FRANS VERLEYEN

ER BESTAAT EEN ZELDEN GENOEMD VERBAND tussen het door onze Europese leiders afgekondigde verdrag van Maastricht en de prehistorie. Ook twaalfduizend jaar geleden bestonden al mensen die in elkaars behoeften moesten voorzien, en dus handel drijven. De ene had dit, de andere maakte iets anders. En dus werd er geruild, ganzeneieren tegen beverpelzen of in vuur gebakken aardewerk. Het nadeel was alleen : “ik heb gewoon tien eieren nodig, daar kan ik toch geen hertegewei voor afstaan. ” Het beschikbare ruilmiddel was onevenwichtig.

Met vallen en opstaan bedachten onze voorouders of ook vandaag nog een aantal geïsoleerde volkjes in de niet-ontwikkelde wereld een erkend betaalmiddel, een moeilijk te vinden ding dat iedereen makkelijk bij zich kan houden en waaraan een afgesproken waarde kan worden toegekend. Want misschien kon men met twee ossen als bruidsschat voor één huwbare vrouw nog een voldoening schenkende transaktie tot stand brengen, niemand vond het voordelig om een os te slachten teneinde met één achterpoot ervan een vuistbijl te kopen.

Er was “klein geld” nodig, een ruilmiddel in fragmentjes, zodat men voor iets onnozels als een kip een aangepaste tegenwaarde kon krijgen (of bieden) zonder dat een bronzen kruik aan splinters geslagen moest worden. Naargelang van het geval, kwam men ertoe dat symbolische tegenwicht uit zeldzame schelpen, stukjes metaal of goud- en zilverklompjes te laten bestaan. Om te bepalen wat daar de ruilwaarde van was in verhouding tot produkt of een geleverde arbeid, had men behoefte aan vaste afspraken. Dus aan arbitrage door een betrouwbare overheid.

Die kwam er. Een eeuw of tien vóór Kristus ontstaan aan de oostkant van de Middellandse Zee de eerste primitieve “nationale banken”. Vorsten of zelfs lagere chefs laten, degelijk gekontroleerd, op muntstukjes een teken (zoals de gravure van hun eigen portret) aanbrengen om te bewijzen dat die volgens gewicht en kostbaarheid geijkt en dus niet “vals” zijn. Hun afgesproken kostbaarheid is bekend, niet willekeurig en gegarandeerd door een gezag.

Wetend dat, zeg maar, een brood vijf koperen penningen waard is, kan iemand voortaan zelf uitvissen hoeveel van die dunne schijfjes metaal hij moet vragen om een zelf gekweekte koe van de hand te doen. Hij leert in zijn levensouderhoud te voorzien door de prijs van zijn prestaties of bezittingen zo te berekenen dat hij er genoeg kan voor terugkrijgen.

Tot zowat vierhonderd jaar geleden werkte de betaalekonomie in de geletterde wereld vrijwel uitsluitend met officieel erkende door toelating en onder toezicht van vorsten vervaardigde geldstukken. Die kregen volgens de plaats van uitgifte (de “muntslag”) talloze namen : dukaten, florijnen, franken, daalders, ecu’s, schellingen, deniers, ponden, marken, thalers. Door toename van de internationale handel (steeds meer schepen uit Brugge leveren goederen af in Lissabon en omgekeerd) werd het voortdurend meeslepen van al die kilo’s ruilmateriaal onpraktisch en onveilig. Land- of zeerovers lagen immers op de loer.

Daarom vond men de wisselbrieven uit. Een koopman die zich in het verre Londen ruwe wol ging aanschaffen, liet zijn kwetsbare metalen liever thuis. Hij gaf aan zijn leverancier een in fraaie letters geschreven kontrakt waarin bepaald stond dat die in de woonplaats van de klant een vast tegoed had liggen, een deposito. Met dat bewijsstuk abstrakt geld, zoals later onze bankbriefjes kon de man op zijn beurt een aankoop doen. Alles ging goed, zolang iedereen in het systeem geloofde en de bankiers voortdurend aantoonden dat ze de aan hen toevertrouwde sommen zorgvuldig bewaarden.

Napoleon nam tijdens zijn veroveringsoorlogen al wat hij kon roven in beslag en liet waardeloze “assignaten” drukken, een diktatoriale gril in ruil voor de tastbare kostbaarheden die zijn legers hadden weggesleept. De bevolking geloofde niet in dat kunstmatige geld, begroef haar goud in de grond en paste meer van die truuks toe. Na de ondergang van de Franse avonturier werd het vertrouwen in papieren bankdokumenten of aandelen (het bewijs van mede-eigenaarschap in een onderneming) nochtans spoedig hersteld. De demokratie was immers in zicht, de prille, nog onvolmaakte rechtsstaat en de eerste industriële revolutie.

Papieren geld (ondertussen ook al in elektronische gedaante omgezet) werd tot vandaag een geldig bewijs van mede-eigendom in de opbrengsten van een sterke of zwakke nationale ekonomie. Men kon en kan er nog altijd materieel voelbaar goud en dergelijke voor krijgen, zoals in de oude tijd. Maar al die natiestaten met hun eigen geld (aandeelbewijzen in de eigen ekonomische prestaties) wantrouwen enigszins dat van de andere. Als er “gewisseld” moet worden, nemen de banken zogezegd bij wijze van verzekering tegen waardeschommelingen een procent of vijf winst op die ruil tussen vreemde munten.

In de vijftien lidstaten van de Europese Unie wordt dat een zeer verlieslatende toestand. Er gaan elke dag zoveel miljoenen handelsovereenkomsten tussen zoveel landen door de computer, dat het voortdurende (en bovendien altijd onzekere) wisselkoersverlies geen zin meer heeft. In Maastricht werd afgesproken : tegen het einde van de eeuw betalen we allemaal met dezelfde soort geld, dezelfde munt. Dan weet iedereen die koopt of verkoopt, nu of straks, welke tegenwaarde hij precies op tafel ziet komen.

MAAR OM EENZELFDE MUNT TE GEBRUIKEN moet er een vaste, meetbare ekonomische bron zijn. Hedendaags geld is immers niet meer dan een vernuftig gedrukt bewijs van medebezit in de opbrengst van door een land voortgebrachte goederen. Tot dusver werd dat aandeel berekend volgens wat een nationale bank aan rijkdommen in de haar omringende samenleving heeft. Volgens “Maastricht” zou vanaf 1999 voor elke Europeaan die berekening over het gemiddelde van vijftien nationale lidstaat-banken moeten gebeuren. Dat wil zeggen : over het gemiddelde van de kosten en baten in die landen en de toestand van hun schatkist.

Hoeveel schulden ze maken, is daarbij van groot belang. Daarom die magische drie procent toegelaten begrotingstekort, voor iedereen gelijk, terwille van Maastricht en de toekomstige “nationale bank van Europa”. Waarvoor Dehaene ons zal doen bloeden.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content