De Eerste Wereldoorlog eiste 8,5 miljoen doden gevallen. 900.000 van hen waren Britten, mannen die zich vol idealisme in de strijd tegen de ?barbaarse? vijand hadden gestort, maar die zich al na korte tijd bedrogen voelden. De glorieuze strijd die men hen had beloofd, bleek niet meer dan een eindeloze loopgravenoorlog te zijn.
Hoe de oorlog de toenmalige romantische tijdsgeest definitief vernietigde, illustreert de literaire verwerking ervan. Niet de gruwel valt op, wel de tijdspanne tussen de oorlog en het eerste autobiografische proza. Edmund Blundens?Undertones of war? verscheen in 1928, net zoals Siegfried Sassoons?Memoirs of a fox-hunting man?. Een jaar later volgde ?Goodbye to all that? van Robert Graves en nog een jaar later was Sassoon er weer met ?Memoirs of an infantry officer?. Tien jaar dus had het gevergd om het trauma te verwerken en in woorden te gieten. The great war, zoals de Britten ’14-’18 noemen, heeft de verbeelding nooit meer losgelaten. De Booker Prize die Pat Barker in 1995 voor haar trilogie over een oorlogspsychiater kreeg, vindt hier een rechtvaardiging, evenals het immense succes dat Sebastian Faulks te beurt viel voor zijn ?Birdsong?.
In ?Het lied van de loopgraven?, zo luidt de vertaling van Faulks’ roman, volgen we Stephen Wraysford tijdens zijn verblijf aan de Somme. Als ?tunnelrat? moet hij gangen graven onder de vijandige linies, om te kunnen afluisteren en explosieven te plaatsen. Wanneer hij na een ontploffing voor dood wordt achtergelaten, ziet hij niet alleen in dat de oorlog een groot experiment is dat moet uitmaken hoeveel lijden een mens uiteindelijk kan verdragen, hij beseft ook het belang van zijn vijf jaar tevoren verbroken relatie met de Française Isabelle.
Faulks voert de lezer mee in de loopgraven, laat ze de etmalen lange bombardementen horen, de verminkten zien, de gore veldkeukens ruiken en de beten van de luizen voelen. Bovenal echter toont hij waarom de Eerste en niet de Tweede Wereldoorlog zo tot de verbeelding spreekt : omdat het de laatste oorlog van het individu was, die waarin het voorgoed werd gekraakt.
Marnix Verplancke
Sebastian Faulks, ?Het lied van de loopgraven?, Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 486 blz., 999 fr.