De stad wordt groen

© VANMOL

Wat sommigen nog steeds ‘de vlucht uit de stad’ noemen, is in werkelijkheid een gestage uitbreiding van de stad, tot het platteland deel van de stad zal zijn geworden. Krijgt in de Vlaamse Ruit de ideale ecologische stad stilaan vorm?

Vlaanderen wordt een stad. Een stad met hier en daar wat groen, en met verhoudingsgewijs veel ‘vrijstaande eengezinswoningen’, zoals nu al het geval is. Een systeem van vrijstaande eengezinswoningen is nochtans niet het meest budgetvriendelijke: de openbare nutsvoorzieningen per woning zijn er veel duurder dan in meer compacte systemen.

Volgens geografe Lien Poelmans van de Katholieke Universiteit Leuven, sinds kort werkzaam aan de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek, raakt Vlaanderen volgebouwd. De cijfers liegen er niet om. In 1976 was 7,2 procent van Vlaanderen (en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) bebouwd, in 2000 was dat 18,3 procent, en als de trends van vandaag zich onveranderd doorzetten, zal in 2050 41,5 procent volgebouwd zijn. In de zogenaamde Vlaamse Ruit, het stuk tussen Brussel, Gent, Antwerpen en Leuven, zal alles volgebouwd zijn. Onze steden zullen elkaar raken en in elkaar overlopen.

Cijfers van de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de federale overheid hadden eerder al aangegeven dat het Vlaamse platteland in de verdrukking raakt. De ‘landelijke gemeentes’ verdwijnen. In Vlaanderen blijven er slechts drie ‘dunbevolkte gemeentes’ met een dichtheid van minder dan 100 bewoners per vierkante kilometer over: Sint-Laureins, Alveringem en Vleteren. Van de 308 Vlaamse gemeentes zijn er slechts 20 die aan het officiële criterium van plattelandsgemeente beantwoorden, met maximaal 150 inwoners per vierkante kilometer. Het zijn veelal grensgemeentes (ook taalgrensgemeentes).

In een commentaar dat Erik Grietens van de Bond Beter Leefmilieu op de studie had, schreef hij die evolutie toe aan de abominabele ruimtelijke ordening in Vlaanderen, met veel verkaveling en versnippering, en veel druk om nieuwe woningen te bouwen in nog niet bebouwde zones, terwijl er in de zones met bebouwing nog plaats is. Daarenboven is er in België een sterke trend van stadsvlucht: de grootstad verlaten om aan de rand ervan te gaan wonen, terwijl er bijvoorbeeld in Nederland een omgekeerde beweging is: weg van het platteland en de stad in.

Een reportage over Gent in Knack stelde onlangs: ‘De voorbije drie jaar zijn meer dan vijfduizend Gentenaars vertrokken uit de stad, vooral jonge gezinnen met kinderen. Daarmee wordt bedoeld: de groep autochtonen die de voorbije twintig jaar investeerde in de negentiende-eeuwse gordel. In de plaats zijn meer dan achtduizend vooral niet-Belgen gekomen, ook vaak jonge gezinnen met kinderen.’ Zelfs de Turkse bewoners van de vorige generatie trekken weg uit die buurt, vanwege de overlast, en verhuizen naar een randgemeente.

In een debat in het Vlaams Parlement volgde minister-president Kris Peeters (CD&V) deze redenering. Hij stelde dat de Vlaamse context van die aard is – ‘uniek’, noemde Peeters hem – dat hij moeilijk in internationale criteria in te passen is, onder meer wegens ‘een grote verstedelijkingsdruk op het platteland, terwijl internationaal vooral de ontvolking van het platteland een belangrijk aandachtspunt is’. Peeters vindt niet dat hij het platteland moet redden. Wel dat hij steun moet geven aan de plattelandsgemeentes, omdat die, net omdat er zo weinig mensen wonen, duurder zijn in het bestuur dan andere. Om het lapidair te zeggen: open ruimte brengt geen belastingen op.

De ideale stad

We moeten er niet hypocriet over doen: Vlaanderen is een van de dichtstbevolkte regio’s ter wereld, en de weinige natuur die ons nog rest krijgt hoofdzakelijk een recreatief kader, zoals het park in een stad. Wat sommigen nog altijd de vlucht uit de stad noemen, is eerder een bijna onmerkbaar uitbreiden van de stad, tot het platteland deel van de stad zal zijn geworden. Het resultaat – de Vlaamse Ruit over enkele decennia – lijkt verdacht veel op het ideale stadsbeeld, door directeur Peter Thoelen van het Vlaams Instituut voor Bio-ecologisch Bouwen en Wonen in een online publicatie van Ecopolis als volgt omschreven: ‘De ideale stad is natuurlijk de stad die licht is, waar u een diversiteit aan gebouwen en kleuren kunt zien, waar kinderen speelplekken en ouderen rustplaatsen hebben, waar u rustig kunt flaneren en fietsen in aangename en veilige straten, waar u nog natuur – zij het stadsnatuur – kunt aantreffen, waar planten, vogels en kleinere dieren een plaats hebben, waar u op gezellige terrasjes in een gezonde omgeving kunt genieten van de zon, waar u alle mogelijkheden die een stad te bieden heeft geconcentreerd aantreft, waar een bloeiende lokale economie leeft, waar een rijk aanbod van cultuur en ontspanning is, maar waar u en uw kinderen ook op wandel- en fietsafstand de echte natuur kunnen beleven, waar u gemakkelijk met het openbaar vervoer op de meest belangrijke plaatsen raakt, waar u op eender welk ogenblik van de dag of de nacht eender waar kunt lopen, zonder u zorgen te hoeven maken.’

Het lijkt wel de ideale wereld. Het typevoorbeeld van zo’n ecologische stad zijn de vele historische centra die gemoderniseerd zijn en aangepast aan toeristische activiteiten, met veel horeca en cultuuraanbod. De ideale stad volgens stadsontwerpers is een zogenaamde lobbenstad, waarin concentraties bewoning afwisselen met groen en blauw, met parken en vijvers, met door bomen omzoomde straten en propere grachten. Toch is ook zo’n lobbenstad, zoals vele recent gebouwde steden, onder meer in Australië of de Verenigde Staten, niet per se duurzamer dan de ouderwetse, compacte, middeleeuwse steden. Vele moderne steden gaan uit van het individu, met mensen die zich individueel met de wagen verplaatsen en individueel willen wonen.

De globale realiteit is anders. ‘Na tienduizenden jaren van leven in vooral kleine nederzettingen, zijn mensen het stedelijke stadium van hun evolutie binnengetreden’, schreef het wetenschappelijke topvakblad Nature onlangs. ‘Sinds 2008 leeft meer dan de helft van de mensen in steden, en de stadspopulatie neemt toe met 1 miljoen mensen per week. In 2030 zullen zes op de tien mensen in metropolen wonen, die een krachtige aantrekkingskracht uitoefenen als economische en sociale magneten.’ In 2050 zullen er meer dan 6 miljard mensen in steden wonen, waar ook het grootste deel van de aangroei van de wereldbevolking gerealiseerd zal worden. De volgende veertig jaar zullen over de hele wereld 2 miljard mensen naar een stad verhuizen.

Ter vergelijking: in 1950 woonde maar een op de drie mensen in een stad.

Steden zijn altijd het mekka geweest van grote culturele en wetenschappelijke ontwikkelingen. Maar de concentraties van mensen op een kleine oppervlakte leiden ook tot de grote problemen waarmee de wereld tegenwoordig te kampen heeft, zoals lucht- en watervervuiling en armoedige sloppenwijken vol geweld en epidemieën. De meeste steden groeien ook horizontaal in plaats van verticaal (in de hoogte). Toch groeit het inzicht dat steden gunstig kunnen zijn voor het milieu. De in steden wonende helft van de wereldbevolking neemt slechts 3 procent van het voor mensen beschikbare land voor haar rekening. Dat is weinig.

Minder verplaatsingen

Het vakblad New Scientist beschreef onlangs een initiatief in het noorden van China, waar een herderscultuur in het gedrang kwam omdat er te veel herders waren die te veel grazers hoedden, waardoor er te weinig gras was voor de groeiende veepopulatie. Op de haar eigen wijze trof de Chinese overheid een drastische maatregel om een ecologische catastrofe af te wenden: ze verplaatste een half miljoen mensen naar de stad, vanuit de redenering dat mensen in een stad minder milieubelastend zijn dan mensen op het platteland.

Er wordt zelfs aangenomen dat de globale exodus van het platteland naar de stad meer ruimte voor natuurlijke herbebossing van het landschap zal creëren. In Noord-China begint het gras opnieuw goed te groeien nu vele grazers er verdwenen zijn. En de mensen die in de stad een job vonden, verdienen vijf keer meer dan vroeger als herder. Daarenboven is het ondertussen duidelijk dat mensen in een stad gemiddeld minder kinderen hebben dan op het platteland, al was het maar omdat kinderen in een stad minder nuttig zijn als werkkrachten op een veld. Vrouwen hebben er ook gemakkelijker toegang tot anticonceptie, en hebben er meer kans om een onafhankelijke job te vinden. Interessant is dat het vakblad Studies in Family Planning vaststelde dat koppels die na een verblijf in de stad toch weer naar het platteland verhuizen, de stadsgewoonte van minder kinderen krijgen meenemen.

De Verenigde Naties gaan ervan uit dat de strijd tegen armoede in een stad efficiënter gevoerd kan worden dan op het platteland, onder meer omdat het gemakkelijker is meer kinderen een betere scholing te geven. Hoewel de goede bedoelingen soms hun doel voorbijschieten. Het is duidelijk dat kinderen in een stad gemakkelijker dikker worden dan op het platteland. Te veel voor de televisie zitten, te weinig ravotten, zorgen voor overtollige kilo’s aan een kinderlijf. En ook volwassenen blijven schransen alsof ze elke dag zelf de boer op moeten om voldoende eten te vinden voor hun gezin, terwijl ze dat gewoon bij de fastfoodzaak om de hoek gaan halen. Geen enkel verhaal komt zonder schaduwkant.

Het idee dat wonen in een stad ecologischer is dan wonen op het platteland, vindt stilaan maar zeker ingang. Het op één plek concentreren van veel mensen verkleint de ecologische voetafdruk van ieder enkel individu, omdat er minder verplaatsingen nodig zijn, en omdat meer mensen kunnen profiteren van dezelfde investeringen, bijvoorbeeld wat betreft energie. Het vakblad Environment and Urbanization rekende voor dat de gemiddelde Londenaar slechts de helft van de emissies produceert van de gemiddelde Brit, en de gemiddelde New Yorker slechts een derde van die van de gemiddelde Amerikaan. Her en der, zoals in de buurt van Antwerpen, wordt een – voorlopig nog klein – deel van het geproduceerde afval gerecycleerd tot energie. Daarmee volgen steden het voorbeeld van termietenheuvels en mierennesten, die ook efficiënter zijn dan kleinschaliger samenlevingen in de insectenwereld.

Stad met hersenen

Nederlands onderzoek heeft uitgewezen dat de meest klimaatvriendelijke leefomgevingen steden met milieubewuste ambtenaren zijn. In het persbericht over de studie van Maya van den Berg van de universiteit van Twente worden die laatsten zelfs als ‘lokale enthousiastelingen’ omschreven. Het belangrijkste kenmerk lijkt het gebruik van netwerken te zijn, meer mensen die met de zaak bezig zijn en meer kansen om aan te haken aan grotere internationale initiatieven, zoals die van de Europese Unie. Grootschaligheid lijkt ook hier de trend naar efficiëntie te steunen. Opnieuw wordt benadrukt dat een stad in staat is initiatieven te nemen die kleinere gemeenten niet kunnen betalen.

Ook Nature is ervan overtuigd dat het de steden zullen zijn die de belangrijkste successen in de strijd tegen de klimaatopwarming zullen leveren. Waar de aandacht in de strijd tegen het broeikaseffect aanvankelijk op de landbouw en op ecosystemen was toegespitst, verschuift de focus steeds meer naar de steden. Die zouden meer dan 70 procent van de uitstoot van broeikasgassen voor hun rekening nemen. Veel steden zullen trouwens heel gevoelig zijn voor de gevolgen van de opwarming van de aarde, want ze liggen langs kustzones of grote rivieren, waardoor een stijging van de zeespiegel er een nefast effect zal hebben. In de Nigeriaanse havenstad Lagos zou een stijging van de zeespiegel met een meter meer dan 3,5 miljoen mensen op de vlucht jagen. Het Amerikaanse New Orleans is nog altijd niet hersteld van de ravage die de orkaan Katrina aanrichtte.

Een belangrijk aspect van de strijd tegen de opwarming blijkt het gegeven te zijn dat er op het stedelijke niveau makkelijker beslissingen genomen kunnen worden dan op het internationale forum, zoals de vele moeizame onderhandelingen over een globaal klimaatakkoord illustreren. Het platteland is te klein en te divers voor grootschalige veranderingen, de wereld te groot en te divers. Een stad lijkt de juiste middenweg om tot efficiënte besluitvorming te komen. Nature had het ter zake over win-winstrategieën, zoals verbeterde waterafvoer en de ontwikkeling van concentraties van groendaken die water kunnen ophouden. Parken kunnen ook een cruciale rol spelen.

Steden zijn blijkbaar ook stabieler dan kleine gemeenschappen. Dat heeft voordelen, maar ook nadelen, want een stad waar het misgaat kan moeilijker opnieuw op het juiste pad gebracht worden. Wetenschappers plannen nieuwe steden volgens ideale modellen. New Scientist beschreef onlangs ‘de stad met hersenen’: de modelstad Paredes die vanaf dit jaar in het noorden van Portugal, in de buurt van de havenstad Porto, gebouwd zal worden volgens de principes van de ecopolis: de ecologische stad. Liefst tachtig procent van het afval dat ze genereert, zal worden gerecycleerd. De stad zal vol zitten met sensoren om energie- en waterverbruik te optimaliseren. Er zal worden gezorgd voor een optimale mix van groen, blauw en bebouwing.

Nu afwachten wat de mensen die in Paredes gaan wonen ervan zullen vinden. Want het is natuurlijk niet omdat een stad gebouwd wordt volgens mooie principes van architecten en ingenieurs, dat het er ook aangenaam toeven zal zijn.

DOOR DIRK DRAULANS / ILLUSTRATIE VANMOL

Sinds 2008 leeft meer dan 50 % van de mensen in de stad.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content