De nieuwe Europese kunstmaan ERS-2 ontdekte een tot op dit ogenblik nog onbekende ozondoder : broomoxyde.
NIETALLEEN chloorfluorverbindingen of CFC’s, ook broomoxyde-concentraties tasten de ozonlaag aan. Dat stelde de Europese milieusatelliet ERS-2 ( European Remote Sensing Satellite) zopas vast. In 1991 werd de eerste van dit type kunstmanen, ERS-1, in een baan om de aarde gebracht. Uitgerust met radar- en infraroodmeetapparatuur, onderzoekt de kunstmaan de aarde. Na vier en een half jaar werking blijken nog bijna alle instrumenten aan boord intact. De vergaarde gegevens worden wereldwijd bezorgd aan wetenschappelijke ploegen die onderzoek verrichten op het vlak van glaciologie, klimatologie, oceanografie en landbouw.
Op 24 april 1995 werd de opvolger gelanceerd : ERS-2 is een bijna perfecte dubbelganger van ERS-1, op een paar nieuwigheden na. De belangrijkste, het Gome ( Global Ozone Monitoring Experiment), stelt om de drie dagen een heel gedetailleerde kaart van de ozonlaag op, zodat we ononderbroken op de hoogte blijven van de toestand van deze levensbeschermende deken in de stratosfeer. ERS-2 zendt de Gome-gegevens naar twee grondstations van de Europese ruimtevaartorganisatie Esa, een in Kiruna, in het noorden van Zweden en een in Gatineau, in Canada. Die seint ze door naar een centrum nabij Keulen, dat wordt geleid door het Deutsche Anstalt für Luft- und Raumfahrt (DLR), de Duitse Administratie voor Lucht- en Ruimtevaart.
De ERS-tweeling werkt simultaan sinds 16 augustus 1995 en houdt dit nog vol tot half mei 1996. De zustersatellieten wentelen in eenzelfde baan om de aarde, met een verschil van 24 uur. Omdat het heliosynchrone banen zijn, die over de polen lopen, hebben de kunstmanen een goede kijk op de poolgebieden. Om het milieuonderzoek vanuit de ruimte te vervolgen, is er tegen 1999 een nieuwe en nog verfijnder kunstmaan, de Envisat, voorzien.
De Esa stelde onlangs de eerste resultaten van ERS-2 voor tijdens een persconferentie in het Centrum voor Ruimtetechnologie Estec, in het Nederlandse Noordwijk. John Burrows en Paul Crutzen waren er de spilfiguren.
MINDERHEIDSGASSEN.
Het Gome-experiment is het stokpaardje van John Burrows, een Brits specialist in atmosferische scheikunde, die in Duitsland werkt. Aan het Instituut voor Milieufysica van de universiteit van Bremen, leidt hij de ploeg die de gegevens van ERS-2 ontcijfert. Burrows : ?Het opsporen van minderheidsgassen in de hogere atmosfeer is nog maar pas begonnen. We noemen ze minderheidsgassen omdat ze maar in zeer kleine hoeveelheden aanwezig zijn ze worden gemeten in delen per miljard en zelfs in delen per triljoen. Maar ze kunnen wel veel roet in het eten gooien. Zo hebben we nu broomoxyde opgespoord, een berucht vernieler van ozon.”
Burrows wijst op de verfijning van de gegevens die hij met Gome bekwam. ?Waar we met ERS-1 slechts zes spectrale kanalen kunnen doorzoeken, omvat Gome een gamma van 3.500 spectrale kanalen. Dit is een kolossale vooruitgang, maar vergt ook meer inzet. Zelfs met tien keer meer mensen en computers in mijn laboratorium, zou ik Gomes wetenschappelijke mogelijkheden nog niet ten volle kunnen uitputten.”
De Nederlandse professor Paul Crutzen, de ?peter van het Gome-experiment” genoemd, staat aan het hoofd van het Max Planck Instituut voor Scheikunde in Mainz. In oktober vorig jaar won hij de Nobelprijs voor Scheikunde op basis van zijn werk in verband met ozonaantastende stoffen, zoals dus het nu ontdekte broommoxyde. Crutzen : ?Broom is een halogeen zoals chloor en dus ook een ozonaantastend produkt. Alleen heeft broom honderd keer meer invloed dan chloor. Gelukkig is er maar heel weinig van in de stratosfeer te vinden.”
Bij de aantasting van het ozon in de hogere atmosfeer spelen ook klimatologische omstandigheden een rol. Crutzen : ?Metingen met stratosfeerballons toonden aan dat er in de stratosfeer ijsdeeltjes ontstaan, wanneer de temperaturen dalen tot beneden min 80 graden Celsius. Op die ijsdeeltjes wordt chloor geactiveerd. Dan wordt de ozonkiller, het CO-radicaal, gevormd. Omdat er in koude gebieden meer CO aanwezig is, slinkt de ozonconcentratie daar het vlugste. Boven de noordpool is het effect minder dramatisch, omdat het daar nooit zo koud wordt als boven het zuidelijk halfrond. Het verschil bedraagt gemiddeld tien graden, daar vormen zich dus minder ijsdeeltjes.”
Toch blijkt ook het noordelijk halfrond niet vrij van ozongatvorming. Crutzen : ?Tussen 1988 en 1993 werd boven de vijftigste noordelijke breedtegraden een afname van ozon vastgesteld. We zijn net bijtijds gestopt met de productie van chloorstoffen : van dit jaar af fabriceren de industrielanden dat niet meer in overeenstemming met het Akkoord van Kopenhagen. Daar gaan onze achterkleinkinderen in de volgende eeuw de vruchten van plukken. Wij nog niet, het duurt een tijd voor de schade hersteld is.”
Crutzen herinnert aan het bestaan van een natuurlijke ozonafbraak : ?Ozon is een molecule die uit drie zuurstofatomen bestaat in de plaats van twee, zoals de zuurstofmolecule. Voor een deel wordt het ozon weer omgezet in zuurstof, zoniet zou de hele atmosfeer over tweeduizend jaar nog uitsluitend uit ozon bestaan, wat alle leven zou uitschakelen.”
Anderzijds filtert de ozonlaag de schadelijke UV-straling van de zon. Als de ozonlaag te veel verdunt, raakt het evenwicht tussen afbraak en opbouw verstoord. Alleen vraagt Crutzen zich af hoe groot het effect is van de industriële productie van stifstofdioxyde (NO2), van het verbranden van biomassa de ontbossing in de tropen, van het door industrie toegenomen gehalte aan zwaveldioxyde (SO2) in de lucht, van de toename van zwaveldioxyde door vulkaanuitbarstingen. ?Het is een ingewikkelde puzzel met veel variabele factoren. We hebben nog altijd niet het volledige beeld. Daar ligt het nut van de metingen.”
Lode Willems
Een vergelijking tussen de ozonmetingen van 3 september (links) en 7 oktober toont het ontstaan van een ozongat boven de zuidpool.