De eerste Arabische revolutie

Een politieman krijgt het hard te verduren tijdens rellen in de hoofdstad Tunis. . © REUTERS

Leidt de val van de Tunesische dictator Zine El Abidine Ben Ali tot een domino-effect in de Arabische wereld?

Aan revolutionaire romantiek en historische vergelijkingen dezer dagen geen gebrek. De intussen tot ‘Jasmijnrevolutie’ omgedoopte opstand in Tunesië, die vorige week leidde tot de val van dictator Zine El Abidine Ben Ali, is al vergeleken met de stakingen op de scheepswerven in het Poolse Gdansk – in 1980 het begin van het einde van het communistisch systeem. Ben Ali is ‘de Ceausescu van de woestijn’ genoemd en de zelfverbranding van de 26-jarige ‘gediplomeerde werkloze’ Tunesische straatventer Mohamed Bouazizi roept, hoe kan het ook anders, herinneringen op aan die van de Tsjechische student Jan Palach in 1969. De Arabische wereld, zo voorspellen twitteraars en bloggers wereldwijd, staat aan de vooravond van een radicale omwenteling, een ‘fluwelen revolutie’ naar Oost-Europees model.

‘Jasmijnrevolutie’ in dit geval – het klinkt al te lieflijk, maar het past natuurlijk wel in het beeld van Tunesië dat we kennen uit de brochures van de touroperators: een vreedzaam vakantieparadijs. Tunesië leek de voorbije decennia een toonbeeld van politieke stabiliteit en wel het laatste land in de Maghreb waar je een volksopstand zou verwachten. Hoewel. In een geheim rapport, dat later zou uitlekken via WikiLeaks, signaleerde de Amerikaanse ambassadeur in Tunis in juli 2009 al ‘een groeiende frustratie onder de gewone Tunesiërs als gevolg van de corruptie van de First Family, de torenhoge werkloosheid en de regionale verschillen tussen de welvarende kuststreek en het achtergebleven hinterland’. Grote veranderingen voorzag hij echter niet. ‘Daarvoor zullen we moeten wachten op het vertrek van Ben Ali.’

Dat vertrek zal hij zich toch enigszins anders hebben voorgesteld. Ben Ali (in de volksmond Benavie, ‘president voor het leven’), die Tunesië al 23 jaar met ijzeren hand regeerde, vluchtte vorige week halsoverkop het land uit. De opstand tegen Ben Ali had zowel demografische, politieke als sociaaleconomische oorzaken. Een op de vijf Tunesiërs is tussen de 15 en de 24 jaar oud. De jeugdwerkloosheid bedraagt ruim 30 procent. Het waren vooral jongeren die als eersten op straat kwamen na de zelfverbranding van Mohamed Bouazizi op 17 december. Hun woede richtte zich niet alleen tegen de president maar ook tegen diens spilzieke vrouw Leila Trabelsi, ‘de koningin van Carthago’, en de maffiapraktijken van haar familieclan die de halve Tunesische economie controleerde.

Mensenrechten

Ben Ali probeerde het straatprotest in de kiem te smoren. Hij kreeg daarbij zelfs hulp aangeboden vanuit Parijs. De Franse minister van Buitenlandse Zaken Michèle Alliot-Marie stelde op 11 januari, luttele dagen voor de val van Ben Ali, in de Assemblée Nationale nog voor ‘de knowhow van onze ordestrijdkrachten, die in de hele wereld wordt erkend, ter beschikking te stellen om de veiligheidssituatie in Tunesië te beheersen’. Dat voorstel, waar de Franse regering amper een week later niet graag aan herinnerd wil worden, zegt wel iets over de relatie van Frankrijk met zijn voormalige kolonies in Noord-Afrika. Frankrijk heeft de autoritaire regimes in Tunesië, Algerije en Marokko altijd gesteund omdat ze gezien werden als bondgenoten in de strijd tegen het islamitisch fundamentalisme, voorposten in de onontkoombaar geachte clash of civilizations.

‘Het is voor de Tunesische bevolking pijnlijk vast te stellen’, schrijft de politicoloog Sami Zemni, die aan de Gentse universiteit de onderzoeksgroep ‘Midden-Oosten en Noord-Afrika’ coördineert, in een blog opwww.deredactie.be, ‘dat Europa dat zo graag over democratie en mensenrechten praat (en deze graag wil exporteren) niet veel verder komt dan wat vage vermaningen bij monde van de Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlands Beleid en Veiligheid Catherine Ashton. (…) Toen de Iraanse bevolking in opstand kwam tegen de herverkiezing van Mahmoud Ahmadinejad, volgde de ene sterke verklaring op de andere. Vandaag moeten de Tunesiërs het met minder stellen.’

Hoeveel doden er sinds 17 december in Tunesië gevallen zijn, valt op dit moment zelfs bij benadering niet te zeggen. Maar de beelden van beestachtig politiegeweld die via YouTube en de Arabische nieuwszender Al-Jazeera de wereld rondgingen, doen het ergste vrezen. Pas op 12 januari deed Ben Ali een poging om de gemoederen te sussen met de belofte dat er voortaan niet meer met scherp op demonstranten zou worden geschoten en dat hij bereid was in 2014 af te treden. Ook zouden de voedselprijzen worden verlaagd en een parlementaire onderzoekscommissie naar corruptie worden ingesteld. Het maakte weinig indruk. Op 13 januari besloot de president het zekere voor het onzekere te nemen en zijn biezen te pakken. Nadat hij vergeefs in Frankrijk asiel had aangevraagd, werd hij in Jeddah met open armen ontvangen door de koninklijke familie van Saudi-Arabië.

Complete chaos

Het vertrek van Ben Ali maakte geen einde aan het geweld. In de straten van Tunis heerste het voorbije weekend nog altijd complete chaos. De tot overgangspresident benoemde voorzitter van het parlement Fouad Mebazaa, die heeft toegezegd binnen de zestig dagen vrije verkiezingen te organiseren, lijkt de situatie niet onder controle te krijgen. Bij een brand in een gevangenis kwamen meer dan 40 gedetineerden om. Het centraal station van Tunis stond in lichterlaaie, supermarkten werden geplunderd. Her en der klonken geweersalvo’s, maar wie op wie schoot was volstrekt onduidelijk. Er waren geruchten dat de zogenaamde Zwarte Tijgers, doodseskaders van de voormalige presidentiële garde, vanuit ambulances en gestolen taxi’s lukraak voorbijgangers neerschoten om paniek te zaaien. Hoewel maandag ‘een regering van nationale eenheid’ werd beëdigd, is het gevaar voor een regelrechte burgeroorlog nog altijd niet geweken.

De gebeurtenissen in Tunesië joegen een schokgolf door de Arabische wereld. In Algerije, waar de voorbije weken bij demonstraties al doden vielen, werden twee copycats gesignaleerd, die zichzelf in brand staken. Ook in Jordanië en Jemen werd massaal gedemonstreerd. In Libanon riep Hezbollah alle Arabische leiders op ‘lessen te trekken uit het Tunesische protest’.

Intussen is de goede, oude dominotheorie weer uit de mottenballen gehaald. Die stamt nog uit de tijd van de Koude Oorlog: de Amerikanen gingen er toen van uit dat als één land aan het communisme ten prooi viel, de buurlanden zouden volgen. Naar analogie daarmee wordt nu verondersteld dat de democratiseringsbeweging in Tunesië navolging zal krijgen in, bij- voorbeeld, Marokko, Algerije, Jordanië, Egypte of Jemen. Op het internet circuleert de grap dat Ben Ali, op weg naar zijn ballingsoord in Saudi-Arabië, eerst een tussenlanding wilde maken in de Egyptische badplaats Sharm el-Sheikh – niet om er asiel aan te vragen, maar om zijn Egyptische collega Hosni Mubarak op te pikken.

Farce

Veel Arabische landen kampen met vergelijkbare problemen: hoge voedselprijzen, een werkloosheid van om en nabij 15 procent, endemische corruptie, overheidscensuur, een totaal gebrek aan burgerlijke en politieke vrijheden. Het destijds veelgeprezen ‘Arabische socialisme’ van wijlen de Egyptische president Gamal Abdel Nasser spiegelt zich nu aan het model van Singapore of de Chinese Volksrepubliek: een combinatie van economisch liberalisme en politiek dirigisme. De zegeningen van de vrijemarkteconomie, de vloek van een politiestaat. Verkiezingen zijn in de meeste Arabische landen een farce. Macht is er erfelijk – en niet alleen in koninkrijken als Marokko of in de emiraten aan de Golf. Landen als Libië, Syrië en Egypte worden geregeerd door republikeinse dynastieën. De Egyptische president Hosni Mubarak (82) regeert al dertig jaar – langer dan menig farao – en zal bij de verkiezingen in het najaar allicht zijn zoon Gamal naar voren schuiven. Ook de zoon van de Libische Opperste Leider Muammar Khaddafi (78, en intussen bijna 42 jaar aan de macht) maakt zich klaar om zijn vader op te volgen.

Er zijn, bij alle gelijkenissen, natuurlijk ook verschillen. Arabische landen met grote aardgas- of olievoorraden (Algerije, Libië) kunnen het zich permitteren sociale onrust af te kopen en, bijvoorbeeld, de voedsel- en energieprijzen te verlagen. Terwijl andere Arabische leiders zich muisstil hielden, was Khaddafi dan ook de eerste die van zich liet horen: ‘Tunesië heeft zichzelf geen dienst bewezen. Het leeft nu in angst. Gezinnen kunnen worden afgeslacht in hun slaapkamers. Burgers worden op straat gedood, alsof het de Russische of de Amerikaanse revolutie is.’

Waar de eerste Arabische revolutie uiteindelijk toe zal leiden, zal in hoge mate afhangen van de reactie van de internationale gemeenschap. Die staat voor een levensgroot dilemma. De ervaring leert dat bij verkiezingen in de Arabische wereld de kans groot is dat moslimfundamentalisten aan de macht komen. Denk aan Hamas in de Gazastrook en Hezbollah in Libanon. Dat schrikbeeld proberen de pas af te snijden met steun aan dictators werkte in het verleden veelal contraproductief. Veel hoofdsteden hebben de indruk dat ze moeten kiezen tussen cholera en pest. Het verklaart voor een deel de ongemakkelijke stilte die nu zo luid klinkt.

DOOR PIET PIRYNS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content