Het modernistische wonder van 1919-21 : een teveel aan idealisme maakt blind.

ONMIDDELLIJK NA de Eerste Wereldoorlog kende België een even plotse als kortstondige bloei van de modernistische avant-garde. Ze manifesteerde zich vooral in tal van nieuwe tijdschriften. Daarin wilden jonge schrijvers en kunstenaars niet alleen een artistiek programma realiseren, ze koppelden er ook een uitdrukkelijk politiek engagement aan. Deze jongeren, waarvan velen later de artistieke canon zouden domineren, waren kinderen van de oorlog, ontgoocheld over de burgerlijke wereld waarin ze leefden. Als onversneden wereldverbeteraars gingen ze tekeer tegen de machten van het ogenblik, burgerij, kerk en staat. In hun artistieke bedrijvigheid projecteerden ze een zeer idealistische utopie van vrede, gelijkheid en gerechtigheid.

Hun bladen verenigden de vooruitgangsgezinde oppositie, artistiek de expressionisten, cubisten, futuristen en surrealisten, politiek gaande van Vlaamsnationalisten, via vegetariërs en voorstanders van abortus tot communisten en anarchisten. Eén van die tijdschriften was Haro !, waarvan al net vóór de Eerste Wereldoorlog een eerste serie verscheen. Het blad, met de Brusselse graficus Albert Daenens als drijvende kracht, verscheen opnieuw in 1919-20 en kende een derde serie in 1927-28. Daarmee overspant het een vrij lange periode, waar de meeste andere bladen van dit type het doorgaans slechts korte tijd konden uitzingen, ook omdat ze over een slechts gering lezerspubliek beschikten. Maar Haro ! kon wel rekenen op de medewerking van onder anderen Jozef Cantré, Michel de Ghelderode, Paul Colin, Paul Joostens, Frans Masereel, Clément Pansaers, Charles Plisnier, Leon Spilliaert, Frits van den Berghe en Rik Wouters, toen vaak nog illustere onbekenden die nog alles te bewijzen hadden.

AMBIVALENTIES.

Dit in gelijke mate Nederlands- als Franstalige modernisme, geconcentreerd rond de polen Antwerpen en Brussel, kende zijn ?wonderjaar” in 1920. Na de wapenstilstand van eind ’18 leken een nieuwe wereld en een nieuw begin nog mogelijk, maar na 1920 was het uit met dromen. Uiteindelijk zou één fractie van de modernisten in de loop van de jaren dertig naar extreem-rechts evolueren, zoals Paul Colin, Joris van Severen of Wies Moens. Een tweede bleef de linkerzijde trouw, anderen verdwenen in de anonimiteit of stierven, zoals Paul van Ostaijen, vóór ze de keuze tussen links en rechts hadden moeten maken.

Omdat onlangs een volledige collectie van Haro ! is opgedoken, organiseerde het Mundaneum in Bergen een kleine maar boeiende tentoonstelling rond het blad. Ze is nu ook te zien in de Gentse Universiteitsbibliotheek, waar ze is aangevuld met een reeks ?equivalenten”. Nogal wat aandacht gaat daarbij, om voor de hand liggende redenen, naar de figuur van Paul van Ostaijen. Daarom is in de tentoonstelling bijvoorbeeld ook het eind 1920 door Van Ostaijen geschreven manifest voor het tijdschrift Sienjaal opgenomen, een blad dat evenwel nooit is verschenen.

Bij de opening van de tentoonstelling in Gent nodigden de organisatoren Maurits Coppieters uit om een toespraak te houden. Niet toevallig, want Coppieters heeft al eerder zijn interesse voor dit korte modernistische moment laten blijken. Hij schijnt zich erop te inspireren voor de politieke vernieuwing waar hij nu aan werkt. Het programma dat hij daarvoor op 9 mei wil laten verschijnen, zou trouwens de titel Het Sienjaal meekrijgen. Maar het ontbreekt daarbij niet aan ambivalenties, waar de figuur van Van Ostaijen symbolisch voor is.

UTOPISME.

Het Sienjaal was de titel van Van Ostaijens tweede, in oktober 1918 verschenen dichtbundel, die inderdaad doordrongen was van het bevlogen utopisme, dat ook tot uiting kwam in de nieuwe tijdschriften van 1920. Maar het was geen toeval dat Van Ostaijen een eigen blad wou. Niet of niet alleen om daarin zijn eigen baas te kunnen zijn, maar vooral omdat hij net heel grondige bezwaren koesterde tegen alle andere modernistische tijdschriften. Sienjaal zou, ondanks de naar de dichtbundel verwijzende titel, een heel ander programma verdedigen. Het is daarom wat misleidend om dit blad zomaar als een ?equivalent” van Haro ! of Ruimte of Het Roode Zeil te beschouwen, bladen waarvoor Van Ostaijen tenslotte zelden een goed woord over had.

Van Ostaijens bezwaren waren principieel, zowel artistiek als politiek, en sloegen vooral op het gepropageerde utopisme. In de periode tussen 1918 en 1920 was hij als balling in Berlijn al zijn rozige illusies en droombeelden één voor één kwijtgespeeld. Hij had ervaren tot welke ontgoochelingen en vooral zelfbegoocheling een al te hoog gespannen idealisme kon leiden. Teveel idealisme maakt blind voor de werkelijkheid en valt op de duur destructief uit. Van Ostaijen vond dat een te expliciet politiek engagement de kwaliteit van de kunst zelf niet ten goede kwam, zoals bleek in de poëzie van Moens. En zou het tenslotte niet zijn omdat zij vruchteloos tegen de oude, burgerlijke orde bleven aanbotsen, dat sommige modernisten in de jaren dertig dan maar radicaal voor… de nieuwe orde kozen ?

M.R.

?Het Brusselse avant-garde tijdschrift Haro ! en zijn Vlaamse equivalenten”, Universiteitsbibliotheek Gent, tot 29 maart, elke werkdag gratis toegankelijk van 9 tot 17 uur. De mooie (Franstalige) catalogus kost 250 frank.

Haro ! in 1919 (tekening Albert Daenens) : tegen het valse patriottisme.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content