De Romeinen zijn in. Boeken, films en tentoonstellingen bewijzen de interesse in een wereldrijk dat al lang is vergaan.

Vreemd toch: steeds minder jongelui studeren Latijn en Grieks, maar de cursussen archeologie zitten vol. Er verschijnen tientallen wetenschappelijke en populariserende boeken over de antieke wereld, die grote aftrek vinden. Films als Gladiator zijn historische nonsens, maar trekken wel volle zalen. Waarom blijven we gefascineerd door een volk dat vijftien eeuwen geleden uit onze streken verdween?

De Romeinen waren de Amerikanen van hun tijd. Rome was de politieke, militaire en economische grootmacht. De Romeinen schonken half Europa een flexibele taal, een alfabet en een deel van de wetgeving. Ze legden een internationaal wegennet aan dat verbluffend modern was. Ze hadden een postsysteem, kenden vloerverwarming, zwembaden en wegenkaarten. En ze waren geniale bouwmeesters. Daarvan getuigen niet enkel de wegen, maar ook de bruggen, aquaducten en theaters, die vooral in het zuiden van Europa overbleven. Want in onze streken zijn die grootse bouwwerken niet terug te vinden. Zijn ze verdwenen? Zijn ze nooit gebouwd, omdat er niet genoeg mensen in de steden woonden om een uitgebreid aanbod te kunnen dragen? Of was de boel hier te onrustig?

Tenslotte kenden onze streken in de Romeinse tijd een militair bestuur en bleef ‘België’ ook na de verovering een weinig betrouwbaar stuk van het Rijk. Dat was trouwens niet verwonderlijk. Toen Julius Caesar ‘België’ in 57 v. Chr. wilde veroveren, botste hij op stevig verzet. De Keltische Menapiërs aan de kust voerden vanuit hun drassige stuk land een soort guerrillaoorlog; de Germaanse Nerviërs, die de streek tussen Schelde en Dijle bewoonden, lieten zich liever afslachten dan een duimbreed te wijken; en de al even Germaanse Eburonen probeerden zich te verdedigen met listen en met het inhuren van vreemde troepen. Archeologen vonden in Limburg gloednieuwe munten uit de periode van Caesar, bestemd als soldij voor huurlingen.

Maar niets baatte: de Romeinse vechtmachine won, door wat we vandaag een combinatie van genocide en plunderingen zouden noemen.

Gevaarlijke wilden

Caesar nam uit Gallië zoveel goud mee dat de goudprijs te Rome instortte. Hij liet zo’n miljoen doden, evenveel vluchtelingen en een totaal geplunderd land achter: geen fraai staaltje van Romeinse beschaving. Geen wonder dat Caesar in zijn memoires zijn tegenstanders afschilderde als gevaarlijke wildemannen. Dat klopte niet: hier bloeide een rijke beschaving. Maar het was goede pr. Bovendien kreeg Caesar gelijk. Zelfs zijn plundertocht had het land niet klein gekregen. Vooral volkstellingen, die altijd uitliepen op nieuwe belastingen, vormden een goede reden om in opstand te komen. Het bleef zo onrustig dat de Romeinse keizers de verovering van Engeland moesten uitstellen. Het land werd geteisterd door binnenlandse opstanden, door zeerovers die via de Schelde binnendrongen, en tegen het einde van de 3e eeuw door de invallen van de Germanen. Om de troepen overal snel ter plaatse te krijgen, legden de Romeinen een goed, uitgebreid wegennet aan.

De beroemde Pax Romana was in onze streken dan wel uiterst gespierd, ze zorgde ook voor welvaart en handel. Rond de militaire kampen ontstonden garnizoensteden. Velzeke, Kruishoutem, Oudenburg, Tongeren werden stuk voor stuk door de Romeinen aangelegd. Doordat de soldaten moesten eten, floreerde de landbouw. Een combinatie van Germaanse en Romeinse landbouwtechnieken maakte van het vruchtbare Haspengouw de voorraadschuur van België. De kampen trokken ook handelaars en ambachtslieden aan. Er was immers geld te verdienen. Dat gold voor alle handelsplaatsen langs de wegen. Ten dienste van de reizigers werden hotels, restaurants, bakkers, slagers en paardenstallingen neergezet. Het betekende werk voor hoefsmeden, koks, kelners en artsen.

Doordat de Romeinse aanwezigheid voor economische vooruitgang zorgde, kwam de bevolking in de verleiding zich aan te passen. Honderd jaar na Caesars moordpartijen woonde de lokale elite al in huizen die sterk op de Romeinse geleken. In Belgische ateliers werd Romeins aardewerk nagemaakt, op onze markten werden olijfolie en wijn uit Spanje en Italië verhandeld, terwijl het zout uit de Noordzee zeer gegeerd was in Italië.

Vlamingen en Walen

Blijkbaar werden producten en technieken veel makkelijker overgenomen dan de taal. De grote tolerantie van Rome voor gevoelige onderwerpen als taal en godsdienst is wellicht de reden waarom onze streken nooit echt geromaniseerd werden. Tegelijkertijd vormde ze de basis voor de communautaire problemen in dit land. Het gebied dat nu Vlaanderen heet, bleef sterk Germaans gekleurd. En toen Germaanse stammen aan de Rijn niet meer konden worden tegengehouden en niet meer te paaien waren met stukken land in het Romeinse Rijk, trokken de Romeinen zich terug achter de grote en gemakkelijker te verdedigen heirbaan Keulen-Tongeren-Bavay. Een deel van de ondertussen geromaniseerde bevolking volgde hen en kwam terecht in wat we nu Wallonië noemen. Daar bleef de Romeinse invloed langer bestaan.

Lange tijd concentreerde het archeologische onderzoek zich op die streken waarvan bekend was dat de Romeinen er veel langer verbleven. Er werd bijna aangenomen dat in Vlaanderen amper Romeinen waren geweest (zie kader).

De archeologie heeft dat beeld zelf bijgesteld. Het tien jaar oude decreet op de archeologie verplicht aannemers bouwwerken stil te leggen als er archeologische vondsten worden gedaan. Er wordt meer respect getoond voor resten uit het verleden, meer zorg gedragen voor archeologische sites en gestreefd naar betere archeologische technieken. De moderne archeologie houdt zich niet meer bij potscherven en inscripties. Botonderzoek en versteende of verkoolde voedselresten geven aan wat mensen aten. Luchtfoto’s vertellen waar nederzettingen en wegen waren.

Dat alles past perfect bij de groeiende belangstelling voor cultureel toerisme en voor de eigen geschiedenis. Onze musea doen enorme inspanningen om die geschiedenis correct na te vertellen. Daarom is het zinvol archeologische stukken die nu ergens in Brussel opgesteld staan, terug te sturen naar de musea in de streek waar ze vandaan komen. Musea zijn geen stoffige bewaarplaatsen meer. Scherven van een drinkgelag, ‘misbaksels’ in een pottenbakkerij, zalfpotjes en juwelen doen hun eigen verhaal. Ze vertellen over mensen die eigenlijk niet zoveel van ons verschilden. Veel voorwerpen zijn herkenbaar, doen verbluffend modern aan. Dat geldt zeker voor alledaagse gebruiksartikelen, zoals potten en pannen, lepels en messen, vijzels en glazen. Naast die herkenbaarheid is er toch ook verwondering. De vloerverwarming, holle pijpen waardoor warme lucht stroomde, was oorspronkelijk bedoeld om grote baden op temperatuur te houden, maar werd in het koude, noordelijke klimaat algauw opgenomen in de dagelijkse architectuur. Tweeduizend jaar geleden leefde een groot deel van de bevolking al in een luxe waarvan de meeste mensen vandaag enkel kunnen dromen. Is het dan een wonder dat we gefascineerd blijven?

Door Misjoe Verleyen

De Romeinen waren de Amerikanen van hun tijd.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content