De politiek zoekt een nieuwe visie op het verleden. Twee nieuwe Vlaamse musea willen anders aankijken tegen de holocaust en de Vlaamse geschiedenis.

Over afzienbare tijd moet Vlaanderen twee musea rijker zijn. Dat is toch wat de Vlaamse minister-president Patrick Dewael (VLD) in de zin heeft. En het zijn niet zomaar vrome wensen of bevliegingen van het moment. Een van die musea zal gewijd zijn aan de jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog, het andere aan de geschiedenis van Vlaanderen. Beide initiatieven komen er niet toevallig, zo bleek al toen Dewael ze begin deze maand aankondigde.

Het holocaustmuseum moet volgens de minister-president een les in democratie bevatten en aantonen ‘welke rampen ondemocratische, fascistische of communistische regimes kunnen veroorzaken’. Wie dat wil, zou achter die retoriek een kritiek kunnen zien op het hernieuwde succes van het extreem-rechtse populisme. En bovendien kondigde Dewael de oprichting van deze nieuwe musea aan in dezelfde toespraak als die waarin hij de media opriep om een charter op te stellen over de manier waarop zij met extreem-rechts omgaan.

Toch is politiek opportunisme hier ver te zoeken. Dewael ontkent in alle geval uitdrukkelijk dat het initiatief bedoeld is als een ideologisch wapen tegen het Vlaams Blok. Maar zo’n museum kan dienen als antidotum tegen racisme, autoritarisme of onverdraagzaamheid, en als deze ‘waarden’ – niet zonder electoraal succes – worden gepredikt door het Vlaams Blok, dan moet wie het schoentje past, dat ook maar aantrekken.

Het initiatief van het holocaustmuseum past vooral in een vernieuwing van de noodzakelijke herinneringsarbeid, een proces waarin collectiviteiten kritisch aankijken tegen hun verleden en hun omgang daarmee. Want historische inzichten evolueren met de tijd en met de gang van de historiografie. Het is ook niet goed dat in het verleden ontstane wonden blijven etteren of dat oude controverses inkankeren. Ze blijven dan immers een bron van wrijvingen en achterdocht en dus van hinder voor een evenwichtige maatschappelijke ontwikkeling. Wie het lastig heeft met wat vroeger is gebeurd, komt maar moeilijk vooruit.

In het best mogelijke geval moet een wetenschappelijke herevaluatie van het verleden een herijking van de morele en politieke maatstaven in de hand werken – omdat, naar het bijbelse woord, alleen de waarheid bevrijdt. Daarmee worden de losse, rafelende eindjes van het verleden weer samengeknoopt. Het is een kwestie van in het reine komen met de verdrongen of vergeten aspecten van het verleden. Dat geldt zeker voor de Tweede Wereldoorlog, die al ruim een halve eeuw achter de rug ligt en waarvan de directe getuigen stilaan zeldzamer worden. Zo zijn er van het dozijn holocaustoverlevenden die documentairemaker (en huidig Agalev-europarlementslid) Lucas Vandertaelen tien jaar geleden interviewde voor zijn veelgeprezen, door VTM uitgezonden tv-serie ‘De laatste getuigen’, slechts twee meer in leven.

EEN NIEUWE BLADZIJDE

Patrick Dewaels initiatieven passen in een bredere, politieke logica. De paarse coalitie is op een opvallende manier bezig met het ‘opruimen’ van het verleden. Ze laat dat alvast genoeg blijken wanneer ze alludeert op het CVP-overwicht van de voorbije decennia en de vermeende verstarrende invloed daarvan op ’s lands bestuurlijke zeden. Maar daar houdt het niet mee op. Loskomen van wat voorbij is, vereist een zekere nuchterheid, distantie en onthechting tegenover de passies van vroeger. Het wijst er eens te meer op dat premier Guy Verhofstadt (VLD) en zijn maten ervan overtuigd zijn dat zij wel degelijk een algehele trendbreuk aan het teweegbrengen zijn, dat zij inderdaad aan een nieuwe bladzijde in de Belgische politieke geschiedenis zijn begonnen.

De coalitie laat dat ook in de praktijk blijken, met de excuses die Verhofstadt ging aanbieden voor Belgiës lijdzaamheid tegenover de Rwandese genocide van 1994, of de beslissing om een parlementaire commissie op te richten die de Belgische betrokkenheid in de moord op Congo’s eerste premier Patrice Lumumba in 1961 moet onderzoeken. Gewezen minister Freddy Willockx (SP) beijvert zich inmiddels in stilte voor ‘verzoening’ in de aanslepende controverses rond collaboratie en repressie tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. En deze zomer zal een commissie, die nog is opgericht door de vorige, rooms-rode coalitie, klaar zijn met een inventaris van het joodse bezit dat tijdens die oorlog door de nazi-bezetter is geroofd. Het is de bedoeling om op basis daarvan, naar analogie met wat in Duitsland, Oostenrijk of Zwitserland is gebeurd, de erfgenamen van de joodse slachtoffers te vergoeden.

Omtrent het geplande museum over de Vlaamse geschiedenis is Patrick Dewael nog explicieter. Bij de aankondiging daarvan had hij het over ‘een aangepast geschiedenisonderwijs’ en de noodzaak om ‘de Vlaamse witte vlekken’ in te kleuren. Met deze termen suggereert de minister-president meer bepaald dat het Vlaamse verleden niet alleen aan een vernieuwde, hedendaagse interpretatie toe is, maar dat er ook vergeten of, erger, verdonkeremaande historische feiten zijn die weer de aandacht moeten krijgen die ze verdienen. Concreet wil Dewael komaf maken met een inderdaad lange tijd sterk van idealistische mythes, onwaarheden, scheeftrekkingen, valse reputaties of blinde vlekken doordrongen flamingantische historische visie.

VOOR EEN BETER BESTUUR

Deze kijk op het verleden beperkt zich meestal tot een geschiedenis van de georganiseerde Vlaamse beweging en is gemodelleerd naar de inzichten en legitimaties waarmee de flaminganten zichzelf en hun voorgangers altijd hebben verantwoord. Niet toevallig stelde Dewael dat niet langer onder de mat mag worden geschoffeld dat ‘ook de Vlaamse voormannen betreurenswaardige keuzes hebben gemaakt en verkeerde bondgenootschappen hebben gesloten’. Dat is een niet eens subtiele allusie op de grootschalige, vaak vergoelijkte en lange tijd zelfs verheerlijkte flamingantische collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Alleen een kleine, verlichte fractie binnen de Vlaamse beweging is, niet zonder moeite, bereid daarmee te breken, zoals op de jongste IJzerbedevaart bleek.

In tegenstelling tot hun voorgangers in eerdere Vlaamse regeringen hebben Dewael en de veertigers die zijn collega’s zijn, niet bepaald een boodschap aan de klassieke flamingantische kijk op het Vlaamse verleden. De vorige Vlaamse minister-president Luc Van den Brande (CVP) liet zich daarentegen wel vaker verleiden door romantische en niet altijd weloverwogen visies op ‘de Vlaamse identiteit’ of door de Vlaams-nationalistische romantiek van ‘1302’ en Guldensporenslagen.

Dat is meer een kwestie van leeftijd dan van bewuste politieke keuze. Voor de generatie van Dewael (en Verhofstadt) is de Vlaamse politieke autonomie dan ook niet de vervulling van een aloude historische opdracht, waarin ‘een volk’ na een lange mars door de eeuwen zijn eindbestemming in de zelfstandigheid bereikt. Zij ziet de staatshervorming in de eerste plaats als een middel, dat, in naam van de subsidiariteit, een beter en democratischer bestuur mogelijk moet maken. De atavistische haat tegenover België, die in de kern ligt van de traditionele Vlaamse beweging en het Vlaams-nationalistische separatisme motiveert, is deze generatie bijvoorbeeld volkomen vreemd. Die brede evolutie verklaart overigens mee het gewijzigde communautaire klimaat in het land – en, tussen twee haakjes, ook de bestaanscrisis die de Volksunie vandaag beleeft.

De academische geschiedschrijving liet de oude mythes van de Vlaamse beweging allang achter zich. Voor haar is de Vlaamse geschiedenis veel meer dan alleen die van het flamingantisme. Zij zal dan ook de belangrijkste impuls moeten leveren als Dewaels nieuwe museum echt van een schone lei wil vertrekken. Of die nieuwe visie buiten de universiteit al breed ingang heeft gevonden, is evenwel niet zo zeker. Het Vlaams-nationalisme toont zich nog altijd hogelijk geïrriteerd door een geschiedschrijving die zij als ‘ontluisterend’ ervaart en die haar het monopolie op de Vlaamse ontwikkeling ontzegt.

Als de minister-president voor het nieuwe museum een samenwerking met al bestaande initiatieven op het oog heeft, zal hij dus op eieren moeten lopen. Zo herbergt de bijna een decennium geleden tot officieel ‘memoriaal’ verheven IJzertoren in Diksmuide al een museum van de Vlaamse beweging, maar het valt te betwijfelen of dat de kern van Dewaels museum kan worden. Al was het maar omdat slechts een beperkt deel van de Vlaamse natie de IJzertoren, gezien zijn verleden, echt als een legitiem historisch referentiepunt erkent.

GESCHIEDENIS IS MENSENWERK

In de gevoeligheden rond de locatie van zo’n nieuw museum toont zich het belang van wat in Frankrijk als lieux de mémoire wordt omschreven. Het zijn plekken waarrond het verleden zich kristalliseert, waar de geschiedenis wordt herinnerd. En dat is het net wat een museum kan doen. Voor het geplande holocaustmuseum ligt die locatie voor de hand: de Dossinkazerne in Mechelen, vanwaaruit de nazi’s tijdens de Tweede Wereldoorlog de deportatie van Belgische joden naar de concentratie- en vernietigingskampen organiseerden.

In de kazerne is nu al het Joods Museum van Deportatie en Verzet gevestigd, een initiatief van het Centraal Israëlitisch Consistorie. Het wordt grotendeels door de Vlaamse gemeenschap gefinancierd en de Vlaamse regering wil de subsidie (een 12 miljoen frank per jaar) ook veiligstellen wanneer het museumdecreet – waar het museum maar moeilijk in te passen valt – volop in uitvoering is. Er komen jaarlijks een 25.000 bezoekers over de vloer, voor het overgrote deel middelbare scholieren.

Maar het museum kampt met een nijpend gebrek aan ruimte, personeel en middelen en kan daardoor geenszins de vergelijking doorstaan met buitenlandse holocaustmusea. Voor de uitbreiding ligt een verhuizing naar een nabijgelegen gebouw voor de hand. Het is eigendom van het gemeenschapsonderwijs, dus van de Vlaamse gemeenschap en kan gemakkelijk worden overgedragen. Dat het Dewael menens is met het project, bewees hij vorige zaterdag, toen hij ter inspiratie naar Londen trok voor een bezoek aan de Holocaust Exhibition, een recente nieuwe sectie van het befaamde Imperial War Museum.

In haar koele, sombere toonzetting detoneert deze tentoonstelling een beetje tegen de rest van het museum, met zijn verzamelingen wapentuig, die zeker voor jongeren een wat opwindend effect kunnen hebben, of met zijn mogelijke suggestie dat alleen heroïsche imperiale oorlogen een natie groot kunnen maken. De Holocaust Exhibition is daarentegen vooral zeer educatief uitgewerkt en maakt voornamelijk gebruik van de personalisering. Tal van getuigenissen, in woord, beeld en geluid, creëren een indringende indruk van de jodenvervolging.

Opvallend zijn onder meer een grote maquette van het vernietigingskamp van Auschwitz-Birkenau, die een treffende impressie geeft van de omvang van deze moordfabriek, of de sobere manier waarop de onmenselijke reisomstandigheden in de deportatietreinen wordt gesuggereerd. Zonder dat ze ooit larmoyant wordt, kan de tentoonstelling geen enkele bezoeker onberoerd laten, zonder dat ze hem daarvoor moet bestoken met goedkope effecten of hem emotioneel hoeft te verpletteren.

EEN HUIS VOOR HET VERLEDEN

De personificatie leidt er evenwel ook toe dat ze de totalitaire en fascistische trekken van het nazisme iets te sterk tot die ene, bijna diabolische figuur van Adolf Hitler reduceert. Maar dat vindt wel een tegenwicht in de organigrammen en andere multimediale hulpmiddelen die aangeven hoezeer de holocaust het werk van velen is geweest, gaande van de koele schrijftafelmoordenaars tot de sadisten die in de jodenvervolging een kans zagen om zich straffeloos en met een onvoorstelbare brutaliteit aan medemensen te vergrijpen.

Er bestaan wel meer dergelijke musea. Ze hebben niet zelden veeleer een commemoratief dan een historisch-didactisch karakter, al vallen beide aspecten moeilijk van elkaar te scheiden. Zo vindt het indrukwekkende museum Yad Vashem vlakbij Jeruzalem zijn bestaansreden vanzelfsprekend in de Israëlische staat zelf. Merkwaardiger is dat van het eind van de jaren tachtig meerdere plannen voor uitgesproken educatief bedoelde holocaustmusea ontstonden in landen die niet direct met de jodenvervolging te maken hadden, in de Verenigde Staten (Washington en Los Angeles) en het Verenigd Koninkrijk.

Deze musea hebben ook kritiek uitgelokt, waarvan de scherpste is verwoord door de Amerikaanse hoogleraar Norman Finkelstein, wiens boek The Holocaust Industry ook in het Nederlands werd vertaald. Hij ziet ze als Disneyland-achtige propagandamachines voor het zionisme, het Israëlische kolonialisme in Palestijnse territoria en voor de particuliere belangen van de huidige Amerikaanse joodse elite. In het Britse weekblad New Statesman waarschuwde Nick Cohen er eind vorig jaar dan weer voor om de ‘lessen van de geschiedenis’ in de holocaustherdenking niet door trivialisering of ongeloofwaardigheid uit te hollen.

Enerzijds, aldus Cohen, dreigen reële hedendaagse vormen van racisme en schendingen van mensenrechten in het niets te verzinken wanneer ze abstract worden vergeleken met de massaliteit van de nazi-misdaden. Het is anderzijds, zo vindt Cohen, onduldbaar om de holocaust te banaliseren door hem al te lichtvaardig in te roepen. De fixatie op de holocaust mag meer bepaald niet uitgroeien tot een morele vrijbrief voor bedenkelijke hedendaagse politieke praktijken en voor, kortom, hypocrisie. Want de Britse premier Tony Blair mocht de door Indonesië bedreven poging tot genocide in Oost-Timor dan wel vergelijken met de jodenvervolging, het hinderde Londen niet om datzelfde Indonesië massaal van wapens te voorzien. Ook de termen waarin tegenwoordig over het asielbeleid wordt gediscussieerd, doen geen goed aan de geloofwaardigheid van het officiële vertoog over de holocaust.

Waar allerminst lichtvaardig met de jodenvervolging kan worden omgesprongen, is in Duitsland. Ook in Berlijn is nu een holocaustmuseum in aanbouw. Als het voor de inhoudelijke relevantie ervan een indicatie kan zijn: zelfs architectonisch wekt het hoge verwachtingen. Ook daardoor wil Patrick Dewael zich laten inspireren. En dat is geen overdreven luxe, want de Vlaamse bouwkunst gaf tot nu toe niet blijk van veel durf of inventiviteit. Daarin is evenzeer een trendbreuk mogelijk en dat kan aangeven hoe ernstig de Vlaamse regering het meent met haar herinneringsarbeid.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content