Vroeger maakten schrijvers mee televisie. Vandaag is van literatuur op de buis allang geen sprake meer. Een overzicht van vijftig jaar haat-liefdeverhouding tussen de Vlaamse openbare tv en de literatuur. Gaston Durnez en Hubert van Herreweghen kijken terug op hun cultureel pionierswerk terwijl Erwin Mortier, Erik Vlaminck en Koen Peeters zich vragen stellen bij de literaire verwoestijning van de huidige openbare omroep.

Geraadpleegde literatuur: Jef Anthierens, ‘Tien jaar Vlaamse televisie’, Heideland, Hasselt, 1964 – Louis Paul Boon, ‘Boontjes 1966’, Houtekiet, Antwerpen-Baarn, 2001 – Jeanneke Boon, ‘Memoires’, Houtekiet, Antwerpen-Baarn, 1990 – Huib Dejonghe, ‘Blote buiken in beeld’, in: Film en Televisie, april 2003.

‘Geachte heer André Demedts / Ik maakte verzen altemets / Misschien is ’t iets / Misschien is ’t klets.’ Dat liet Raymond Herreman, Demedts’ co-interviewer, zich geen twee keer zeggen tijdens een literaire live-uitzending van Vergeet niet te lezen, nu bijna een halve eeuw geleden. Hij beschuldigde de jonge poëziedebutant Gaston Durnez van plagiaat bij het versje dat hij, ‘altemets’ of ‘bij gelegenheid’, zonet in het interview met Demedts had gebezigd. Bij wijze van speelse ontmaskering citeerde Herreman de plezierdichter Richard Minne waar Durnez zijn kolderiek gelegenheidsversje van zou hebben afgekeken: ‘Gij verwacht u aan iets chics / Daar aan de oever van de Styx / Misschien is ’t iets / Misschien is ’t niks.’

Natuurlijk waren niet alle uitzendingen van Vergeet niet te lezen, het eerste boekenprogramma op de openbare tv, even spits als deze woordenwisseling, laat staan even spontaan. Maar, wie de literaire programmatie van het tv-seizoen 1959-60 bekijkt, moet toch even slikken. Om de twee weken ging Vergeet niet te lezen in de ether en om de maand Poëzie in 625 lijnen. In de jaren zeventig bleef er nog altijd een poëzieprogramma lopen waarin onder anderen politici live werden gepolst naar hun dichterlijke voorkeur. Zo legde Marnix Gijsen ooit Theo Lefèvre op de rooster in Poëziekenners kiezen. Later was er Wie schrijft die blijft. Uiteindelijk schoot er, een beetje zielig, een enkel gedicht over als tv-afsluiter in Coda. En vandaag?

Erwin Mortier wordt niet vrolijk van die grote leegte. Hoewel zijn fijnmazige familieromans ( Marcel, Mijn tweede huid, Sluitertijd) door de gezamenlijke Nederlandstalige kritiek de hemel in werden geprezen, is van zijn werk of persoon geen spoor te bekennen op het tv-scherm. Zeuren dat er geen boekenprogramma op tv loopt, is naast de kwestie. Dat de literatuur van het scherm wordt gebannen, is een symptoom van een bredere crisis, aldus Mortier: ‘Er is op dit ogenblik geen enkel volwaardig cultuurprogramma op de Vlaamse netten te vinden, wel een hoop programma’s die weinig meer zijn dan een aangeklede cultuuragenda.’

Of er dan geen verdienstelijk tv-drama meer wordt gemaakt? Mortier: ‘Ik zie te veel ongeïnspireerde acteurs ongeïnspireerde rollen spelen, ingeblikt door ongeïnspireerde regisseurs. Men laat goeie acteurs op de omroep liever wereldwijd waterzooi klaarmaken dan ze met een hartige tekst hartig drama te laten opvoeren. We kunnen toch moeilijk zeggen dat het aantal verfilmingen, hetzij van originele scenario’s, hetzij van literaire klassiekers of werken uit de theaterwereld, enorm is toegenomen.’ De overkill aan krimi’s, politieseries en detectivefeuilletons op beide VRT-netten zou je haast doen geloven dat we in een politiestaat leven, aldus Mortier: ‘Vroeg of laat komt Steve Stevaert met de eis dat ook Hasselt een politieserie moet krijgen.’

NAT ALS KIKKERS

Was het vroeger zoveel beter? Dichter Hubert van Herreweghen, die in de jaren ’60 en ’70 op de openbare radio én televisie meewerkte aan allerlei culturele programma’s en die nu uitpakt met een nieuwe poëziebloemlezing ( Honderd liefdesgedichten), vindt alleszins dat er destijds heel wat meer werd geproduceerd door de eigen omroep dan tegenwoordig. Daar was een rist klassiekers uit binnen- en buitenlandse literatuur bij: ‘We brachten elk jaar 60 tot 70 dramatische uitzendingen, met dien verstande dat je elke aflevering van De heren van Zichem ook als een afzonderlijke uitzending moet meetellen. Je gelooft niet wat een winkel de tv-omroep toen was, hoe goed die draaide en tegen welke prijs: één miljoen frank! Wij wilden als Vlamingen een plaatsje onder de zon verdienen terwijl de Franstalige collega’s van de omroep liever naar congressen in Buenos Aires trokken en nauwelijks eigen producties verzonnen. Ach ja, vandaag is de winkel bedorven.’

Van Herreweghen was ook al in de jaren vijftig betrokken bij Vergeet niet te lezen. Hij herinnert zich een memorabel interview met de piepjonge Hugo Claus en de oude Stijn Streuvels. Op die julidag in 1954 was het sowieso stikheet, maar in studio zes, waar al de hele dag opnames waren geweest en spots hadden gebrand, was de hitte opgelopen tot 40 à 50 graden. Van Herreweghen: ‘We waren nat als kikkers. Ik was ook drijfnat, maar de jonge Claus kon er het minst tegen. Hij was zwaarlijviger dan de tachtiger Streuvels. Ik weet niet hoeveel kijkers toen het gezicht van Claus hebben kunnen zien, want hij was de hele tijd bezig het met een zakdoek af te drogen. Streuvels daarentegen liet geen druppel en bleef kurkdroog. Hij zat daar als een afgetrainde atleet die helemaal geen last had van de hitte. Op de droogzolder in Leven en dood in den ast was het namelijk veel heter.’

Interviews, aldus Van Herreweghen, werden zeer grondig voorbereid, maar vrouwen durfden wel eens van het ingeoefende parcours af te wijken: ‘Maria Rosseels hield van een losse babbel. Vrouwen waren in die tijd trouwens vlotter dan de meeste mannen. Nee, mannen waren lang niet zo taalvaardig als vandaag.’

Dat je op tv vlot en natuurlijk moet overkomen om te scoren, wist ook Louis Paul Boon. En dat een geslaagd tv-optreden een niet te onderschatten promotioneel effect had op het eigen winkeltje, was mooi meegenomen. Boon zat samen met Durnez in ’t Is maar een woord, een taalspelletje dat in 1962 furore maakte en dat beide schrijvers bij een groot publiek bekendmaakte. In het vaste panel dat politiek was samengesteld, zoals alles op de toenmalige BRT, vertolkte aanvankelijk Piet van Aken de rode stem. Piet Theys en Durnez quizden voor het katholieke kamp en Nora Snyers voor het liberale. Na de eerste uitzending hield Van Aken het voor bekeken. Claus werd toen gepolst om het vacante socialistische zitje in te nemen, maar hij weigerde. Vervolgens is Boon erin getuimeld. Hij heeft het zich achteraf niet beklaagd.

In zijn fragmentarische tv-memoires die onderdeel waren van zijn Boontjes-kroniek in het dagblad Vooruit, maakt Boon zich voortdurend vrolijk over de televisie, maar ondertussen legt hij intuïtief de vinger op de eigen wetmatigheid van het medium: ‘Ze waren dus op de BRT op zoek naar een vierde man, zei ik, ene met een rode pull en schrijvend met een rode stylo – wat eigenlijk een verkeerde tactiek is vanwege de BRT. ’t Zijn geen mannen met een stylo, maar met een radde tong die men daar best gebruiken kan.’ Jeanneke, zijn vrouw, vertelt in haar memoires hoe ze zat te schudden van het lachen toen ze manlief met een das op televisie zag: ‘Toen hij thuiskwam, vertelde hij dat het dragen van een das reglementair was en dat hij er eentje had geleend van een cameraman.’ Ook toen wisten schrijvers reeds dat ze zich moesten aanpassen aan de eisen van het medium of van het format: rad van tong zijn en een das dragen. Oneliners paraat hebben en een natuurlijke, ongedwongen look uitstralen, heet dat nu. Dus liefst zonder das.

Durnez nuanceert en stelt vast dat zijn generatie thuishoorde in een cultureel universum dat werd gedomineerd door de schriftcultuur: ‘Wij leefden nog in een geschreven wereld. De beeldcultuur was toen nog geen begrip. Over de dingen die ons leven bepaalden, werd vooral in geschrifte nagedacht en geredetwist. De beeld- zowel als de klankomroep deden vaak een beroep op allerlei literatoren. Literatuur was een geëerde kunst. Terwijl nu de verhouding tussen literatuur en televisie zelfs geen latrelatie kan worden genoemd. De televisie gebruikt schrijvers als het te pas komt in haar kraam van show en amusement.’

ANDERE WETTEN

Het is frappant hoe jongere auteurs op dezelfde golflengte zitten als de oudere generatie. Erik Vlaminck, die in een zevendelige cyclus bezig is aan zijn versie van Het verdriet van België, huivert bij de gedachte dat tv-makers in zogezegd literaire programma’s zouden focussen op ‘oneliners, straffe uitspraken, blote navels en ’s schrijvers abnormaliteiten’: ‘Schrijvers moeten schrijven, televisiemakers moeten televisie maken en voor beide stielen gelden andere wetten. Schrijven en literatuur consumeren, gaat per definitie traag. Televisie moet blijkbaar snel gaan. Het resultaat is vaak gebakken lucht. Ik word kolossaal zenuwachtig wanneer ik denk aan weer zoveel snelle tafelspringers die omwille van hun grote bakkes of hun wulpse lijf – en absoluut niet omdat ze bewezen hebben te kunnen schrijven – televisieschermen zullen bevlekken.’

Koen Peeters, die momenteel op een nieuwe roman broedt over de kracht van sjamanisme in onze samenleving, erkent dat literatuur en televisie twee aparte terreinen bestrijken: ‘Er is een contradictie tussen tv en literatuur. Televisie is visueel en laat erg weinig aan de verbeelding over. De tv suggereert heel pretentieus dat zij hét venster is op de werkelijkheid. Maar ze is slechts een raampje op één wereld. Vaak zelfs gaat het om een nauwkeurig geregisseerd uitstalraam, waar alles verkocht moet worden. Terwijl de literatuur juist heel veel ruimte laat voor de verbeelding. Verstild, met een heel ander tijdsbesef, niet flitsend of oppervlakkig maar juist verdiepend. Dus wat zouden schone letteren komen doen op tv? De mediaplanning, het edele vak van de reclame, leert: high readers tend to be light viewers. Wie veel leest, kijkt weinig tv. En omgekeerd. Daarom staat er zoveel in Knack: om te beletten dat de Knack-lezers tv-kijken. Wat zouden we dan klagen dat er geen boekenprogramma is?’

Maar Peeters houdt van paradoxen en vindt toch dat er een boekenprogramma moet zijn op de overheidsomroep: ‘Voor alles zijn er formats, er is zelfs een format voor Jambers die een parodie is op zijn eigen format. Dus waarom ontwikkelen de tv-makers niet gewoon zoiets? Straks denken ze nog dat boeken er alleen maar zijn voor mensen met brillen, voor would-be schrijvers, veertigplussers met grijs haar, alleen voor vrouwen enzovoorts? Straks denken ze nog dat literatuur luxueus, wereldvreemd en dik gesubsidieerd is zoals opera. Quod non.’ Hij wordt zelfs lyrisch over een eventueel boekenprogramma op Canvas ‘waar het boekenplezier van afdruipt, waar schrijvers aller landen trefzeker formuleren, nuanceren zonder wollig te doen, contrarie zijn, gedreven praten over hun obsessies’. Slotsom van Peeters’ recept voor een nieuw literair programma: ‘Laat dat programma minder gevoelig zijn voor hypes, laat het juist een format bieden voor schrijvers die niet passen binnen de bestaande formats. Wellicht hoeft zo’n programma ook niet per se laagdrempelig te zijn. Het gaat hier over goeie ouwe volksverheffing, een soort van volksgezondheid, zoals die oude BRT’ers tegenwoordig vertellen over vroeger.’

Durnez wil de literaire verwoestijning van de VRT gecorrigeerd zien vanuit een journalistieke, deontologische reflex: ‘Ik vind het als journalist onbegrijpelijk dat er geen professioneel gemaakt boekenprogramma is, dat streeft naar een zo breed mogelijk overzicht en inzicht. Alle opmerkingen over te weinig kwaliteit in de aanbieding, te weinig bevoegde medewerkers, te weinig geld en dies meer: allemaal uitvluchten. Het enige wat ontbreekt, is de goede wil.’

Mortier onderkent in de koudwatervrees van de VRT-bonzen om iets te doen met cultuur en literatuur een verdrongen probleem. Ze hebben een psychiater nodig – en geen zoveelste manager – om hen opnieuw in het reine te brengen met hun core business. Mortier: ‘De verbroken relatie tussen cultuur in het algemeen en de openbare televisie moet worden hersteld. In wezen is de omroep diep getraumatiseerd door de komst van de commercie en nog lang niet hersteld, wat men ginds ook mag beweren. De angst om belerend of elitair te worden werkt aan de Reyerslaan op alle niveaus nog steeds zeer verlammend. Dat uit zich onder andere in een vrij dogmatisch geloof in kijkonderzoeken à la Censydiam. Dat uit zich eveneens in de profielen, formats, het imago en de verpakking van programma’s en netten, die vooral dienen om inhoudelijke koudwatervrees – en soms domweg incompetentie – te verbergen en die in alle onzekerheid geruststellende kaders aanbieden. Kaders die veel meer zeggen over de omroep dan over zijn kijkers.’

VISIONAIRE DURF

Kortom, de VRT heeft niet minder, maar vooral meer cultuur nodig, aldus het verenigd Vlaamse schrijversgild. Niet alleen cultuur maar ook visionaire durf om de verhouding tussen televisie en cultuur te overdenken. Mortier gaat hierin nog een stap verder en denkt aan de verantwoordelijkheid van deze generatie cultuurmakers en tv-mensen tegenover de jongere generatie die het medium televisie nu al op een totaal andere, lees: meer geïndividualiseerde, manier gaat gebruiken. Mortier: ‘Anders acht ik de kans niet onbestaande dat de televisie stilaan zal verdwijnen, samen met de generaties die het medium nog kennen van toen er geen andere media, zoals het internet, bestonden. De toekomst van de omroep staat of valt met haar vermogen, en talent, om in de toekomst gemeenschappelijkheid te creëren te midden van het gehele veld van communicatiekanalen die zichzelf in toenemende mate verkopen aan individuen. De zaak op die manier bekijken, biedt volgens mij een uitweg uit de verlammende angst voor volksverheffing en belering of elitarisme.’

Wie Mortiers culturele inbedding van het fenomeen literatuur te hoog gegrepen vindt, kan terecht bij de kruistocht voor een interdisciplinair cultureel totaalprogramma, waarvoor Huib Dejonghe in de kolommen van het maandblad Film en Televisie regelmatig de trom roert.

Dejonghe was de eerste fulltime omroepjournalist die vanaf 1960 in De Standaard het reilen en zeilen in tv-land van dagelijkse commentaar voorzag. Hij pleit met de Franse filosofe Catherine Clément voor de culturele opdracht van de televisie zonder daarom fantasieloos aan incest te doen door steeds weer dezelfde gezichten van dezelfde vedetten op te voeren, zoals in het geval van de Populaire Drie (Kristien Hemmerechts, Tom Lanoye en Herman Brusselmans). Een strikt literair boekenprogramma ziet hij niet direct zitten: ‘Je kan Raymond Herreman niet meer voor de camera plaatsen en dan even Jef Geeraerts laten babbelen over De Zaak Alzheimer. Een boekenrubriek met alleen maar Vlaamse literatuur is mij te min. Verruim het tot een cultuurrubriek, maar dan niet zoals Voetzoekers dat te Ketnet-achtig opereert en te veel signalement blijft zonder meer. Nee, ik denk aan een multimediaal totaalprogramma, zoals Johan Thielemans dat vroeger deed in Eiland. Je kan toch een heel programma ophangen aan de film The Hours die gebaseerd is op een roman van Michael Cunningham die op zijn beurt verwijst naar Mrs. Dalloway van Virginia Woolf. Confronteer in de studio een filmcriticus met een literair specialist die over Cunningham en Woolf praat en ondertussen kun je een streepje film laten zien. Leg visuele en auditieve verbanden. Ook muziek en choreografie kun je erbij betrekken. We hebben op de omroep mensen met creatieve ideeën nodig. Nu gaat de VRT veel te braaf mee in bekende patronen. Zeg nu zelf: over de Nobelprijswinnaar J.M. Coetzee moet je toch meer brengen dan een itempje van enkele minuten in het journaal.’

Eigenlijk zijn schrijvers dus de natuurlijke partners van de openbare omroep, maar dan moeten de tv-makers zich opnieuw bezinnen over hun culturele opdracht die eveneens een literaire is. Het ministerie van Media is in zekere zin ook een ministerie van Volksgezondheid. Zoveel staat er op het spel.

Frank Hellemans

‘vroeg of laat komt steve stevaert met de eis dat ook hasselt een politieserie moet krijgen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content