De eeuwige exodus

ARTURO TESTA 'Ze kijken neer op zuiderlingen, nog altijd, terwijl de eenmaking van Italië nota bene in Sicilië is begonnen!' © FOTO'S ALESSANDRO TOSATTO

Terwijl dagelijks vluchtelingen blijven aanspoelen op het onooglijke eiland Lampedusa, nemen steeds meer jonge hoogopgeleide Italianen de wijk naar het buitenland, dat hen meer carrièrekansen biedt. Naast die prangende hedendaagse migratiebewegingen voltrekt zich nog elke dag een stil drama dat zo oud is als Italië zelf: de leegloop van de Mezzogiorno.

Rood-wit-groene vlaggen op de brug over de majestueuze Po, in de kaarsrechte straten, op de balkons van palazzi in de binnenstad en torenflats in de buitenwijken. Nog tot november viert Italië zijn 150e verjaardag en dat zul je geweten hebben. Toch zeker in Turijn, dat als allereerste hoofdstad van de eengemaakte staat is uitgeroepen tot het epicentrum van de feestelijkheden. Maar wat valt er eigenlijk te vieren, vragen veel Italianen zich af. Hun land kampt immers met aanzienlijke problemen.

Zo mag Italië in de afgelopen decennia wel geëvolueerd zijn van een emigratie- naar een immigratieland, die ommekeer geldt toch bijna uitsluitend het welvarende noorden. Zuid-Italië blijft emigratiegebied. Wie hier geboren wordt, is gedoemd om op een dag weg te gaan. Zo ging het meteen na de eenmaking in 1861, die desastreuze gevolgen had voor de Mezzogiorno. Terwijl er volop geld werd gepompt in de prille industrie van het noorden, stroomden de oceaanstomers naar Amerika vol met arme landarbeiders uit zowat heel het land, maar toch vooral uit het zuiden. Zo ging het opnieuw kort na de Tweede Wereldoorlog, toen nog maar eens honderdduizenden hun geboortegrond verlieten. Iets minder ver weg deze keer, naar de industriegebieden van Duitsland, Zwitserland en België. Zo ging het ook weer tijdens de boom economico van de jaren zestig, toen Italië, of liever Noord-Italië, transformeerde van een arm naar een rijk land. Opnieuw werd de tocht van de emigranten uit het zuiden een stuk korter: de nieuwe eindbestemming waren de fabrieken van Turijn, Milaan of Genua.

Zo onlosmakelijk hoort de exodus uit het zuiden bij de Italiaanse realiteit, dat er nog nauwelijks over gerept wordt. Nochtans: de recente cijfers zijn ronduit dramatisch. Uit een rapport dat Svimez, een studiecentrum voor de ontwikkeling van de Mezzogiorno, afgelopen zomer publiceerde, blijkt dat de voorbije twintig jaar maar liefst 2,5 miljoen jonge mensen zijn weggetrokken. De laatste jaren, zeker sinds de economische crisis, evenaart het aantal emigranten zelfs voor het eerst weer de indrukwekkend hoge cijfers uit de jaren zestig. Negen op de tien vertrekkers, voor het merendeel hoogopgeleid, ruilen Zuid-Italië voor een stad in het noorden, al zijn de economische hoogdagen ook daar verleden tijd.

Recordhouder Riesi

In de leeglopende Mezzogiorno kroont één stadje zich jaar na jaar tot de absolute recordhouder: Riesi, een gemeente in Centraal-Sicilië, het desolate gebied tussen Enna, Caltanissetta en Agrigento dat ook wel veelzeggend de ‘Driehoek van de Depressie’ wordt genoemd. Vlak na de Tweede Wereldoorlog telde het nog 25.000 inwoners, vandaag nauwelijks 11.000. In Riesi gaat de ontvolking drie keer sneller dan gemiddeld in Zuid-Italië. Elk jaar verlaten meer dan 100 mensen het stadje. ‘Riesi wordt één groot bejaardentehuis’, zegt Arturo Testa, voorzitter van een vereniging van Riesini in Noord-Italië, somber. ‘Als de leegloop in dit tempo aanhoudt, is het over vijftien, twintig jaar een spookdorp.’

Riesi heeft zijn inwoners nooit veel te bieden gehad. Zelfs na de Tweede Wereldoorlog waren de werk- en leefomstandigheden er miserabel. Pachters en dagloners plukten tegen een hongerloon olijven of tomaten op de grote landgoederen – werk dat overigens nog altijd moet worden verricht en waarvoor vandaag tienduizenden seizoensarbeiders worden ingeschakeld, meestal illegale Afrikanen die zwaar worden uitgebuit. De meeste mannen uit Riesi werkten echter in de zwavelmijn. Naakt, omdat de temperatuur er kon oplopen tot vijftig graden, onderbetaald en zonder contract. Dat duizenden van hen in de jaren vijftig de Siciliaanse zwavelmijn ruilden voor de Belgische steenkoolmijn, mag dan ook geen wonder heten. Ook in de Waalse en Limburgse steenkoolbekkens was het werk hard, maar de daglonen bedroegen er 315 frank en 95 centiemen, omgerekend bijna 4000 lire. Ter vergelijking: in de mijn van Riesi verdiende een arbeider 530 lire per dag, de prijs van drie sneetjes salami.

Veel groter dan de kleine Riesi’s die in België zijn ontstaan, zijn de kolonies in Noord-Italië. In de voorsteden van Genua en vooral Turijn wonen meer Riesini dan in Riesi zelf. In de jaren zestig en zeventig gingen ze massaal aan de slag in de havenbedrijven en bij Fiat. Grugliasco en Collegno bijvoorbeeld, slaapsteden in de rand van Turijn die destijds volledig werden opgetrokken uit torenflats en nieuwbouwwijken voor de arbeiders van Fiat, tellen samen zo’n 15.000 inwoners die afkomstig zijn uit Riesi. De met platanen omzoomde Viale XXIV, op de grens van de twee gemeenten, líjkt intussen zelfs een beetje op het 1500 kilometer zuidelijker gelegen oude dorp. Toch zeker op zondagmorgen, als tientallen mannen, in leeftijd variërend tussen veertig en zeventig, met elkaar keuvelen, handen op de rug, tijdens een passeggiata die doet denken aan het rituele defilé in de hoofdstraat van menig Siciliaans stadje. Alleen mannen, inderdaad. ‘De vrouwen zitten in de kerk of maken de zondagse maaltijd klaar’, knipoogt de vijftiger Calogero. ‘Tja, wij zijn nog traditionalisten’, lacht hij, hoewel hij er met zijn trendy brilletje bepaald modern uitziet. Calogero dus – wie in Noord-Italië zo heet, wordt onmiddellijk ontmaskerd als een zuiderling, een meridionale.

Tweederangsburger

Het is een woord dat deze mannen niet graag horen, want het roept meteen herinneringen op aan de bordjes die ze allemaal wel gezien hebben toen ze op zoek gingen naar een huurhuis: ‘ No meridionali‘. Michele, 48, die als kind met zijn ouders naar de Turijnse voorsteden verhuisde, vertelt dat zijn vader hem niet wilde uitleggen wat het opschrift betekende. ‘Jaren tevoren had hij als gastarbeider in Duitsland gewerkt. Hij was er met open armen ontvangen. Dat hij daarna in Turijn niet eens een fatsoenlijk huis kon vinden voor zijn gezin, was een koude douche.’ Beschouwd worden als tweederangsburger is altijd vernederend, maar toch nog het meest als dat gebeurt in eigen land. Zo lijken veel van de mannen die veertig, dertig, twintig jaar geleden aankwamen in Grugliasco en Collegno het te hebben ervaren. ‘Ga je naar het buitenland, dan wéét je dat het er anders zal zijn, dat je je moet bewijzen, dat je misschien gediscrimineerd wordt’, zegt Arturo. ‘Overkomt het je in je eigen land, dan kwetst het des te meer. Ze kijken neer op zuiderlingen, nog altijd, terwijl de eenmaking van Italië nota bene in Sicilië is begonnen!’

De tegenstelling tussen het verstedelijkte noorden en het dorpse zuiden mag dan veel minder groot zijn dan in de jaren van de prille economische boom, toch doen de vooroordelen zich nog altijd voelen. Vooroordelen die overigens in twee richtingen gaan. ‘Onlangs werd ik voorzitter van de sportclub van een van mijn kinderen’, vertelt Arturo. ‘Dat ontbrak er nog aan, dat een terrone (scheldwoord voor Zuid-Italianen, afgeleid van ’terra’ en dus verwijzend naar hun dorpse, boerse afkomst, nvdr) de club gaat leiden, krijg je dan te horen.’

‘Ja, gastvrijheid, respect, dat mis je hier’, valt Orazio, die om de hoek een bar openhoudt, hem bij. ‘Ken je dit Italiaanse spreekwoord? L’ospite è come il pesce: dopo tre giorni puzza. Een gast is als vis: na drie dagen begint hij te stinken. Wel, ik kan je verzekeren dat dat een Noord-Italiaans gezegde is.’

Generatie 1000 euro

Het beeld van de Zuid-Italiaanse emigranten lijkt in niets meer op de stereotype arbeider die met zijn koffer van karton de lange bus- of treinreis maakte. Vandaag zijn de vertrekkers hoogopgeleide twintigers en dertigers, mannen én vrouwen. Uit statistieken van Svimez blijkt dat het vaak gaat om universitairen die met de hoogste cijfers zijn afgestudeerd, maar met hun diploma niets kunnen aanvangen in eigen streek. Voorspraak is een vast ingrediënt van de hele Italiaanse arbeidsmarkt, en des te meer in het zuiden, waar de plaatsen schaars zijn en zowat alle economische activiteit verweven is met de maffia. Riesi, overigens, wordt sinds jaar en dag lamgelegd door de maffia. De laatste jaren is het gemeentebestuur tot twee keer toe ontbonden wegens maffia-infiltratie. Voor sommige vertrekkers is het een reden te meer om hun geboortegrond de rug toe te keren.

Hoewel ze met betere papieren aan de start verschijnen, is de positie van de nieuwe emigranten veel minder rooskleurig dan die van hun voorgangers. Hadden vorige generaties nog min of meer de garantie op een vaste baan bij Fiat of een andere industriereus, dan zijn de meeste jonge Italianen veroordeeld tot tijdelijke contracten en bijzonder bescheiden lonen. ‘ Generazione mille euro‘, naar de bestseller van Antonio Incorvaia en Alessandro Rimassa over twintigers en jonge dertigers die met moeite rondkomen, is een begrip geworden. Mille euro is voor de helft van de pas afgestudeerden die in Zuid-Italië blijven het gemiddelde loon. Wie in het noorden aan de kost komt, verdient weliswaar iets meer, grosso modo tussen 1000 en 1500 euro, maar moet veel hogere huurprijzen betalen. Giovanni is een jonge dertiger die na zijn studie in Turijn kwam wonen en werken. ‘Met wat ik verdien, 1200 euro per maand, zou ik in Riesi vrij riant kunnen leven. Voor amper 50.000 euro koop je daar een appartement van 100 vierkante meter, terwijl ik in Turijn de helft van mijn loon aan de huur uitgeef. Maar waarom zou ik in mijn geboortedorp in vastgoed investeren? Wat heb je aan een huis als er verder niets is?’

Gemengde huwelijken

Arturo Testa beaamt het in een sombere beschrijving van hoe Riesi er vandaag uitziet. Ontelbaar veel huizen staan te koop, vruchteloos wachtend op een geïnteresseerde koper. Zoals in veel Zuid-Europese landen de gewoonte is, vertelt de structuur van de huizen iets over de grootte van de familie. Twee verdiepingen boven de benedenverdieping betekent twee kinderen. Ouders die in de jaren zestig en zeventig aan het werk waren in Noord-Italië of Noord-Europa, keerden terug en stopten hun centen in appartementen voor hun kroost. Nutteloze investeringen: de kinderen trokken op hun beurt noordwaarts, hoogst waarschijnlijk definitief. ‘Het gebeurt nu zelfs meer en meer dat ook senioren nog weggaan’, zegt Arturo. ‘Wanneer hun kinderen in het noorden zelf kinderen krijgen, emigreren de grootouders om het jonge gezin te kunnen helpen.’

Wie bejaard is en achterblijft, wacht een eenzame oude dag. De steun en toeverlaat van de oude achterblijvers zijn, ironisch genoeg, weer andere emigranten. Zoals overal in Italië zijn ook in Riesi veel Roemeense vrouwen aan de slag – al dan niet legaal – als inwonende oppas of huishoudhulp. ‘Riesi is niet alleen recordhouder wat ontvolking betreft’, zegt Arturo met een trieste glimlach. ‘Er is wellicht ook geen ander stadje waar zoveel gemengde huwelijken worden gesloten. Huwelijken tussen bejaarde Riesini en Roemeense vrouwen van een jaar of dertig. Ik hoef je niet te vertellen dat het die vrouwen alleen om een verblijfsvergunning te doen is. Daarna willen ze zo snel mogelijk de echtscheidingspapieren getekend zien en maken ze dat ze wegkomen.’

DIT ARTIKEL KWAM TOT STAND MET DE STEUN VAN DE KONING BOUDEWIJNSTICHTING.

DOOR SARA VAN POUCKE

De voorbije twintig jaar zijn maar liefst 2,5 miljoen jonge mensen uit Zuid-Italië weggetrokken.

‘Waarom zou ik in mijn geboortedorp in vastgoed investeren? Wat heb je aan een huis als er verder niets is?’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content