?Les grandes blondes”, Jean Echenoz tovert een taalcircus uit de alledaagsheid.

SINDSGustave Flaubert buigt de realistische romanschrijver zich over de kloof tussen de onvatbare werkelijkheid en de beperkingen van de taal. Nu het ?globale dorp” dat mediaspecialist Mac Luhan in de jaren zeventig voorspelde werkelijkheid is, neemt het probleem voor de romancier een andere wending. Niet het ?hoe” van de taal komt eerst, maar ?wat valt er nog te vertellen” over die uniforme wereld met zijn verwisselbare autowegen, bars en hotels waar men overal en nergens is, waar iedereen dezelfde driedelige pakken afwisselt met dezelfde joggings, luistert naar dezelfde muziek en kijkt naar dezelfde feuilletons met gesiliconeerde aktrices.

Het is die realiteit die Jean Echenoz in ?Les grandes blondes” met grimmige vrolijkheid te lijf gaat. Dat dit stille gevecht niet onopgemerkt bleef, bewijst de Prix Novembre die hij twaalf jaar na de Prix Médicis voor ?Cherokee” kreeg voor zijn zevende roman.

Het boek verhaalt de zoektocht naar een populaire zangeres met een artiestennaam als een visserssloep, ?Gloria Stella”. Als stralende blondine is ze te zien in kleurige magazines om plots, na de dodelijke val van haar minnaar en agent, op te duiken in de rechtsrubriek onder haar meisjesnaam ?Gloire Abgrall”. Uiteindelijk verdwijnt ze volledig. TV-programmator Paul Salvador bereidt, met de systematiek van een sociologische enquête, een uitzending voor over grote blondines en hij wil haar opnieuw tot leven wekken. Salvador huurt een detective-bureau dat zijn beste speurders inzet, zoals Personnettaz, een zware jongen met een klein hart die beeft voor de vervaarlijke charmes van Salvadors assistente Donatienne.

BLOED.

Gloire verdedigt haar territorium en deinst er niet voor terug om met de hulp van Béliard, haar hersenschim-engelbewaarder, iedereen die te dicht komt de grote leegte in te duwen. Ze doet dit met de vanzelfsprekendheid waarmee stripfiguren mekaar naar de andere wereld helpen. Ze wil vergeten worden. Ze kleedt en schminkt zich in de stijl van de onpersoonlijke lelijkheid die haar omringt, opgeslokt door de hedendaagse uniformiteit al was het een camouflagepak. Tot het speurwerk dit niet meer toelaat en zij het land verlaat voor meer exotische oorden. Daar wordt zij gekonfronteerd met de onderwereld of de ?alternatieve wereldekonomie”, wellicht de enige echte met zijn handel in organen, bloed, drugs, radioaktief afval… Uiteindelijk keert ze terug naar Frankrijk. Daar wordt alles afgerond in de pure comédie rose-stijl, met een happy end in een kabellift, waar Paul Salvador in Gloires armen eindigt en zij aanvaardt om aan zijn uitzending mee te werken.

Om Gloires gedepersonalizeerde wereld te beschrijven echo van die andere, waarover de hedendaagse realistische roman het heeft maakt Echenoz gebruik van alle cliché-technieken die de roman hem biedt en speelt hij met de diverse taalniveaus die aan bod komen. Die van de exotische avonturenroman, Sherlock Holmes-achtige dialogen of het dorre proza van een politierapport of een wetenschappelijk traktaat. Van al die manieren van vertellen behoudt hij enkel de schijn. Hij haalt er de fundamenten uit, toont er de leugenachtigheid van en zadelt de lezer op met een malaise die hem uit zijn passief lezerskomfort rukt. De intrige is daarbij onbelangrijk, niets staat echt op het voorplan.

Alles is decor. Gloires reizen naar Australië en Indië zijn een voorwendsel voor Echenoz’ briljante beschrijvingen van de ?anglo-antipodale stijl” van de gebouwen of van het geurencocktail van een Indische miljoenenstad. Zijn proza nodigt niet uit tot identifikatie, maar schept een afstand, zoekt aan de hand van een vergelijking een welbepaalde gezichtshoek op om een detail zichtbaar te maken, een geluid op te lichten uit de vormeloosheid, zoals ?die golf die huiverend openspat als een met nageltjes beklede cymbaal.” Het taalcircus zoals Echenoz dit uit de hoge hoed van de alledaagsheid weet te toveren.

VOUS.

Hij doet hierbij denken aan wat Boris Vian met taal deed onder het motto dat ?alles absoluut waar is, daar het van het begin tot het einde verzonnen is.” Beeld en beeldspraak worden genegeerd door ze letterlijk te nemen zoals ?dat gesprek dat vastloopt en alleen met behulp van schoppen en houwelen uit de modder kan worden bevrijd, waarna het zich opnieuw op levendige wijze verderzet.” Levenloze objekten worden geanimeerd. Een neonbuis heeft moeite met wakker worden, ?spuwt wat licht uit al kuchend en stottert vooraleer het licht wordt over zijn hele lengte.”

Menselijke houdingen en gedragingen worden dan weer geobjektiveerd. Een advokaat ziet er ?gestreng als een formulier” uit en iemand ?vertrekt zijn gezicht een inkeping verder”. Ook met persoons- en tijdsvormen wordt gegoocheld. Opnieuw een manier om de lezer bewust te maken van zijn hypnotische identifikatiedrang zoals hij die heeft ontwikkeld bij het tv-kijken. Zo wordt de verwachte derde persoon afgewisseld met ?Vous” die de lezer in de rol van het personage duwt. En wordt ook de opdringerige tegenwoordige tijd samen met de irrealis van de voorwaardelijke wijs binnen de verleden tijd van het verhaal geïntroduceerd en zelfs de toekomende tijd, die de lezer op een frustrerende wijze in de geheimen van de plot inwijdt.

Met die destabilizerende romanstrategie lijkt Echenoz te suggereren dat de essentie niet meer in het centrum te vinden is dit werd immers al lang ingenomen door de beeldbuis maar in de periferie van het detail. En wat meer is : niets in deze roman is verfilmbaar.

Francis Cromphout

Jean Echenoz, ?Les grandes blondes”, Les Editions de Minuit, Parijs, 251 blz., ca.540 fr.

Jean Echenoz : een destabilizerende romanstrategie.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content