Het samengeperst relaas van een lang verhaal waarmee mijn vriend Pierre wilde duidelijk maken hoeveel kommer en kwel een ooftboom kan teweeg brengen, alsof wij met onze kristelijke traditie hierin nog enige lessen zouden te krijgen hebben.

Zijn ouders, zo vertelde hij, hadden nadat ze hun eigen woning verworven hadden, met rijden en omzien genoeg geld opzij gelegd om een belegging te riskeren. Maar beleggen in wàt ? Wij spreken over de jaren dertig en papier had nog maar eens bewezen dat het papier bleef, wat men er ook op drukt.

De aandelen van de Shangai Electric Traction waren enkel nog te gebruiken als onderpapier als er behangen werd. Van Kreuger en Toll-waarden, de luciferkeizer, kon men hoeden of vliegers vouwen. En het Duitse inflatiegeld van amper tien jaar tevoren werd als inzet voor het lottospel gebezigd om dit vervelende gezelschapsspelletje toch een zweem van spanning mee te geven.

“Dus, ” zei hun notaris, “grond, grond en nog eens grond. ” Notarissen hebben zo hun eigen gedachten en trekken het laken al eens naar hun kant.

Sterk onder de indruk en tijdens een tramrit zag vader Pierre een reepje grond liggen dat om geen enkele goede reden zijn aandacht had getrokken, ware het niet dat het te koop stond en een reus van een perelaar op zijn rug droeg. Diep ontroerd trok hij aan de bel en tot zijn verbazing stopte zijn voertuig, wat eigenlijk niet hoefde want het was een vaste halte. Alweer een parel bij aan de kroon van de enkele aren en centiaren vage grond, dacht hij en spoedde zich er naartoe. Hij baande zich een weg door het opgeschoten gras en netels, stak zijn hoofd door een kapotte ruit in een van de koterijen die achterin opgetrokken waren en klopte met zijn wandelstok eens tegen de bast van de perelaar.

“Zoekt ge te kopen ? ” klonk het van over de haag, want rechts van de steenweg af gezien, paalde de grond aan een boerenwoning, kadaster nummer C honderd en zoveel, groot zoveel vierkante meter, bevattende stal, pomphuis en wat weet ik allemaal, maar bevattende vooral Jan Baptist Poerkens, wat een deknaam was voor Appelentist zoals hij heinde en ver bekend stond.

“Neen, ” antwoordde vader Pierre gewiekst, “de kleine heeft hier vorige zondag zijn voetbal verloren. “

Het ongeloof stroomde bij beken uit Jan Baptist’s oren, ogen en neusgaten, maar zijn mond bleef verzegeld, ook hij was gewiekst.

“Een schone boom, ” zei vader Pierre met zijn stok wijzend.

“Een oude tand, ” was het antwoord. “Die hoogstammen gaan uit de mode, met al dat geklim en geladder, ’t brengt zijn geld van ’t plukken niet op. “

Een beetje gepikeerd legde vader Pierre de rest van de weg naar huis te voet af.

“Jan Baptist Poerkens, ” dacht hij, “Jan Baptist tot daartoe, maar dat Poerkens, hoe laat men het in godsnaam toe. Het lijkt me een echt achterdochtige boer. ” En hij dacht aan de vele achterdochtige boeren uit de boerenromans die hij gelezen had en er viel een parel van de kroon van het perceeltje grond.

Toen de koop gesloten was, werd de aktie voorgelezen, hierin werd vermeld dat “In het jaar negentienhonderddrijendertig een stuk bouwgrond groot zoveel, gelegen daar en daar, palende aan percelen C honderd en weer C honderd en komenden in vollen eigendom van den kooper, staande vanaf alsdan den pand ten zijnen perijkel. ” Toen kwam de angel van Jan Baptist vanonder het gras tevoorschijn want “op den grond bevinden zich twee koten en eenen afhang waaronder een confoor en een schutsel, alsook een glazen deur, verder een knieplaat zul en stalrijpels in een der koten opgetrokken door Jan Baptist Poerkens, bij toelating van de verkoper en waarvoor in geval van afbraak de som van 500 frank moet betaald worden. “

“Allemaal goed en wel, ” zei vader Pierre, “en waar is de pereboom ? “

“De pereboom ? ” vroeg de notaris de brauwen heffend.

“Er staat een pereboom op mijn grond, ” zei vader Pierre onverstoorbaar.

“Het is niet de gewoonte één pereboom in een verkoopakte te vermelden, ” zei de notaris.

“En het is wel de gewoonte knieplaten, zul en stalrijpels, wat deze voorwerpen ook moge zijn, wel te vermelden ? ” vroeg vader.

Na veel ja-en en neen-en werd de boom er met de hand aan toegevoegd en de regel geparafeerd.

“Een peer komt nooit ongelegen, ” zei hij tegen zijn vrouw als hij met de verlijdensakte thuis kwam. “Denk maar eens, gestoofde peren in wijnazijn of gebakken peren met kandijsuiker of waarom ook niet flip Belle Hélène. “

“Voor dat gerecht gebruikt men geen flippen, ” zei zijn vrouw.

“En waarom niet ? ” riep hij uit. “Bij dit dessert gaat het niet zozeer om de peer alswel om de Belle Hélène. “

Het begon er stilaan op te lijken dat deze man een fruitboom had gekocht met een stuk grond eraan in plaats van andersom. Er werd overeengekomen dat Jan Baptist zijn knieplaat, afhang zul en rijpels mocht blijven gebruiken op voorwaarde dat hij, wanneer de flippen erom schreeuwden om geplukt te worden, een derde van de oogst ten huize zou afleveren. Appelentist verloochende zijn naam en zou zijn beste krachten aan de pluk der vruchten wijden. Vader Pierre was in de ban van de peer, maar het was eind november en slechts tijd en toekomst kunnen peren scheppen. Dus maar een beetje angstig wachten want hij wist dat het met peren niet anders is dan met vogels, men heeft er ook beter één in de hand dan tien aan de boom.

Gommaar Timmermans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content