Hij is een idool tegen heug en meug. ‘Al die heisa: het hoeft allemaal niet voor mij. Ik wil alleen voetballen, voetballen, voetballen…’ Vincent Kompany staat op scherp voor de ‘erop-of-eronder’-match tegen Servië-Montenegro.

Door Stijn Tormans

Wonderkinderen herken je aan het lef in hun ogen. Op klasfoto’s uit de kleuterklas steken ze er al bovenuit. Letterlijk. Het was niet anders bij Vincent Kompany, vedette van RSC Anderlecht, de Rode Duivels en aanstormende wereldster. Op zijn tiende vloekte hij al tegen zijn trainer: ‘Uw tactiek trekt op niks.’ Of: ‘Haal mij maar van het veld, want ik ben slecht vandaag.’

Blufpoker? Nee. De jongen had de branie en de voeten om dat soort uitspraken te rechtvaardigen. Een wonderkind bluft nooit, want hij heeft hét en hij weet dat.

Nu is er één probleem met wonderkinderen: het blijven vaak wonderkinderen. Druk, slechte managers, mooie meisjes… ze maken hen kapot, mijnheer. Later duiken ze dan wel eens op in ‘Hoe zou het nu zijn met…?’-interviews. Maar later we wel wezen: dan hebben ze niet aan hun plicht voldaan. Zo zal het Vincent Kompany dus niet vergaan. Dat merk je aan heel kleine dingen. De coolheid waarmee hij met de boekskes omgaat, bijvoorbeeld.

Al weken wordt de druk in de media opgevoerd. ‘Is Vincent Kompany nu al onmisbaar?’, kopten de kranten voor Spanje-België.

‘Niemand is onmisbaar’, schokschouderde het idool.

Toen hij, na Spanje-België, per abuis zijn stropdas met het logo van de voetbalbond vergat aan te trekken, konden de koppen niet vet genoeg zijn. ‘Is Vincent Kompany pretentieus?’

‘Ik ben alleen verstrooid’, schokschouderde het mikpunt.

Zo is hij: zijn coolheid verliest hij nooit. Al vragen wij ons wel eens af: ‘Is Vincent Kompany eigenlijk wel gelukkig?’

‘Valt best wel mee, eigenlijk’, schokschoudert hij.

Word je dan niet doodzenuwachtig van al die heisa?

VINCENT KOMPANY: Nee. Dat ligt niet in mijn aard: ik ben rustig van nature. Ik probeer het mij allemaal ook niet te hard aan te trekken. Als ik dat wel zou doen, werd ik zot. Er wordt altijd over en over gereageerd. Je zegt of doet iets en de volgende dag staat er een enorme kop in de krant. Neem nu die geruchten dat ik naar het buitenland ga. Elke week zie ik in de krant nieuwe namen staan. Ik begrijp dat mensen dat allemaal graag lezen, maar ik heb daar niets mee te maken. Ik ben op dit moment bezig met Anderlecht en alleen daarmee. Nu goed, ik leer ook bij. Ik besef nu: hoe meer je geeft, hoe meer ze vragen. Daarom praat ik bijvoorbeeld niet meer over mijn privé-leven: dat veroorzaakt toch alleen maar meer discussies. Ik wil mijn broer en zus beschermen: zij moeten een normaal leven kunnen leiden.

Besef je dat dit maar het begin is? Volgend jaar vraagt ‘La Gazzetta dello Sport’ de pieren uit je neus. Dat is wat anders dan ‘Knack’ die een klasfoto opdelft.

KOMPANY: Nee, dat denk ik niet. Ik krijg hier zoveel media-aandacht omdat het jaren geleden is dat er een Belgische naam aan een grote ploeg gelinkt werd. Daar zal dat niet zo zijn.

Heeft al die aandacht jou veranderd?

KOMPANY: Nee. Ik heb nog altijd dezelfde band met de mensen die ik ken van voor ik bekend was. Ik weet wel dat ze in de krant schrijven dat ik pretentieus ben geworden, maar dat is niet waar. De manier waarop andere mensen naar mij kijken: die is onwaarschijnlijk veranderd. Maar eerlijk, al die bekendheid: het hoeft niet voor mij. Ik kick daar niet op. Integendeel, ik wil eigenlijk helemaal niet opvallen buiten het veld. Ik wist het natuurlijk op voorhand. Ik heb altijd gespeeld met gasten die twee, drie jaar ouder waren dan ik. Op mijn veertiende had ik bij wijze van spreken al het leven van een achttienjarige. Maar kom, het heeft ook voordelen: ik maak dingen mee, waar andere jongens van mijn leeftijd zelfs niet van durfden dromen.

Je gaat nog altijd naar school. Is dat geen absurde situatie? Woensdagavond speel je in Milaan de Champions League en donderdagmorgen leer je in de les aardrijkskunde waar Milaan juist ligt.

KOMPANY: De combinatie school-werk begint nu wel moeilijk te worden: ik kan helaas minder en minder lessen volgen. Zeker nu de wedstrijden elkaar in sneltempo opvolgen. Maar ik wil mijn diploma absoluut behalen.

Waarom eigenlijk? Volgend jaar speel je misschien voor een Italiaanse ploeg en verdien je sloten geld.

KOMPANY: Bij Anderlecht verdien ik ook goed, hoor. Daarvoor heb ik dat diploma niet nodig. En voor mijn intellectueel niveau hoef ik het ook niet te doen. Ik ben sowieso iemand die zich graag informeert. Maar toch is dat diploma enorm belangrijk. Elke ouder wil dat zijn of haar kind een diploma behaalt. Ik wil die droom waarmaken.

Die erkenning van je vader en moeder is wel heel belangrijk, hé.

KOMPANY: Ja. Ik besef heel goed dat ik oneindig veel aan hen te danken heb. Nu ik bij Anderlecht speel, kan ik eindelijk iets teruggeven: hun levensstandaard verbeteren. We gaan verhuizen uit de Noordwijk, waar ik altijd gewoond heb. Ze hebben daar helemaal niet om gevraagd, hoor.

Is dat geen vaandelvlucht?

KOMPANY: Nee. Iedereen die in een so-ciale woning in de Noordwijk opgroeit, wil daar weg. Het is trouwens niet omdat ik verhuis dat ik mij niet meer verbonden voel met de mensen die daar wonen. Nu goed, ik denk dat mijn moeder en vader het vooral belangrijker vinden dat ik gewoon gebleven ben.

Ben je geïnteresseerd in de Congolese roots van je vader?

KOMPANY: Ik weet dat kinderen van een blanke moeder en een zwarte vader zich vaak zwart voelen. Uiterlijk zie je er ook zo uit en word je erop aangesproken. Maar ik voel me half Belg, half Congolees. Dat neemt niet weg dat ik Congo zeker wil bezoeken. Mijn vader is daar destijds halsoverkop vertrokken als politiek vluchteling en ik wil weten waar hij vandaan komt. Tot vorig jaar hadden we daar geen geld voor, nu geen tijd. Maar het komt er zeker nog van. Het Belgische kampioenschap wordt daar uitgezonden op televisie. Ze kennen mij dus in Congo.

Je nonkel, Joseph Kompany, waarschuwde onlangs: ‘Hij moet oppassen, want in Congo zijn ze jaloers op zijn succes. Straks sturen ze een féticheur(een soort medicijnman) op hem af.’

KOMPANY: (verslikt zich bijna) Tja, in Congo geloven de mensen zeer sterk in féticheurs. Ik niet,… maar euh, meer ga ik daar niet over zeggen.

Knijp je ‘m toch wel wat?

KOMPANY: (grijns) Ja zeg, je kunt tegenwoordig niet voorzichtig genoeg zijn . Zeker met dat soort zaken.

Je bent het typevoorbeeld van integratie: tweetalig, succesvol… Sta je daar wel eens bij stil?

KOMPANY: Nee, eigenlijk niet. Het is ook helemaal niet mijn ambitie. Ik probeer zo normaal mogelijk te doen. Als mensen mij dan een symbool vinden van geslaagde integratie: des te beter. Al besef ik maar al te goed hoe relatief het allemaal is. Toen ik in de jeugdploegen voetbalde, ben ik vaak met racisme geconfronteerd. De ouders van tegenstanders waren vaak nog het ergste. Wat zij allemaal riepen… onvoorstelbaar. Mensen beleven voetbal altijd op een heel emotionele manier en dan komt hun ware aard naar boven. Het is een groepseffect: de eerste roept iets, de tweede volgt… enzovoorts. Nu ik bekend en succesvol ben, behoor ik offi-cieel tot de categorie Belgen die niet meer geconfronteerd worden met racisme. Ik kan er absoluut niet meer van meepraten.

Au fond is dat een wrede vaststelling.

KOMPANY:Voilà, dat vind ik ook. Begrijp je nu waarom ik zo cool omga met al die heisa?

Een van je jeugdtrainers , Eddy Van Dale, zei onlangs in ‘Voetbal/Sport Magazine’: ‘Vincent heeft prikkels nodig. Of hij stagneert.’

KOMPANY: Daarin heeft hij 100 procent gelijk. Ik heb moeilijke situaties nodig om sterker te worden. In de jeugdjaren gebeurde het wel eens dat ik me absoluut niet kon opladen voor een match. Sommige mensen zeiden dan: ‘Ach ja, zolang hij er maar staat tijdens de grote matchen.’ Maar ik besef nu dat je elke match met dezelfde instelling moet spelen. Al was het maar uit respect voor de tegenstander. Het is nog altijd mijn zwakke punt, maar ik euh… probeer er iets aan te doen (lacht). Die drive: ik heb dat gewoon nodig. In mijn jeugdjaren was ik ook altijd degene die de groep vertegenwoordigde buiten het veld. Dat was ook een van mijn grote kwaliteiten. Mijn jeugdtrainers apprecieerden dat.

Anderlecht geloofde in je: dat speelde natuurlijk mee.

KOMPANY: De vraag was: geloofde ik ook in Anderlecht?

Pardon?

KOMPANY: In den beginne dacht ik zelfs dat mijn ploeg Neerpede heette (grinnikt). Wij speelden dan wel bij de jeugd van Anderlecht, maar konden ons absoluut niet voorstellen dat we ooit naar de A-kern zouden doorstoten. Het was altijd hetzelfde liedje: de transfers kregen voorrang op de eigen jeugd. Ik had het daar heel moeilijk mee. Op een bepaald moment ben ik zelfs twee weken gestopt met voetballen. Weer die nood aan prikkels, hè. Het was een heel rare periode. Dankzij mijnheer (secretaris-generaal) Philippe Collin is de situatie op Anderlecht nu helemaal veranderd.

Hoe komt het dat er zo weinig Belgen doorbreken?

KOMPANY: Ik heb leren voetballen net na het Bosman-arrest. De clubs investeerden minder in jongeren. Maar ik ben er rotsvast van overtuigd dat dat de komende jaren zal veranderen. Er zullen heel wat talenten doorbreken. Als ik zie wie er allemaal voetbalt in de jeugdreeksen: wauw. Echt waar: de toekomst van het Belgische voetbal oogt mooi.

Ja? De kenners morren: de Belgische jongeren zouden te weinig trainen en er wordt te weinig aandacht besteed aan techniek. Ze verwijzen dan steevast naar de Ivorianen van Beveren. Geen wereldvoetballers, maar ze beheersen wel het abc van de voetbaltechniek.

KOMPANY: Het hangt allemaal van jezelf af. Ik heb mijn technische vaardigheden geleerd door veel op straat te voetballen. Toch gaan de clubs niet vrijuit. Een fysiek sterke voetballer van achttien krijgt altijd voorrang op een technisch sterke speler. Die gasten worden te snel afgeschreven. Men kiest altijd voor spelers die onmiddellijk renderen, niet voor de spelers die in de toekomst heel goed kunnen worden. Dat is niet alleen jammer, het is bijzonder kortzichtig.

Zaterdag speelt België tegen Servië-Montenegro. Verlies of gelijkspel betekent dat we zo goed als zeker uitgeschakeld zijn voor het WK 2006 in Duitsland. Maar zelfs bij winst zal de negatieve ‘mottenballensfeer’ blijven hangen. Jullie zijn dé bankzitters, een groep losers bij elkaar.

KOMPANY: Pfff, die negatieve sfeer wordt gecreëerd door de pers. We behalen geen punten, dus is alles slecht. En als we winnen, is alles goed. Zo gaat dat toch altijd? Waar ik mij wel aan erger, is de underdog-mentaliteit van de Belgen. Iedereen zegt natuurlijk wat hij wil, maar ik zit zo niet in elkaar. Ik herinner mij dat we destijds met de jeugd van Anderlecht tegen die van Real Madrid speelden. Wel, wij beschouwden ons als favoriet of toch minstens als hun gelijken. Zo moet dat, want zo kun je ook verbeteren. Maar nee, in België is de mentaliteit altijd: wij, de kleine Rode Duiveltjes, zullen wel verliezen van de Spanjaarden. Voor de wedstrijd tegen Spanje vroeg ik aan de dokter van de nationale ploeg: ‘Is het medisch bewezen dat iedereen gelijk is, dokter?’ ‘Ja’, zei hij. Er bestaat geen enkele reden om te veronderstellen dat een Spanjaard betere benen heeft dan een Belg (lacht). Ach, het is misschien een domme gedachte, maar dat soort dingen pept mij wel op.

***

Het interview is afgelopen. We praten nog wat na. Plots piept zijn gsm. Hij leest de sms. Zijn ogen beginnen te fonkelen. Een nanoseconde verliest hij zijn coolheid en is hij weer die ket uit de Nord.

Hij geeft ons een hand, omgordt zijn hippe Adidas-tasje, groet iedereen in het café en vertrekt.

Is Vincent Kompany een ster?

Dat valt best wel mee, eigenlijk. n

Stijn Tormans

‘De Belgische mentaliteit is: wij, de kleine Rode Duiveltjes, zullen wel weer verliezen. Ik zit

zo niet in elkaar.”De toekomst van het Belgische voetbal oogt heel mooi.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content