Amos Oz over het contract tussen schrijver en lezer.
Een pleidooi voor traag plezier? Zeker wel. Wat geldt voor alle andere verrukkingen die met kleine teugjes moeten worden genoten, is ook waar voor het lezen. Net als in het liefdesspel haalt systematische haast je onderuit, meent de Israëlische schrijver Amos Oz aan het einde van zijn tien beschouwingen over romans en verhalen die in Zo beginnen verhalen gebundeld werden. Oz voert in zijn slotbeschouwing de herinnering op aan een schoolzuster die in de klas zonder schroom de werking van de geslachtsorganen beschreef, ze in kleurig krijt op het bord tekende, ejaculaties en eierstokken incluis. Ze deed dat zo gedetailleerd dat de twaalfjarige leerlingen achteraf perplex en beschaamd de klas verlieten. Bij nader inzien had die schoolzuster volgens Oz echter één niet onbelangrijk detail over het hoofd gezien: al die ingewikkelde handelingen kunnen ook samengaan met plezier.
Dat Oz opent met een beschouwing over de Duitse roman Effi Briest uit 1894 is geen toeval. Theodor Fontanes dobberende beschrijving van het lege Pruisische landschap in het begin van het verhaal is op zich al een strenge eis tot langzaam en zorgvuldig lezen. Het komt hierop neer: de openingsscène van een roman of van een verhaal is een soort van contract dat de schrijver onder de neus van de lezer schuift. Het is aan de laatste om uit te maken of hij verder leest (het contract ondertekent) of er de brui aan geeft (het contract verscheurt). De openingszinnen zijn dus cruciaal en ze zijn ook bepalend voor het soort van contract dat wordt afgesloten.
Oz: “En zoals bij elk contract komt iemand die niet op de kleine lettertjes let uiteindelijk bedrogen uit; terwijl ook degene die alleen maar op de kleine lettertjes let, door de bomen het bos niet meer ziet.” Niet alle “openingscontracten” zijn even helder als die van Fontane. Een goed voorbeeld van de valkuilen die openingscontracten kunnen opleveren, is het verhaal De viool van Rothschild (1894) van Anton Tsjechov. Hier is de titel zelf een soort van contract, zeg maar de bevestiging van een vooroordeel dat in de loop van het verhaal bewust wordt ontkracht: Rothschild is niet de baron aan wie we onwillekeurig moeten denken, hij is ook geen vioolspeler en de viool waarvan sprake is niet eens van hem. Rothschild is zelfs geen belangrijk personage in de vertelling, die de lezer helemaal op het verkeerde been zet. In werkelijkheid is dit verhaal het relaas van een verbitterde, antisemitische, vulgaire en ongevoelige oude jood Brons, een doodskistenmaker die de maten van zijn stervende vrouw opneemt voor ze goed en wel dood is. Maar op het einde van zijn leven wekt de gierige en zeurende Brons onze deernis op omdat hem tijdens zijn leven zoveel ongeluk is overkomen. Nieuw en verrassend bij Tsjechov is de opheffing van de traditionele scheiding tussen het komische en het tragische.
MENSENKENNIS EN TALENT
Het langste opstel is meteen het beste, of toch datgene waarin Oz het best kan verwoorden wat hij bedoelt met zijn schrijvers-lezerscontract. Het gaat om een beschouwing over Elsa Morantes De geschiedenis, een roman uit 1974. Het “openingscontract” dat de schrijfster ons aanbiedt gaat ervan uit dat alle goede mensen vermorzeld worden onder de wielen van de geschiedenis die in onze eeuw werden belichaamd door de rechtse en linkse ideologieën.
Maar dit contract wordt in de loop van de roman voor de schrijfster zelf problematisch. In De geschiedenis leidt de toevallige ontmoeting tussen de jonge Duitse soldaat Gunther en de oudere Italiaanse jodin Ida in Rome tot een verkrachting die op een misverstand berust.
Ida meent ten onrechte dat Gunther in haar de jodin herkent en haar zal meenemen, waardoor ze verlamd is van angst. Maar Gunther, die alleen wat moederlijke tederheid zoekt, meent in de schrik van Ida pure afkeer te moeten zien, wat hij aanvoelt als een persoonlijke belediging. In Gunther ontwaakt plots en tegen alle verwachting de opwinding die de jager voelt tegenover zijn gehypnotiseerde prooi. Uiteindelijk is De geschiedenis volgens Oz het verhaal geworden van de misdaden tussen de goeden onderling, en niet van de machtige slechteriken tegen de arme luizen. En dat is het wat Morantes roman uniek en onrustwekkend maakt: “Maar het was noch Hitler noch Mussolini die het monster uit het diepste binnenste van de lieve Gunther naar boven haalde. Het monster bleek uiteindelijk geen politiek monster, en evenmin een historisch of ideologisch monster. In diezelfde diepe schuilplaats waaruit de liefde, het mededogen, de tederheid en de kinderlijke onschuld vloeien, daar loert ook het kwade dier, het monster, de haat…”
Uiteindelijk is het bedoelde ideologisch contract dat Morante met de lezer wou afsluiten verbogen tot een onbedoeld theologische overeenkomst. De kracht van Oz is dat hij dit allemaal ziet, en dat hij over de instrumenten beschikt om het ook aan anderen te tonen. In het geval van Morante zegt Oz eigenlijk: de schrijfster heeft alle mogelijke voorzorgen genomen om te mislukken, maar ze heeft zoveel mensenkennis en talent dat ze daar niet is in geslaagd.
Amos Oz, “Zo beginnen verhalen”, Meulenhoff, Amsterdam, 143 blz., 658 fr.
Piet de Moor