Een behandeling die gebaseerd is op de cognitieve gedragstherapie kan werken.

Uit internationale cijfers blijkt dat het recidivepercentage bij seksuele delinquenten die hun straf hebben uitgezeten, erg hoog ligt: exhibitionisten 33 %, verkrachters 23 %, homoseksuele pedofielen 35 %, heteroseksuele pedofielen 18 % en incestplegers 9 %. In de jaren zeventig begonnen steeds meer therapeuten te geloven dat elke behandeling zinloos was. Aangezien bestraffing alleen ook niet helpt, luidde het devies: nothing works.

Naarmate de cognitieve gedragstherapie aan invloed won, aanvankelijk vooral in de Angelsaksische landen, groeide bij een aantal psychologen de overtuiging dat een behandeling wel efficiënt kan zijn. De invalshoek van gedragstherapie is de patiënt inzicht laten krijgen in de mechanismen die hem ‘in staat stellen om zijn daden goed te praten, te verklaren en te rationaliseren’. Wie die mechanismen leert herkennen, kan er ook tegenin gaan.

In de jaren tachtig ontwikkelde de Amerikaanse psycholoog en verslavingsexpert G. Allen Marlatt samen met een aantal collega’s het zogenaamde relapse prevention-model. Het bleek ook bij mensen met een parafilie – afwijkend seksueel gedrag – gunstige resultaten op te leveren. Dat is ondertussen ook de ervaring van Paul Cosyns, die daarom pleit voor meer onderzoek en meer middelen.

Terugvalpreventie maakt de patiënt/ delinquent bewust van de zogenaamde ‘delictketen’, de opeenvolgende factoren die leiden tot recidive. Die keten begint al lang voor de feitelijke terugval, bij een ‘onbalans in levensstijl’, waardoor de betrokkene het ‘verlangen’ voelt ‘om zich te laten gaan’, inclusief ‘de behoefte aan onmiddellijke bevrediging’ – de ‘hunkering’ van iemand die in zekere zin ‘verslaafd’ is aan seksueel afwijkend gedrag. Door allerlei ‘schijnbaar onbelangrijke beslissingen’ komt de betrokkene terecht in ‘een hoge-risico-situatie’. Zijn ‘behoefte aan onmiddellijke bevrediging’ slaat toe, de betrokkene hervalt.

Jan, de pedofiel die in bijgaande reportage getuigt, surft sinds zes maanden regelmatig op internet, op zoek naar foto’s van kinderen. Volgens het klassieke freudiaanse model is dat geen slechte zaak, omdat hij op die manier zogezegd ‘stoom afblaast’. Binnen het terugvalpreventiemodel is die vlucht in de fantasie niet noodzakelijk gunstig voor de betrokkene, zegt Cosyns: ‘Het positieve is dat er op die manier niet meteen iets gebeurt in de realiteit, maar hij onderhoudt toch zijn pathologische manier van functioneren.’

In totaal passeerden sinds 1993 al bijna achthonderd patiënten bij Cosyns’ Universitair Forensisch Centrum in Antwerpen. Ruim de helft van hen op last van justitie, een derde na een verwijzing door dokter of therapeut, en de rest op eigen initiatief. De grootste groep zijn pedofielen (ruim 60 %, waarvan de helft incestplegers), gevolgd door exhibitionisten (ongeveer 15 %) en verkrachters (ruim 10 %). Daarnaast komen er ook mensen terecht die last hebben van hyperseksualiteit, masochisme, voyeurisme, pornoverslaving of andere vormen van afwijkend of problematisch seksueel gedrag. Uit een voorzichtige eerste schatting blijkt dat het recidivepercentage van UFC-cliënten 12 procent is. In de helft van die gevallen gaat het om seksuele delicten, waarvan nog eens de helft als ernstig moet worden beschouwd.

Door Joël De Ceulaer en Dirk Draulans

De psychiater : ‘Straffen alleen helpt niet, een behandeling vermindert de kans op hervallen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content