In Ituri, in het noordoosten van Congo, is al jaren een gruwelijke stammentwist aan de gang tussen Hema en Lendu. Op dit ogenblik lijkt de situatie mee door de aanwezigheid van de Verenigde Naties onder controle. ‘Maar dat kan op elk moment veranderen.’

De landingsbaan van de Aéroport International is de enige strook beton in Bunia, de hoofdstad van Ituri. Papa Ping-Pong maant van achter zijn zwarte zonnebril met twee marshaller-rackets de net gelande Cessna van Aviation Sans Frontières naar de verharde zandstrook voor het luchthavengebouw. Het vliegtuigje van de Belgische ngo die hier hulporganisaties naar het moeilijk bereikbare binnenland vliegt, parkeert tussen een Antonov van een onduidelijk, Russisch bouwjaar en twee grijze C-130’s van de VN. Papa Ping-Pong is 60 en werkt al 40 jaar voor de Régie des Voies Aériennes. ‘Je suis détolé’, zegt hij. Wat in het Frans-Congolees betekent dat hij zijn golfplaten dak kwijt is. Zijn huis is vernield en leeggeroofd. Hij ziet er piekfijn uit en kijkt gretig naar het plastic zeil waarmee de bagage in het toestel ligt gepakt. ‘Hij woont onder een zeil’, zegt Justus Rinnert – de piloot van ASF – en hij wijst naar het vluchtelingenkamp, een blauwrode tentenvlek vlak bij de luchthaven. Als het regent, lekt het binnen.

Aan de ingang van het kamp staat een met prikkeldraad omwikkeld winkelhok: Boucherie sans Frontières. Het is tekenend voor het conflict tussen Hema en Lendu, dat zich afspeelt tegen de achtergrond van een Congolese burgeroorlog. De bloedige terreinstrijd tussen veetelers en landbouwers duurt nu bijna zes jaar, maar de ethische twist lijkt evenzeer gestuurd door een schimmig kluwen van binnenlandse politiek, privé-belang en inmenging van buurlanden. ‘De chaos wordt gecreëerd door profiteurs en pocherige militairen’, klinkt het. En, ‘men zegt dat het grootste gebouw in Uganda is opgericht met het goud van Ituri’ of ‘Men zal ons nooit met rust laten. Het land is te rijk.’ Deze hoek van Congo is rijk aan goud, diamant, hout, koffie en coltan. Recent bodemonderzoek in de regio wijst ook op mogelijke oliereserves ten zuiden van het Albertmeer.

Sinds het begin van de oorlog zijn naar schatting een half miljoen mensen op de vlucht. In het camp de déplacés bij Bunia leven volgens de laatste telling 12.000 vluchtelingen- Hema, Lendu, Ngti, Bira… opzettelijk gemengd met en naast mekaar. Een deel komt uit de stad. In sommige wijken is het zo onveilig dat mensen het kamp verkiezen boven de eigen thuis. Iedereen is geregistreerd. Elke familie zet haar eigen tent op. Er is een bureau voor conflictbemiddeling, een markt en een schooltje. ‘En om de paar weken kom ik de mis opdragen’, vertelt Harry Van De Ven, een Nederlandse Witte Pater die veertig jaar in Congo werkt. ‘Er zijn altijd problemen geweest, maar niet onder de gewone bevolking. De mensen zijn het moe. Ze beginnen zich te verzetten tegen hun eigen militairen.’

Hetzelfde verhaal klinkt bij de Médecins sans Frontières Suisse. Hema en Lendu leven zij aan zij in het urgentiehospitaal naast het kamp. Op de intensive care zitten moeders met kinderen aan een infuus. ‘Ze zijn uitgedroogd, hebben malaria, diarree of bloedarmoede’, zegt chirurg Christina De Wind. ‘Door de oorlogssituatie kunnen ze moeilijk naar de kliniek of naar een consultatiebureau bij hen in de buurt en weten ze niet hoe ze de ziektes kunnen voorkomen.’ Aan de andere kant van de zaal liggen patiënten met schotwonden. ‘Kijk, Claudine is 18 en ze werd in het rechterbeen getroffen, gewoon op straat. Ze had een enorme wonde. De botten waren allemaal versplinterd. Dat geneest, maar ze zal er toch haar hele leven naar lopen. Ze heeft niets met die waanzin te maken, maar ze is wel het slachtoffer.’ Het meisje wendt verlegen het gezicht af.

Ook al is het de laatste maanden opvallend rustig en hebben de recente onlusten in Bukavu en Kinshasa merkwaardig weinig invloed, toch blijft Bunia bezet gebied. De Monuc (de internationale vredesmacht van de Verenigde Naties) en het CPI (Commission de Pacification de l’Ituri, waarin alle gemeenschappen en politieke, militaire, economische en sociale krachten van de regio zijn vertegenwoordigd) bewaren de orde, in afwachting van de dag dat de fragiele overgangsregering van president Joseph Kabila het land naar verkiezingen en een nieuw stevig centraal gezag leidt. ‘De oorlog is voorbij, er zijn geen officiële aanvallen tussen Hema en Lendu meer. Maar de onrust blijft’, volgens pater Harry. ‘Er zijn veel gewapende overvallen. Soms hebben ze een politiek motief, soms is het een wraakactie. Of ze weten dat iemand geld heeft, dan schieten ze makkelijk. Zijn het soldaten, deserteurs of bandieten? We weten het niet.’

Overlevingskunst

Bij elk belangrijk kruispunt in de stad hoort een controlepost met zandzakjes en prikkeldraad. De stoffige Boulevard de la Libération lijkt bij momenten het private racecircuit van de witte trucks en pantsers van de VN. Af en toe passeert een 4×4 van een ngo en uitzonderlijk stopt een overladen en kromgetrokken vrachtwagen, die langs de militieversperringen van het binnenland tot hier kon raken. Veel officiële gebouwen, zoals het stadhuis tegenover het hoofdkwartier van de Monuc, zijn tijdens vroegere gevechten beschadigd en geplunderd. In de muren van een paar pakketbootachtige panden uit de koloniale tijd sloegen kogels in. We wisselen dollars voor morsige plakken Congolese francs bij de geldwisselaars langs de weg. De koers is 1 tegen 400 en versleten bankjes moeten ze niet. Een gsm-kaart kost 5 dollar. Een toestel vind je vanaf 65 dollar en is een statussymbool. Niemand heeft geld, maar iedereen wil een gsm. Het is de telefoon van Afrika. Iemand roept: nzala – honger. ‘Er raakt weinig voedsel de stad in’, had Monsieur Dhetsina, de chef van de wijk Mudzi-Pela – een Hemawijk in Bunia – eerder die dag gezegd. ‘Je weet nooit of je die dag zal eten. Je lichaam past zich daaraan aan. Maar vooral: on a soif de la paix. Als er vrede is, komt er werk. Dan kan je eten.’ ‘De overlevingskunst van de mensen is ongelooflijk’, weet pater Harry. ‘Ze moesten keer op keer vluchten. Ze hebben alles verloren en toch behouden ze hun glimlach. Een klein manneke koopt sigaretten in het groot om ze daarna door te verkopen voor wat centen om zijn cahier of bic te betalen.’

In een lokaal vlakbij kun je internetten voor 1 dollar per uur. Alphonse komt naar de computers kijken. Hij had een baan bij de LAC – Lignes Aériennes Congolaises – maar door de oorlog vielen de regelmatige vluchten weg. ‘We leiden een armoedig bestaan. We kennen de betekenis van een salaris niet meer’ Hij overleeft door te klussen en zijn vrouw heeft een handeltje. ‘ Il ne faut pas se laisser emporter par le vent‘, lacht hij. ’s Avonds – om zes uur is het donker en haast niemand waagt zich dan op straat – ontmoeten we zijn dochter op een feestje. ‘Het is allemaal begonnen met Mobutu’, zegt Christine. ‘ Article 15: zoek het zelf maar uit. Het was zijn idee. Ambtenaren, dokters, het leger, niemand heeft een fatsoenlijk loon. De ouders betalen voor de leraars. Met die 15 dollar per maand van de staat halen ze het niet.’ Op een dag werd ze op weg naar school door milities ontvoerd. Gelukkig koos één militair haar kant. Om vier uur ’s middags mocht ze gaan. ‘Ze wisten niet dat ik niet van hier ben. Anders hadden ze me zeker… ( maakt een snelle, snijdende bewegingmet de hand langs haar keel).’ Die nacht klinken niet ver van het huis waar we logeren, korte salvo’s van een machinegeweer. ’s Ochtends is het meisje van de keuken wat later. Freelance milities hebben het huis naast het hare leeggehaald.

We kunnen mee met ASF naar Aveba, een kwartier vliegen vanuit Bunia. Aan het einde van de korte, hobbelige grasstrip wacht het traditionele welkomstcomité, het halve dorp en een terreinwagen van een ngo, op de ndege ya bazungu– de vogel van de blanken. Aboubakar werd verwacht. Voor de oorlog was hij sociaal assistent, nu werkt hij voor Atlas: ‘We herstellen de baan naar Bunia. De meeste wegversperringen zijn verdwenen, maar de piste is overwoekerd door de brousse. We willen de bevolking ervan bewust maken dat deze grond van hen is.’

Wat achterin staan een paar kadogos, kindsoldaten met de kalashnikov ernstig-nonchalant over de schouder. ‘Ik zigzag als ik wegvlieg. Dat is mijn laissez passer voor de volgende keer’, glimlacht Justus. ‘Dat vinden ze fantastisch. ’t Zijn kinderen. Ze willen alleen maar commandant zijn, ze willen strepen, net als ik. Maar op een dag vroeg ik zo’n jongen waarom hij nodig soldaat wilde zijn. “Omdat ik laarzen wil.”… Hij schoot op de maat.’

Pater Harry kent ouders die hun kind afstonden aan de milities: ‘Hoe kan je zoiets toestaan?’ ‘Baba – hun woord voor pater – wat wil je? We hebben geen geld voor het eten en de school. Dus laat ze maar naar het leger gaan. Dan hebben ze in ieder geval te eten.’

Nu de situatie opklaart, komen de kinderen met trosjes vrij. Het Groot Seminarie van Bunia had sinds juni 2003 met de steun van onder meer Unicef zo’n 150 kindsoldaten tussen de 8 en 17 jaar onder zijn hoede. Een behandeling duurt drie maanden en kost ongeveer 200 dollar. Ze omvat begeleiding, hereniging met de familie en beroepsopleiding, wat reïntegratie in de samenleving vergemakkelijkt.

‘Slaagkans: zestig procent’, cijfert Abbé Alfred. ‘Vaak lopen ze weg en er is het gevaar dat ze opnieuw worden gerekruteerd als de toestand plots kritiek wordt.’ Een bezoek aan de afdeling even buiten de stad wordt afgebeld: ‘Rondzwervende bendes. De Monuc kamt de buurt uit.’

De Italiaanse organisatie COOPI zette een soortgelijk project op en richtte een psycho-sociaal opvangcentrum op voor slachtoffers van seksuele geweldpleging met – uniek voor Afrika – een verblijfplaats voor vrouwelijke kindsoldaten. Men heeft een lijst met namen van 1600 vrouwen die sinds december vorig jaar in en rond Bunia als ordinaire oorlogsbuit verkracht zijn en een dossier over kinderen die ontvoerd werden als fillette-soldat (meisjessoldaat). Hun identiteit en die van de mogelijke daders worden met de grootste discretie omgeven om uit te sluiten dat de ngo van partijdigheid wordt verdacht. De meisjes worden overigens vaak niet als slachtoffers of soldaten beschouwd, maar als prostituees, wat hun kansen op een terugkeer naar een normaal leven in de maatschappij verhindert.

Terzijde: begin juni kwam de MONUC hier onverkwikkelijk in het nieuws. Volgens een artikel in Jeune Afrique was het Hotel Ituri in Bunia een favoriete uitgaansgelegenheid van de blauwhelmen. Ze zouden er ook met meisjes jonger dan 18 de koffer in duiken, ondanks de gedragscode van de VN die seksueel contact met minderjarigen verbiedt. De plaatselijke directeur, mevrouw McAdams vaardigde voor haar medewerkers een uitgaansverbod tussen 22 uur en 6 uit en raadde hen aan een wijde boog rond het hotel te maken. Als we er zondagavond iets drinken, is de zaak helemaal leeg. De volgende dag staan wel weer witte wagens voor het terras geparkeerd.

Het voetbalveld

De hulporganisaties zitten wekelijks samen met het OCHA, het Office of Humanitarian Affairs van de VN, samen herzien ze de situatie in Ituri. Op weg ernaartoe lopen we langs een gedenkteken: ‘A Nos Héros 1914-1918, 1940-1945.’ Een bordje in een zijstraat leest in verbleekte verf ‘Boulevard Mobutu’. We passeren L’Indien, een bij de ngo’s populair café dat wordt uitgebaat door Indiërs uit Uganda. Vroeger was het een Belgische bank. Het is stralend weer en de sfeer op de werkvergadering is geconcentreerd-ontspannen. Lucette, een Nederlandse juf die voor de Internationale Noodhulporganisatie Medair werkt, komt per fiets. ‘Soms moet je jezelf in de wang knijpen: oh, het is ook oorlog hier! Toen ik in oktober begon, vlogen de kogels rond ons huis.’

We schuiven mee aan tafel en krijgen een lijstje met het laatste nieuws. Kpandroma: 359 families geteld als vluchteling. 3 ton bonen en 300 Unicef-retourkits worden bezorgd. Isiro: meisje van 14 verkracht. Marabo: 3 personen gedood in treffen tussen Bira en Hema. Bunia: wagen van ASF aangehouden door groepje van 8 met granaten. Voorruit verbrijzeld. Monuc komt tussen, daders ontkomen.

We vliegen naar Mahagi, op vijftien kilometer van Uganda. Onder ons: heuvelland met verlaten akkers in terrasvorm, een donkergroene hap broccoli-woud, roodbruine zandpistes, een uitgestorven dorp met kerk en voetbalterrein, een goudvindplaats langs de rivier en het tentenkamp van de mensen die in de modderige kraters naar gele schilfers zoeken, de resten van een stenen huis en een zichtbaar aangeplante bomenrij, die ooit de grens vormde van een plantage. Soeur Georgette zit ook in het vliegtuigje. Ze werkt voor de ngo Caritas. Even voor Mahagi knikt ze naar beneden: ‘Daar woon ik.’ ‘Wie betaalt je vlucht? God?’, vraagt Justus. Ze lacht: ‘Dat zal dan na ons verblijf hier zijn.’

Wat verder zien we witte vlekken tussen de verstrooide ronde hutten – de maniokoogst wordt gedroogd – en plots een duidelijk rechthoekige lap grond met barakken en centraal het huis van de chef. ‘Een militiekamp’, wijst Justus. ‘Dit is een rijk land, maar in volle crisis leek het net een woestijn. Men sloeg overal op de vlucht. De slachting spaarde geen enkel volk.’

‘Vergeten kan niet. Vergeven wel’, vindt pater Harry. ‘We spreken te veel over de gruwel. Nooit over hoe mensen van de verschillende stammen elkaar ook beschermd hebben. Hema redden Lendu van de dood en omgekeerd. Met gevaar voor het eigen leven. Als morgen de oorlog echt voorbij zou zijn en de mensen vrij kunnen rondlopen in de stad, dan gaat het weer net als op het voetbalveld. Daar kom je alle stammen tegen. Dat zou niet mogelijk zijn als de haat werkelijk in het hart van de mensen leeft. De Monuc organiseert nu een toernooi tussen de verschillende clubs van Bunia. Die ploegen bestonden vroeger al en waren niet gebaseerd op etnische verschillen. Het is als in Europa. Iedereen die bij Antwerp speelt, komt toch niet van Antwerpen?’

Foto’s Pierre De Decker

Alphonse en Christine zijn fictieve namen.

Door Pierre De Decker

‘Het is allemaal begonnen met Mobutu. Article 15: zoek het zelf maar uit.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content