Vooral in de Verenigde Staten, maar ook in het zuiden van Europa werd het de voorbije weken opnieuw vastgesteld: bossen zijn licht ontvlambaar. En vuurhaarden laten zich niet makkelijk temmen.
Sinds mensenheugenis en waarschijnlijk ook reeds ver daarvoor geselen grote branden jaarlijks de bossen en wouden van deze wereld. Overal waar hitte, droogte en een flinke scheut wind gecombineerd worden, zijn bomen in gevaar. Elk jaar staat wel ergens ter wereld een gebied in lichterlaaie. De grootste afzonderlijke bosbrand tot op heden vond in 1988 plaats in Yellowstone Park. Bijna twee derde van het natuurgebied, of zo’n miljoen hectare, ging toen in de vlammen op. De recente branden in het westen van de Verenigde Staten zijn dus op zich niet ongewoon.
Toch worden ze door hun aantal en hun omvang als de ergste in vijftig jaar bestempeld. Deze zomer is er in de States in totaal reeds 1,75 miljoen hectare bos verteerd door de vlammen, bijna het dubbele van het jaargemiddelde van het voorbije decennium. De economische en ecologische schade is dan ook enorm. Het leger en brandweerkorpsen uit Canada en Mexico schieten te hulp, de Amerikaanse president Bill Clinton komt de gelederen hoogstpersoonlijk moed inspreken.
EEN BRANDEND KONIJN
De oorzaken van een bosbrand liggen in een combinatie van klimatologische schommelingen en menselijke onvoorzichtigheid of moedwil. Zoals de Indonesische vlammenzeeën in 1997 gedeeltelijk verklaard werd door de extreme droogtes ten gevolge van El Niño (letterlijk: kindje Jezus), zo spreken de Amerikanen nu van hun eigen Niña, die de oorzaak zou zijn van het aanhoudende gebrek aan regen. De voornaamste schuldige als letterlijke aanstoker van de brand is echter de mens. Bliksems kunnen af en toe een vuurtje starten, maar gaan meestal gepaard met regen. Onzorgvuldig uitgedoofde sigarettenpeuken, achtergelaten glas en al dan niet opzettelijke rechtstreekse brandstichtingen vormen de hoofdmoot van de onmiddellijke aanleidingen. Het verhaal van het Limburgse konijn met de brandende pels dat in 1996 een brandgang in de Mechelse Heide zou doorkruist hebben en zo de aldaar woedende vuurmassa verder zou hebben uitgebreid, wordt door brand-experts nog altijd gezien als een hallucinatie van de belangrijkste getuige. Onrechtstreeks zorgen vooral een gebrekkig bosbeheer en het aanleggen van niet aangepaste vegetaties voor de grootste problemen.
De economische gevolgen van een brand kunnen aanzienlijk zijn. Grote bosbranden kunnen immers de landbouwproductie vernietigen, met hoge voedselprijzen tot gevolg. Ook worden investeerders en toeristen afgeschrikt. Over de ecologische weerslag wordt reeds lang onderzoek verricht. Een regelmatige bosbrand wordt geacht een positief effect te hebben op de diversiteit in de fauna en flora in een bos. Een brand houdt grote schoonmaak in een bos door overtollige biomassa op te ruimen. Op die manier lopen nieuwe ontkiemende planten minder gevaar om overwoekerd te worden. Landbeheerders plegen daarom al eens opzettelijk de lucifer boven te halen om prescribed fires te starten, niet zonder de nodige voorzichtigheid in acht te nemen natuurlijk. Natuurlijke regeneratie is echter niet overal even vanzelfsprekend. Zo mogen de branden mekaar niet te snel opvolgen en moet de mens soms een helpende hand toereiken. Het omhakken van de verschroeide of verkoolde bomen en het aanleggen van landbouwgronden, zoals men in het Amazone-woud pleegt te doen, kan bezwaarlijk als zo’n helpende hand gezien worden.
Het grootste probleem is soms niet alleen de onmiddellijke brandschade aan het bos en zijn bewoners. Waar vuur is, is immers ook rook. De gigantische giftige rookwolken vormen een gevaar voor de volksgezondheid, en niet alleen in het land waar de brand woedt. Omliggende landen kunnen daarom grote schadevergoedingen eisen. De Indonesische regering deed daarom in 1997 haar uiterste best om zich te verontschuldigen voor de overlast, die de branden bij haar buren veroorzaakte.
LAAT MAAR BRANDEN
Bestrijden is dus het motto, voor zover dat mogelijk is. Vooral aan de andere kant van de Atlantische Oceaan wordt vaak het let it burn-principe gehuldigd. Dat betekent dat er niet actief geblust wordt, maar dat men zich voornamelijk bezighoudt met brandbeheersing via het aanleggen van brandgangen en het evacueren van de belaagde regio’s. Deze strategie wordt ingegeven door praktische noodzaak. De omvang van de vuurhaarden en het relatieve gebrek aan spuitgasten nopen tot een bescheiden houding. Bovendien zijn blusvliegtuigen slechts effectief als er grote waterreservoirs, zoals grote rivieren of meren, in de buurt zijn.
De brandbestrijder bij uitstek is uiteindelijk de natuur. Neerslag en windstilte bereiken in een mum van tijd dingen waar voorlopig geen enkele menselijke uitvinding toe in staat was.
Blushelikopters en -vliegtuigen hebben momenteel het meeste blussend vermogen. Uitgerust met tanks van meer dan zesduizend liter kunnen ze twee hectare bos per vlucht uitdoven.
De ontdekking van deze toepassing voor vliegende tuigen valt op de rekening van de Canadezen te schrijven. Zij bouwden als eersten de bestaande watervliegtuigen om, die oorspronkelijk ontworpen waren voor de opsporing van duikboten in de Eerste Wereldoorlog. Tegenwoordig worden blusvliegtuigen, net als alle andere producten waarschijnlijk, aangeprezen en te koop aangeboden op het internet.
De vloeistof, die naar beneden gestort wordt, bestaat soms niet uit water alleen. Na het opscheppen van het water voegen de machines naast brandvertragers ook een schuimmiddel toe. Dat zorgt voor een hogere oppervlaktespanning en een bescherming tegen de stralingswarmte. Daarenboven maakt het schuimtapijt beter duidelijk welke zones ‘behandeld’ werden.
De wetenschap is ondertussen alweer verder gevorderd. De preventie gebeurt de laatste jaren niet meer aan de hand van de inefficiënte bemande uitkijkposten. Vandaag de dag worden empirische metingen in computermodellen gegoten, die het brandgevaar inschatten. Aan de hand van parameters als de windkracht, de oppervlaktetemperatuur, de hoeveelheid brandbare biomassa, de vegetatiestress en de vochtigheid van de planten en de lucht, kan het brandrisico snel berekend worden. Als dat risico vergroot, kan men sneller en efficiënter voorzorgsmaatregelen treffen. In brandgrage gebieden gebeurt de detectie van vuurhaarden eveneens met geavanceerde technieken. Satellietmetingen, sensoren en multispectrale camera’s zorgen hier voor de nodige gegevens. Wetenschappers bestuderen ook het gedrag van het vuur zelf. Zo werkt een Europese onderzoeksproject momenteel aan een systeem om bosbranden te beheren, eerder dan ze onmiddellijk te bestrijden. De mens doet dus zijn uiterste best om Prometheus’ buit te onderwerpen, of toch op zijn minst te sturen.
Voor één beestje hoeft dat bluswerk allemaal niet. De Melanophila-kevers blijken verzot te zijn op brandende dennenbossen om voor hun nageslacht te zorgen. Met hun fotomechanische sensoren ‘zien’ ze een brand al vanop tientallen kilometers. Onderzoekers denken dat ze met hun antennes zelfs de aard van het hout kunnen inschatten. De natuur heeft dus nog krachtigere detectie-instrumenten voorhanden dan de mens.
Gerry Meeuwssen