Als Adolf Hitler in mei 1940 Engeland tot overgave had kunnen dwingen, zou hij de oorlog hebben gewonnen. Slechts één man stond die overgave in de weg: de Britse premier Winston Churchill.

JINFO : ohn Lukacs: ‘Vijf dagen in Londen û mei 1940’. Vertaald uit het Engels door Paul Syriër, Globe, 2005, 271 blz., euro 25.

Achteraf bekeken lijkt het alsof Winston Churchill als oorlogspremier toen al stevig in het zadel zat. John Lukacs’ reconstructie, Vijf dagen in Londen, toont echter aan dat hij slechts de leider van een minderheidsfractie was en dat de rest van het kabinet ertoe neigde de handdoek in de ring te werpen. Terwijl een kwart miljoen Britse soldaten hopeloos in de val zaten bij Duinkerken, en lord Halifax, de Britse minister van Buitenlandse Zaken, Adolf Hitler via Benito Mussolini tot een wapenstilstand trachtte te verleiden, wonnen Churchills welbespraaktheid en retoriek op het nippertje het pleit.

John Lukacs: Natuurlijk zijn er diverse keerpunten geweest tijdens de Tweede Wereldoorlog: de veldslagen bij El Alamein en Stalingrad hadden in het voordeel van de Duitsers beslecht kunnen worden en de invasie op D-day had kunnen mislukken. Maar daarmee zou Hitler enkel tijd hebben gewonnen, niet de oorlog. Dat laatste was slechts op één moment mogelijk: in de laatste week van mei 1940. Samen met honderdduizenden Franse soldaten zat het Britse expeditieleger in de val bij Duinkerken, het Belgische leger capituleerde, het Franse trok zich in wanorde terug naar het zuiden, en het Italiaanse dreigde zich aan de kant van de Duitsers te scharen. Nooit was Hitler zo dicht bij een eindoverwinning als in die week.

Hitler liet 400.000 Britse en Franse militairen ontkomen naar Engeland. U bent er niet zeker van of dat een doelbewuste beslissing of een tactische fout was. Het feit dat hij geen onderzeeërs stuurde om de schepen te torpederen, lijkt toch een bewijs voor het eerste?

JOHN LUKACS: Je kunt ook aannemen dat hij te veel geloof hechtte aan het gebral van Hermann Göring, die beweerde dat zijn Luftwaffe het Britse expeditieleger tot overgave kon dwingen. Zo is er ook een logische verklaring voor het feit dat Hitler op 26 mei de opmars naar Duinkerken twee dagen liet onderbreken. Hij vreesde dat zijn tanks, die twee weken lang onafgebroken hadden gereden, het zouden begeven. Vooral vreesde hij een geallieerde tegenaanval op wat men noemde ‘de snuit van de Duitse krokodil’. Die tegenaanval was redelijkerwijs ook te verwachten, maar het Franse opperbevel had daarvoor geen plan en beschouwde de oorlog toen al zo goed als verloren.

Desondanks beweerde Hitler in februari ’45 dat hij Churchill destijds ‘een sportieve kans’ had gegeven. Ooit zei hij ook dat hij het expeditieleger liet ontkomen omdat Duitsland geen interesse had in het Britse rijk en omdat de Engelsen toch een leger nodig hadden om de rust in hun gigantische rijk te bewaren. Het ene sluit volgens mij het andere niet uit. Ik denk dat Hitler overweldigd was door zijn eigen succes en niet kon besluiten of hij de Britten nu de genadeslag moest geven in Duinkerken of hen gunstig diende te stemmen voor een vredesaanbod.

De Britse minister van Buitenlandse Zaken Halifax was bereid de Duitsers om vrede te vragen. Churchill liet hem aanvankelijk begaan. Was dat enkel een gevolg van zijn zwakke positie als premier of gokte hij wel degelijk op twee paarden tegelijk: evacueren én onderhandelen?

LUKACS: Churchill geloofde niet in onderhandelingen met de Duitsers. Hij was ervan overtuigd dat Engeland zich dan op ‘een hellend vlak’ begaf. In een Europa dat volledig gedomineerd werd door nazi-Duitsland kon Groot-Brittannië enkel tot de status van een vazalstaat worden gereduceerd. Engeland zou geen betere voorwaarden krijgen als het om vrede vroeg dan wanneer het na een invasie zou worden verslagen en bezet en een vrede opgelegd zou krijgen. In zijn eerste twee weken als premier was Churchills positie binnen het kabinet veel te zwak om die visie door te drukken. Binnen de Conservatieve Partij waren er slechts weinigen die dachten zoals hij en binnen het kabinet vormden de enkele Labour-ministers in aantal een te geringe steun voor hem. Ten tijde van Duinkerken wilden de meeste ministers net als Halifax de strijd opgeven. Halifax was de natuurlijke aanvoerder van die meerderheidsfractie, ook al omdat de koning op 9 mei eigenlijk hém en niet Churchill als premier had willen benoemen. Het feit dat hij voor die eer had bedankt, maakte Halifax’ gezag bij zijn collega’s alleen maar groter.

Kan het zijn dat Halifax alleen tijd wilde winnen met een kortstondige wapenstilstand om daarna beter bewapend opnieuw in het offensief te gaan?

LUKACS: Er is niets bekend van een dergelijk plan van Halifax. Niet dat Churchill of wie dan ook van de geallieerden een ‘plan’ had. Churchill wilde het zo lang mogelijk zien vol te houden, ten minste een paar maanden, in de hoop dat in de tussentijd de Verenigde Staten zouden bijdraaien en zich actiever aan de kant van Engeland zouden scharen. Er was veel wishful thinking in die dagen. Iedereen ging er bijvoorbeeld van uit dat Duitsland uiteindelijk de oorlog moest verliezen wegens gebrek aan grondstoffen. Geheel ten onrechte, nu we weten tot welke prestaties de Duitse oorlogsindustrie in 1944 nog in staat was. Zuiver rationeel gezien had Halifax overigens de beste argumenten: de toestand wás uitzichtloos en als Engeland enigszins sterk wilde staan in de onvermijdelijke onderhandelingen met Hitler, moest het daaraan beginnen vóór de invasie een feit was.

Churchill kon die onderhandelingen uitstellen dankzij de steun van Neville Chamberlain. Die was op 10 mei als premier vervangen door Churchill, maar lijkt een krachtige ‘schaduwpremier’ te zijn gebleven.

LUKACS: Dat was hij inderdaad. Churchill en Chamberlain hadden vóór de oorlog een aantal stevige aanvaringen gehad over de aanpak van Hitler, maar de eerste was zo verstandig om de laatste zijn gelijk niet met een ‘zie je wel’ in te peperen. Integendeel, hij besefte maar al te zeer zijn afhankelijkheid van Chamberlain en paaide hem wanneer hij maar kon. Zo wist hij dat mevrouw Chamberlain de enige vrouw was die graag in Downing Street 10 woonde. Dus stelde hij haar voor dat zij en haar man daar gehuisvest bleven, terwijl hijzelf in Admiralty House woonde. Chamberlain was ontroerd, maar Churchill gaf daarmee natuurlijk ook symbolisch aan dat hij Chamberlains overwicht erkende. Binnen het oorlogskabinet nam Chamberlain steeds een middenpositie in tussen Churchill en Halifax, en voorkwam zo dat de laatste werkelijk zijn zin kreeg.

Naarmate de dagen vorderden, werd duidelijk dat de evacuatie van de troepen uit Duinkerken een succes was. Toch wilde Churchill het expeditieleger niet koste wat het kost terughalen. Waarom zette hij in militair opzicht niet alles op alles voor de evacuatie?

LUKACS: Het verlies van het expeditieleger zou zowel in militair als in moreel opzicht een enorme klap zijn geweest, maar doorslaggevend voor het overleven van Engeland was de vloot. Churchill weigerde grote slagschepen het Kanaal in te sturen, uit angst dat die door Duitse duikbommenwerpers tot zinken zouden worden gebracht. Als het expeditieleger verloren ging, zou de vloot het enige instrument zijn waarmee een Duitse invasie kon worden afgewend. Daarom stuurde hij slechts een aantal torpedobootjagers en fregatten, en verder talloze koopvaardijschepen en vissersboten om de troepen naar Engeland over te zetten. Om diezelfde reden hield hij zoveel mogelijk vliegtuigen van de RAF aan de grond. Met die tactiek nam hij een enorm risico, maar het liep goed af.

Churchill wilde altijd in het offensief. Bijvoorbeeld als Italië de geallieerden de oorlog zou verklaren, moesten de Britse en de Franse vloot hoe dan ook aanvallen, ‘want er moet toch iets gebeuren’. Hij joeg velen onnodig tegen zich in het harnas met die opstelling. Was hij daardoor niet zijn eigen grootste tegenstander?

LUKACS: Jazeker, en niet alleen dat avontuurlijke was slecht voor zijn reputatie, ook zijn drankzucht, zijn bloemrijke taalgebruik en zijn excentriciteit. Voor vele conservatieven was Churchill net niet helemaal in orde. Hij was van aristocratische afkomst, maar zijn moeder was een ‘gewone’ Amerikaanse. Hij was politicus, maar eigenlijk ook maar een journalist. Hij week soms af van de respectabele standpunten van de partij met uitgesproken reactionaire opvattingen. Toen Mahatma Gandhi aan het begin van de jaren dertig Londen bezocht, werd hij door Halifax met alle egards ontvangen, maar Churchill vroeg zich hardop af wat deze ‘blootsvoetse fakir’ überhaupt in Engeland kwam zoeken. Door dat alles wantrouwden velen Churchill. Sommigen hadden zelfs een uitgesproken hekel aan hem. Dat gold bijvoorbeeld voor de Amerikaanse president Franklin Roosevelt. Toen hij de kersverse Britse premier voor de eerste maal schreef, refereerde hij aan hun eerste en enige ontmoeting in 1919, toen Roosevelt nog marineofficier was en Churchill al minister was geweest. Tot zijn verbijstering kon de Brit zich van die kennismaking niets herinneren en zei hij dat ook ongegeneerd in zijn antwoord. Pas na vele maanden kreeg de Amerikaanse president vertrouwen in het inspirerende leiderschap van Churchill en sloeg zijn aversie langzaam maar zeker om in bewondering en sympathie.

Volgens u zat Churchill na Duinkerken stevig in het zadel. Toch duurde het tot begin ’43 voor de Britten erop konden vertrouwen dat de geallieerden de oorlog zouden winnen. Het klinkt onwaarschijnlijk dat zijn politieke tegenstanders hem in de tussentijd niet opnieuw dwars zouden hebben gezeten.

LUKACS: Toch is er na mei ’40 binnen het oorlogskabinet geen serieuze poging meer ondernomen om hem aan de kant te schuiven. Op 19 juli 1940 deed Hitler de Britten een vredesaanbod. In die toespraak veegde hij de vloer aan met Churchill, waardoor Churchill tegen Halifax zei: ‘Dien jij hem maar van repliek.’ Halifax heeft niet de moeite genomen serieus op Hitlers voorstellen in te gaan, waaruit we mogen afleiden dat zijn zin om alsnog een wapenstilstand te sluiten compleet was verdwenen. Daarna heeft Churchill zich stelselmatig van zijn oude tegenstanders ontdaan. Samuel Hoare bijvoorbeeld, werd ambassadeur in Spanje, Halifax ambassadeur in Washington. Beide mannen bleken daar overigens zeer kundige en vooral loyale diplomaten. Het is ook tekenend voor de grootheid van Churchill dat hij zich vergevingsgezind kon opstellen. Richard Butler, die tijdens de meicrisis verantwoordelijk was voor een door de Zweedse gezant in Duitsland verspreid gerucht dat de Britten vrede wilden, kreeg in 1951 opnieuw een ministerspost aangeboden. Bovendien, als men Churchill alsnog ten val had willen brengen, dan was dat na de zomer van 1940 bijna onmogelijk te verkopen geweest aan de Britse bevolking. Zijn beroemde toespraken op de BBC hadden hem inmiddels een ongekend grote populariteit bezorgd.

Toch geeft u in een voetnoot toe dat de oorlogsdagboeken van Churchills tegenstanders grondig zijn gekuist en dat de premier in zijn eigen memoires nauwelijks iets over die beruchte vijf dagen in mei schreef. Wordt er niets achtergehouden?

LUKACS: Waarschijnlijk wel, maar dat zijn dan vooral ontboezemingen over collega’s of opinies die destijds juist leken en achteraf volkomen fout. Een deel van die weglatingen heeft ook betrekking op zuiver persoonlijke aangelegenheden. Zo heeft lady Halifax blijkbaar een oorlogsdagboek bijgehouden dat spoorloos is verdwenen. Ik ben er bij toeval achter gekomen dat haar man uitgerekend in mei 1940 een buitenechtelijke verhouding had met een zeer mooie en respectabele dame. Ik kan me zo voorstellen dat lady Halifax daarover een aantal venijnige dingen heeft geschreven. Dat moest natuurlijk binnenskamers blijven. Wellicht was het eenvoudigst het hele dagboek te laten verdwijnen. Bepaalde bronnen zijn nog altijd niet toegankelijk, maar ik kan me niet voorstellen dat daar nog schokkende feiten worden achtergehouden.

De strijd binnen het geallieerde kamp wordt door u gereduceerd tot die tussen twee soorten conservatisme. Waarin verschilden conservatieven als Churchill en Charles de Gaulle met Halifax en Philippe Pétain?

LUKACS: Niet in hun patriottisme. Halifax was even vaderlandslievend als Churchill en wilde via een vergelijk met Duitsland zoveel mogelijk van het Britse rijk behouden. Je kunt zelfs zeggen dat Churchill bereid was grotere delen ervan op te geven, want de Amerikaanse hulp kwam natuurlijk niet helemaal voor niets. Dat begon al in de zomer van 1940, toen de Britten zes militaire bases in Midden-Amerika moesten opgeven in ruil voor vijftig verouderde torpedobootjagers. Ik denk dat mannen als Halifax en Pétain zich vooral lieten verblinden door hun anticommunisme. Zij zagen in nazi-Duitsland een soort lesser evil in vergelijking met Jozef Stalins Rusland. Churchill en De Gaulle onderkenden echter het veel grotere gevaar dat van Hitlers nationaal-socialisme uitging. Vooral Churchill zag heel scherp dat het communisme een verschijnsel van voorbijgaande aard was. In het ergste geval zou Stalin erin slagen heel Oost-Europa te veroveren, maar hij zou er zijn handen aan vol hebben om dat onder de duim te houden en er zich waarschijnlijk in verslikken. De helft van Europa tijdelijk aan een tiran verliezen, was te verkiezen boven het héle continent, zo redeneerde Churchill. Hitlers rijk zou waarschijnlijk evenmin duizend jaar duren, maar hij was bang dat het wel degelijk over enkele eeuwen zou kunnen gaan. Hoe barbaars het nationaal-socialisme ook was, het bezat een ongekende dynamiek. In Churchills ogen was Stalin niets meer dan een hedendaagse incarnatie van Ivan de Verschrikkelijke, in Hitler zag hij een echte revolutionair die bovendien een staat leidde die stukken moderner was dan de in haar voegen krakende Britse klassenmaatschappij. Dat is het paradoxale in Churchills denken: in vele opzichten was hij een echte reactionair en dus veel ‘rechtser’ dan Halifax, maar hij erkende eerder en scherper dan zijn tegenstanders in de conservatieve partij dat het ouderwetse, aristocratische Engeland politiek, militair en economisch moest veranderen om te overleven. Daarom werd zijn regering in de verkiezingen van 1945 ook weggevaagd. Churchill zelf werd weliswaar herkozen, maar vele andere toonaangevende conservatieven moesten het veld ruimen voor Labour-kandidaten. Hoewel hij de socialistische verkiezingsoverwinning moet hebben zien aankomen, kwam ze toch als een onaangename verrassing. ‘Misschien is dit voor jou persoonlijk een zegen in de vermomming van een nederlaag’, trachtte zijn vrouw hem te troosten. ‘Dan is hij onherkenbaar goed’, bromde hij als antwoord.’

Jeroen Kuypers, Piet de Moor

‘Nooit was Hitler zo dicht bij een eindoverwinning als in die laatste week van mei 1940.’

‘Churchill erkende Chamberlains overwicht, en paaide hem wanneer hij maar kon.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content