Hubert van Humbeeck

In het begin van de jaren ’90 trok toenmalig oppositieleider Guy Verhofstadt in zijn Burgermanifesten scherp van leer tegen het zogenaamde middenveld. Hij mikte daarbij vooral, indien niet uitsluitend, op de zeer verzuilde vakbonden en ziekenfondsen die – naar zijn mening – een te grote politieke rol speelden en de zeggenschap van de ‘burger’ in de weg stonden. Ze waren, volgens Verhofstadt toen, een hinderpaal voor een betere democratie.

De huidige premier heeft zijn opvattingen inmiddels bijgesteld en politieke wetenschappers kijken bezorgd naar wat er met het middenveld gebeurt. Het middenveld in de brede betekenis dan van het woord, als verzamelnaam van alle organisaties die een plaats hebben tussen de burger en de overheid. In de Verenigde Staten, bijvoorbeeld, wordt het wantrouwen dat ook daar tegenover de instellingen is gegroeid onder meer gezien als een gevolg van de sleet op het verenigingsleven. Vanuit dezelfde gedachtegang koestert de beleidsnota voor cultuur van de Vlaamse regering hoge verwachtingen: het verenigingsleven moet de burgerzin stimuleren en de democratische discussie nieuw leven inblazen. Het middenveld, met andere woorden, als een wapen in de strijd tegen de cultuur van het onbehagen. Want de samenleving is niet meer dezelfde als die van tien jaar geleden.

Vier jaar lang bestudeerden de Brusselse onderzoeksgroep van professor Marc Elchardus en die van zijn Leuvense collega Luc Huyse samen de manier waarop het maatschappelijke middenveld in Vlaanderen werkt, en de invloed die ervan uitgaat. Het VUB-deel van het onderzoek is deze week voorgesteld.

Om te beginnen is er geen bevestiging van de populaire gedachte dat het middenveld het in Vlaanderen moeilijk zou hebben om overeind te blijven. Meer dan de helft van de Vlamingen tussen 18 en 75 jaar is lid van ten minste één vereniging, ruim 22 procent is actief in ten minste twee organisaties. Ruim tien procent bekleedt daarin bovendien een bestuursfunctie.

Dat wil niet zeggen dat er niets is veranderd. De studie stelt een dubbele verschuiving vast. Enerzijds verliezen de grote, traditionele verenigingen aanhang ten voordele van sport- en vrijetijdsverenigingen. Anderzijds boet het verzuilde middenveld aan belang in tegenover de niet-verzuilde, zogenaamde nieuwe sociale bewegingen. Op zichzelf maakt dat weinig uit: de positieve invloed van een lidmaatschap, die duidelijk merkbaar is, geldt net zo goed voor wie betrokken is bij een sport- of jeugdvereniging.

Maar vooral de groei van de nieuwe sociale bewegingen wekt interesse, en dat heeft te maken met de rol die het onderwijsniveau speelt. Elchardus en zijn groep vonden dat laaggeschoolden nog altijd het best in het traditionele verenigingsleven aan hun trekken komen. Een organisatie zoals de Katholieke Arbeidersvrouwen (KAV), bijvoorbeeld, telt ongeveer evenveel laaggeschoolden in haar rangen als er gemiddeld in de samenleving zijn. De KAV blijft zo een omgeving waarin mensen met een verschillend onderwijsniveau elkaar ontmoeten.

Dat staat in schril contrast met de nieuwe sociale bewegingen – bijvoorbeeld milieu- en natuurverenigingen – die het domein bij uitstek zijn waar hooggeschoolden elkaar vinden. Er gelden ideeën en principes waar geen klassieke ideologie meer bij komt kijken, maar waar het onderwijsniveau een grote rol speelt: laaggeschoolden worden er nauwelijks aangetroffen. Het is een terrein, besluit de studie, voor mensen voor wie sociale integratie eigenlijk een luxe is en geen noodzaak – en dat komt de burgerzin niet ten goede.

Die toenemende kloof tussen hoog- en laaggeschoolden wordt nog in de hand gewerkt door het massamedium televisie. Het zijn immers vooral laaggeschoolden die veel televisie kijken – met een voorkeur voor commerciële zenders – die het verenigingsleven de rug toekeren. De televisie wordt dan voor die mensen het enige contact met de overheid, en het medium maakt het hen ook gemakkelijk: ze worden niet geconfronteerd met overleg, discussie of compromis. Het is de perfecte voedingsbodem die wantrouwige burgers schept, die bang zijn en pessimistisch.

Zo neemt de groep van mensen die er niet bijhoren in omvang toe. Terwijl die mensen van de televisie op zichzelf een soort wij-gevoel meekrijgen. Het verenigingsleven bereikt ze hoe langer hoe moeilijker, omdat het in toenemende mate met zijn eigen groep en besognes bezig is. Toch is het geen goed idee om die mensen aan de kant te laten staan. Ze zullen weer aansluiting moeten vinden, willen de donkere wolken boven de samenleving wegdrijven.

Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content