.”

Stephen Dobyns, “Kind in het water”, Ambo/Anthos, Amsterdam, 416 blz., 790 fr.

Ineke van den Bergen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content