Jarenlang meed oud-voetballer Luc Nilis de aandacht. Nu pakt hij uit met een boek over zijn opmerkelijke levensloop. De voormalige sterspeler van Anderlecht en PSV heeft diep gezeten, maar hij is nu gelouterd. ‘Je moet niet bang zijn voor je zwakheden. Je moet ze onder ogen zien, en dan weer verder gaan.’

Al jaren spreekt Luc Nilis (49) niet meer met de Belgische pers. En na de promotour voor zijn biografie blijft het waarschijnlijk weer lang stil in Midden-Limburg. ‘Ik heb er gewoon nooit zo van gehouden om mezelf te verantwoorden of te verkopen, zeker niet bij Belgische journalisten’, vertelt de gewezen spits van Anderlecht, PSV en de Rode Duivels. Waarom dat zo is, en waarom het met de Nederlandse pers wel klikte, vertelt hij in De Waarheid – Luc Nilis spreekt. Een openhartig boek dat verhaalt hoe ‘een boerke uit Zonhoven’ het maakt in Brussel, maar pas echt erkenning voelt na zijn buitenlandse transfer. Niets blijft onbesproken: niet zijn vete met Eric Gerets, niet zijn worsteling met de gokduivel, zelfs over de penis van voormalig Anderlechtspeler Nii Lamptey worden we bijgepraat.

Luc Nilis spreekt in zijn boek ongeremd over de pijnlijke periodes in zijn leven. Nadat een ongelukkige botsing met de keeper van Ipswich Town zijn carrière had beëindigd, wenkte de pokertafel. De Limburger raakte verslaafd aan het gokken. Voor een man die zo op zijn privacy gesteld is, kan het niet makkelijk zijn geweest om zijn donkerste geheimen naar buiten te brengen. ‘Toch heb ik hier veel aan gehad’, zegt Nilis. ‘Hoe meer ik terugkeek, hoe beter ik begreep waarom bepaalde dingen gelopen zijn zoals ze liepen. We hebben het chronologisch aangepakt: uiteindelijk vertrekt iedereen met wat hij van thuis uit aangereikt krijgt.’

Bij u was dat: voetbal. Het gezin Nilis draaide rond de bal.

LUC NILIS: Ik stond ermee op en ging ermee slapen. Mijn pa was heel fanatiek en bedacht voortdurend oefeningen voor mij, maar ik deed qua enthousiasme niet voor hem onder. Ik hield van het spelletje, alles moest daarvoor wijken.

Opvallend: u hebt nooit gerebelleerd. Terwijl het werkregime voor de jonge Luc gerust spartaans mag worden genoemd.

NILIS: Het was een passie. Dat pa zo gedreven was, pookte het vuur verder op, maar eigenlijk zat die drang gewoon ook diep in mij. Ik moest en zou altijd en overal voetballen, daar viel niks aan te doen.

Pa heeft mij wel braaf gehouden, dat zou zonder zijn invloed misschien anders zijn geweest. Ik was vijftien en mocht voor de eerste keer uit naar een fuif in het dorp. Om tien uur moest ik thuis zijn, en geen minuut later, maar dan begint het natuurlijk pas leuk te worden. Dus zei ik: oké, dan hoeft het voor mij niet. Nooit meer. Boos worden had geen zin, tegen pa viel niet in te gaan. Ik was zelf van nature ook geen dwarsligger.

Het moet vroeg duidelijk zijn geweest dat ik talent had, maar daar werd weinig ophef rond gemaakt. Ik droomde van een profcarrière, maar ’t was niet dat ik dacht: ik word zeker Rode Duivel. Mijn pa hield daar wél rekening mee, al toen ik heel jong was zelfs. Hij heeft een plan gemaakt om mij naar de top te brengen. Daar heb ik alles aan te danken.

Hoezeer veranderde uw leven toen u naar Anderlecht ging?

NILIS: Dat veranderde sterk, en niet alleen omdat ik Zonhoven verliet voor de grote stad. De avond dat ik mijn contract tekende, zei mijn vader: ‘Ik heb je tot hier gebracht, de enige die de volgende stap kan zetten, ben je zelf.’ Dat maakte indruk, ik kan me dat gesprek nog zo voor de geest halen.

Een nieuwe speler is ook altijd een nieuwe concurrent, maar ik had het geluk op Arie Haan te vallen, trainer in mijn eerste jaar bij Anderlecht. Juan Lozano en Enzo Scifo waren de balkunstenaars van de ploeg. Ik was onder de indruk van hen en zou hen nooit hebben opgezocht. Haan zette me in dat kliekje. Het klikte, en ik was vertrokken.

Ik heb acht fantastische jaren meegemaakt bij Anderlecht. Vier keer kampioen, geschitterd in Europa. De beste periode was die onder Jan Boskamp, met Marc Degryse en Philippe Albert. Een fantastische ploeg, we staken er helemaal bovenuit in België. Zelf voelde ik dat aan als een plafond. Beter kon niet, het werd tijd voor een nieuwe uitdaging.

Die vond u bij PSV. Als timide Limburger aarden in Nederland is anders niet evident.

NILIS: Bij Anderlecht is de trainer baas, je moet luisteren en uitvoeren. Nederlanders discussiëren, komen op voor zichzelf zonder iets achter te houden. In het begin was dat wennen, maar als je je niet aanpast, lopen ze over je heen. Daar kon ik niet tegen, dus ik moest zelf ook mondig worden. Het heeft me zoveel rijper en gelukkiger gemaakt. Bij PSV ben ik volwassen geworden. Meer man. Ook al was ik al 27 toen ik er aankwam.

Marc Degryse zei: ‘In Eindhoven was Nilis een ander mens.’

NILIS: Grappig dat hij dat zegt, want Marc was mijn model bij die transformatie. Marc gedroeg zich als kapitein van Anderlecht in feite al heel Nederlands: hij zei altijd en overal zijn gedacht. Ik wou de Marc Degryse van PSV worden.

U begon zich in die tijd ook af te zetten tegen uw vaderland. In België voelde u zich niet gewaardeerd.

NILIS: Ik had de indruk dat het nooit genoeg was. Ik scoorde veel, won titels en had het gevoel: beter dan dit kan ik niet. Toch volstond het niet om de Gouden Schoen te winnen, terwijl ik in Nederland al in mijn eerste seizoen Speler van het Jaar werd, boven de mannen van Ajax die dat seizoen de Champions League wonnen. In Nederland beoordeelden ze me op mijn voetbalkwaliteiten, in België moest je de belangrijkste journalisten te vriend houden, of je kreeg altijd het deksel op de neus. Als ik toen af en toe met de juiste mensen was gaan eten, dan had ik wél de Gouden Schoen gekregen.

Werkte het zo?

NILIS: Absoluut. En ik was veel te koppig om dat te doen, ik zou me er ook niet goed bij hebben gevoeld. Het resultaat was dat de Belgische pers negatief over me deed, bijna minimaliseerde wat ik presteerde. Dat is onze volksaard, Belgen benadrukken nogal graag iemands minpunten. Met complimenten zijn we niet gul.

Er staat in het boek nochtans één stevig compliment over u: Michel Verschueren noemt u, samen met Juan Lozano, de beste technicus die ooit voor Anderlecht heeft gevoetbald.

NILIS: Een fantastische man, die Verschueren. Bikkelhard maar wel correct. Soms botste het tussen ons, maar hij zei altijd wat hij dacht en dat apprecieerde ik enorm.

Verschueren stuurde spionnen achter u aan. Twee meisjes volgden u stiekem in het Limburgse nachtleven en brachten rapport uit bij mister Michel.

NILIS: Toen hebben we woorden gehad. Voetballers hebben een stresserende job, ik had het nodig om af en toe stoom af te laten, maar ik ging nooit op stap als we bijvoorbeeld een midweekmatch hadden. Nooit. Op momenten dat het wel kon, profiteerde ik ervan, en waarom ook niet? Het hielp mij ontladen en ik schaadde er niemand mee.

En uw boodschap was: ‘Vertrouw me, ik weet wat ik doe’?

NILIS: Natuurlijk. Dacht hij dat ik me in de nesten zou werken? Voor de meisjes die hij achter me aan stuurde, was het gevaarlijker om tot ’s ochtends in mijn spoor te blijven dan voor mezelf. Zij moesten nog naar Brussel. (lacht)

Paul Van Himst zal opkijken als hij hoort dat zijn internationals massaal gingen stappen tijdens het WK van 1994.

NILIS: Ik ben er zeker van dat hij daar tot op vandaag niks van wist. Het was bloedheet in ons trainingskamp en wij moesten heel de dag platte rust houden. Dat lukt dus niet met een groep mannen in de fleur van hun leven. We glipten elke dag naar buiten. Marc Degryse was de trendsetter, maar bijna heel de ploeg deed mee.

Kijkt u met spijt terug op uw tijd bij de nationale ploeg?

NILIS: Spijt is het woord niet. De stijl van voetballen paste niet bij mij. Hoe verder ik van doel moest spelen, hoe moeilijker ik het had. Wij waren een counterploeg, en ik was geen counterspits. Bij Anderlecht en PSV maakten we zelf het spel. Dan blonk ik wel uit.

Destijds was het voor de nationale ploeg niet zo vanzelfsprekend om vol voor de aanval te kiezen. De Rode Duivels hadden daar de spelers niet voor.

NILIS: Nu zie ik dat in, ja. Ik zeg ook niet dat ze voor mij alles hadden moeten omgooien, het is gewoon mijn verklaring waarom het nooit echt heeft geklikt. Ik was een Nederlandse voetballer, die in de Belgische nationale ploeg moest worden ingepast. Oranje had mij veel beter gelegen dan de Rode Duivels, zeker als we praten over het België van de jaren negentig. Een Kevin De Bruyne of een Eden Hazard hadden we toen niet. Ik herken me in die jongens, ik vind trouwens dat ze ongeveer hetzelfde meemaken als ik. Hoe meer je dat soort spelers in een verdedigende rol dwingt, hoe moeilijker ze het zullen hebben. Naar mijn mening moeten de Rode Duivels veel aanvallender voetballen. De Belgen durven nog altijd te weinig, denk aan de match tegen Argentinië op het WK in 2014. 1-0 verliezen is met dit team een doodzonde, dan krijg je beter 5-3 op je doos. Zo zou ik het doen, maar daarom ben ik misschien geen bondscoach. (lacht)

Romelu Lukaku zit in dezelfde situatie als u vroeger: voor zijn club speelt hij beter dan bij de nationale ploeg. Wat zou u hem aanraden?

NILIS: Hem? Niks. Lukaku kan heus nog even goed voetballen als hij het shirt van de Rode Duivels aantrekt, daar zit het probleem niet. De sleutel ligt bij de bondscoach, die Lukaku niet het volle vertrouwen geeft. Maak Lukaku spits nummer één, wat er ook gebeurt, en hij zal ze er wel inschieten.

Destijds werd u uit de ploeg gehouden door – in chronologische volgorde – Josip Weber, Luis Oliveira en Branko Strupar. Drie genaturaliseerde spelers. Ervoer u dat als een motie van wantrouwen?

NILIS: Eruit moeten voor een andere Belg, dat had ik kunnen plaatsen, maar als je iemand naturaliseert, dan geef je het signaal dat de Belgische voetballers niet voldoen. Dat stoorde mij, ja. Ik hield mijn mond, klagen had toch niet geholpen.

Had u meer uit uw carrière kunnen halen?

NILIS: Mijn statistieken en palmares mogen gezien worden, maar de echte top is nooit langsgekomen. Ik moet niet zeggen: ik was een speler voor Barcelona, want dat aanbod heb ik nooit gekregen. Op een zeker moment kreeg ik het vermoeden dat mijn makelaar de interesse weghield, misschien op vraag van PSV, maar of het echt zo gelopen is, kan ik niet zeggen. Misschien vond de wereldtop mij gewoon niet goed genoeg.

Aad de Mos zag u wel bij de absolute top, ware het niet dat uw geweldige traptechniek een valkuil werd. ‘Het was zo’n machtig wapen dat Nilis het niet nodig vond om aan mindere punten te werken.’

NILIS: Zelf zag ik het toen anders. Ik vond mezelf het best wanneer ik mijn kwaliteiten ten volle benutte. Verdedigen, kilometers afmalen: dat moest het team maar opvangen.

Dan was uw imago van salonvoetballer toch niet onterecht? Dat kan verklaren waarom u niet goed lag bij de Belgische pers. Het oogde allemaal zo makkelijk. Te makkelijk, misschien.

NILIS: De finesse, het strelen van de bal, dat was nu eenmaal mijn stijl. Als je een goeie techniek hebt, dan moet je dat wapen gebruiken, vond ik. Achteraf begrijp ik dat ik nonchalant oogde, of zelfs lui. Maar als ik mijn statistieken erbij neem – 334 goals in 569 profwedstrijden – zó lui kan ik dan toch niet geweest zijn.

Zelfs het grootste natuurtalent komt er niet zonder ervoor te werken. Uw befaamde tweevoetigheid is geen gril van de natuur. Die is erin gedrild.

NILIS: Een echte voetballer kent geen mindere voet, zei pa. Ik heb geoefend en geoefend tot ik met links even goed werd als met rechts, maar dat was absoluut geen corvee. Pa had mij zo geprikkeld dat ik het zelf heel graag wou kunnen. Iets wat mij boeide, daar kon ik heel fanatiek in zijn. Na elke training oefende ik op vrije trappen, totdat ik zeker wist: raak ik de bal op die manier, aan die snelheid, terwijl ik op dat punt van het doel mik, dan hangt hij tegen de touwen. Of de keeper moet een wereldsave doen. Dat perfectionistische heb ik zeker van mijn vader. Hij was altijd bezig met details, en heeft een gereputeerde voetbalschool opgericht die nog altijd bestaat. In 2011 is hij jammer genoeg overleden.

Het hoofdstuk uit uw boek dat in België het meest stof zal doen opwaaien, is uw tijd met Eric Gerets, één jaar uw trainer bij PSV. Gerets heeft u op een bijna psychopathische manier gepest.

NILIS: Gerets was onhandelbaar, een onmogelijke man om mee te werken. Hij probeerde mij te kraken, ik kan het niet anders omschrijven. Hij ondermijnde mijn positie door rare dingen te lanceren in de pers, en kwaad over mij te spreken binnen de club. En waarom? Ik had er het raden naar, maar ondertussen heb ik er wel een theorie over. Gerets wil altijd en overal zelf in de aandacht staan. Dat gaat heel ver. Wilfried Van Moer, een van zijn beste kameraden, vertelde me dat ze er altijd rekening mee houden dat hij gewoon opstapt wanneer ze met de vrienden afspreken. Dan zitten ze met een paar koppels bij elkaar, maar als Gerets niet het centrum van het gesprek is, dan bolt hij het af en kunnen zijn makkers zijn vrouw naar huis voeren. Schijnt niet ongewoon te zijn bij die man. Als hij zich zo aanstelt bij een etentje, dan kan je je indenken hoe bot hij uit de hoek kan komen op zijn werk. Ik was populair bij PSV, en dus een bedreiging voor zijn status. Ik was trouwens niet de enige. Ruud van Nistelrooy heeft hij ook het bloed van onder de nagels gehaald.

Welke trainer zoekt ruzie met zijn beste spelers?

NILIS: Goeie vraag. Het slaat nergens op, maar het is wel gebeurd. Ik had er zo naar uitgekeken om met Gerets te werken. Hij was mijn voetbalheld, de ‘Vlaamse Leeuw’, het rolmodel voor elke Belgische speler. Ik was dolgelukkig toen hij bij PSV tekende, maar het werd de grootste ontgoocheling uit mijn loopbaan. Ik ben er ziek van geweest hoe hij mij behandelde.

Ruud en ik was hij bijna van in het begin kwijt, toch spelen we dat jaar nog kampioen. Dat moet ik ook wel van Gerets zeggen: als trainer was hij top. Geweldige trainingen, fantastisch tactisch inzicht. In het menselijke contact was het jammer genoeg een nachtmerrie.

Gerets jaagt u in 2000 naar de Premier League. Hoeveel wedstrijden hebt u gespeeld voor Aston Villa?

NILIS: Twee volledige, en één van vijf minuten. Toen botste ik op de keeper van Ipswich Town. Een open scheen- en kuitbeenbreuk, mijn carrière was voorbij.

U bent 33 en uw levensdoel valt weg. Bent u daar lang boos om geweest?

NILIS: Nee, omdat ik me vrij snel de bedenking maakte dat dit me ook op mijn achttiende had kunnen overkomen. Dan had ik nooit een carrière gehad, was ik nooit kampioen geworden, nooit Rode Duivel. Van mijn zoon Arne, ooit een grote belofte bij Racing Genk, hebben we lang gedacht dat hij een topcarrière voor zich had, maar vele blessures hebben dat voorkomen. Helaas. Voetbal is nu eenmaal een gevaarlijke sport, wie weet hoe vaak ben ik aan een doodschop ontsnapt?

De dokters trokken allen dezelfde conclusie: je moet niet hopen dat dit goed komt. De voetballer Luc Nilis bestaat niet meer. Mij wachtte een lange, pijnlijke revalidatie, maar ik dacht: als ik niet voetballen kan, wat heeft het dan voor zin? Mijn kinesist zei: ‘Als je als Manke Nelis door het leven wilt gaan, dan moet je nu vooral in bed blijven liggen.’ Bikkelhard om zoiets te horen, maar wat ben ik die man dankbaar dat hij me zo’n schop onder mijn kont gaf. Ik heb tweeënhalf jaar geleden, maar vandaag sta ik weer op een voetbalveld, zonder last.

Hebt u de beelden van uw blessure ooit teruggezien? Er bestaat een vreselijke foto waarbij uw been een onnatuurlijke krul maakt.

NILIS: Dat een been zo plooien kan, hè. (lacht wrang). Ach, het was een banaal duel, zoals er twintig zijn in een match. Richard Wright, de keeper van Ipswich, deed niks verkeerd. Ik had pech, einde verhaal. Wright stond de eerste week elke dag aan mijn ziekenhuisbed, maar daar weet ik niks meer van. Platgespoten met morfine.

In het laatste hoofdstuk vertelt u over de zwarte jaren na de voetbalcarrière, waarin u een gokprobleem had. Was het moeilijk om daarover te praten?

NILIS: Dat viel wel mee, omdat het achter me ligt. Niemand kan zich voorstellen wat het is om in het zwarte gat te zitten, tot je het meemaakt. Je merkt het ook niet als je erin belandt, pas als je eruit ontsnapt, denk je: hoe kon ik zo diep zinken? Ik zat in de hoek waar de klappen vallen. Na die loodzware revalidatie ging ik aan de slag bij SEM, het sportmakelaarsbureau van Paul De Geyter en Dirk Degraen, mijn vroegere zaakwaarnemer. Degraen had me overtuigd om te investeren en ik heb ook een tijd voor SEM talentvolle spelers binnengehaald. Maar SEM ging failliet en mijn geld was ik kwijt. Degraen, die goed aan me had verdiend toen ik nog voetbalde, liet nooit nog iets van zich horen. Daarna ging ik aan de slag als technisch directeur bij voetbalclub Beringen-Heusden-Zolder, maar dat bleek een luchtkasteel. Ik heb er geen enkele keer salaris ontvangen. Sterker nog, twee maal betaalde ik spelers zelf een voorschot. Ik had die jongens zelf gehaald, maar zij zagen geen rooie cent en kwamen privé in de problemen. Ik vertrok een paar maanden voor de club failliet ging. Het was gewoon te veel. Ik heb toen een tijdje bewust niks willen aanpakken, maar niets doen valt heus niet mee. Onvermijdelijk ga je op zoek naar iets om het gat in je bestaan op te vullen. Bij mij was dat poker.

Waarom gokt iemand?

NILIS: Omdat een gokker niet meer inziet dat hij aan het eind van de rit altijd verliest. Soms win je een beetje, en dat is net het gevaar. Je begint te denken: de ene dag zit het mee, de andere valt het tegen. Maar het grotere beeld, dat de slotsom sowieso negatief is, dat zie je niet meer.

Ik heb veel geld vergokt, en dat is op zich al erg genoeg, maar wat me nog meer steekt, is dat het totaal tegen mijn opvoeding inging. Ik ben niet iemand die geld verbrast, die waarden heb ik niet meegekregen van thuis. Gelukkig zei mijn ex net op tijd: nu moet je stoppen, Luc. Anders had ik al mijn centen erdoor gejaagd.

Veel voetballers gokken. Omdat ze de adrenaline missen?

NILIS: Dat zou best kunnen. Je zoekt iets wat op de opwinding van een topmatch lijkt, maar je vindt het nooit. En eens je dat beseft, ben je er ook van af. Op een gegeven moment was gokken al waar mijn leven om draaide, nu boeit het me totaal niet meer. Die drang is helemaal weg. Ik ben er rijper door geworden, bezadigder ook. Het heeft me geleerd dat je niet bang moet zijn voor je zwakheden. Je moet ze onder ogen zien, en dan weer verder gaan.

DOOR JEF VAN BAELEN, FOTO’S JELLE VERMEERSCH

‘Eric Gerets probeerde mij te kraken bij PSV. Waarom? Ik was populair bij de club en dus een bedreiging voor zijn status.’

Ik herken me in Kevin De Bruyne en Eden Hazard: bij de nationale ploeg maken ze ongeveer hetzelfde mee als ik.’

Romelu Lukaku kan nog altijd even goed voetballen als hij het shirt van de Rode Duivels aantrekt. Het probleem ligt bij Wilmots.’

Gelukkig zei mijn vrouw net op tijd: nu moet je stoppen, Luc. Anders had ik al mijn geld erdoor gejaagd.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content