Pas hersteld van een trombose opent hij dit weekend zijn nieuwe museum in Duitsland met de grote tentoonstelling ‘ Heroes’. Jan Hoet heeft nagedacht over zijn limieten. Hij spreekt over het leven en de dood, helden en kunstenaars.

‘De angst om de struikelende held vermengt zich zoals bekend zeer snel met de begeerte om hem definitief te zien vallen’. Zo werd geschreven toen Jan Hoet zeventien maanden voor zijn grote Documenta IX in Kassel, 1992, in het ziekenhuis belandde. Op zaterdag 19 april jongstleden, onderweg met zijn wagen naar een lezing in Tilburg, kreeg hij een trombose. Geteisterd maar ongebroken is hij alweer onderweg naar Herford voor een afspraak met zijn ‘helden’ van de kunst.

Wat voelde je?

JAN HOET: Ik was honderd procent bij bewustzijn. Ik had een ongelofelijke angst. Fysiek voel je werkelijk niets. Ineens kun je niet meer spreken. Het spreken is uitgeschakeld. Dat is een klonter bloed die in je hersens komt. Daardoor komt er geen zuurstof in het spraakcentrum. Ik heb mij een uur geoefend op de parking van de autostrade, luid geroepen, aaarrggh ( lacht). Om verstaanbaar te kunnen maken waar ik was (via gsm, nvdr). Maar ik had naar een telefoonpaal kunnen gaan en op de knop drukken, zonder iets te zeggen. De politie zou gekomen zijn, maar dat wist ik niet.

Was dat te vergelijken met wat je twee zomers geleden in Italië overkwam?

HOET: Nee, want dan lag ik bijna in coma, met een hersenbloeding. Met een verschrikkelijke hoofdpijn. Dan denk je alleen maar aan je hoofdpijn. Dat is iets totaal anders, een aneurysma. Een ader die klaar staat om te springen.

Is er een verband tussen de twee?

HOET: Een bloedklonter kan zijn van de aorta. Als je verkalking hebt, kan er een brokje naar boven vliegen, met je bloed mee, en dat dan verstopt.

Welke medicatie krijg je daarvoor?

HOET: Bloedverdunners. Er valt mee te leven.

Ondertussen wacht je op een nieuwe nier.

HOET: Dat komt er ook nog bij. Maar daar heb ik me ondertussen aan aangepast. Nu is het weer uitgesteld. Nu kunnen ze mij niet oproepen, ook al wegens de expositie alleen maar. Stel je voor dat ze mij nu oproepen voor een transplantatie, dan lig ik een maand in de kliniek. De tentoonstelling is belangrijk, de opening van een nieuw museum, mijn ijdelheid enzovoort. Dat komt erbij.

Belangrijker dan…?

HOET:… ja toch. Wat je wel weet, is dat het een keer zal gedaan zijn. Daar leer je mee leven. Het is niet de eerste keer. Het zijn opeenvolgingen van ervaringen met je limiet. Het is beangstigend, maar ook relativerend. Je leert het leven anders aanpakken. De dood is een verrassing. En je anticipeert op die verrassing. Je weet, binnen een uur, binnen een minuut kan er weer iets gebeuren. Je geniet permanent van de momenten dat je er nog bent. Je zit sterk in het nu. Wat doe ik nú? Waar ben ik nú? Wie zie ik nú? Dat is zeer belangrijk. Het nú is zo intens dat je denkt dat je inderdaad automatisch verder komt. Dan creëer je impulsen ook, bij jezelf. De nieuwsgierigheid blijft, als je met het nu bezig bent. En door die nieuwsgierigheid overleef je alles. Overleef je de angst ook.

Zie je het perspectief van het naderende einde scherper?

HOET: Je ziet het scherper, je staat er voor. Maar dat kan je relativeren, ik toch.

Kun je het ook preciseren?

HOET: Nee. Ik denk dat je het einde maar ziet als je niet meer geïnteresseerd bent in het nú.

Is het een demon die je verder drijft, zijn het de genen?

HOET: Er zijn veel mensen die zeggen, alles wat je doet en laat zit in de genen. Ik vind dat een beetje simpel. Dat geeft de indruk dat we allemaal voorbestemd zijn, dat onze tussenkomst helemaal geen rol speelt. Als je gelooft in God, of in de eenheid van de natuur, dan is er een soort frame gemaakt: God heeft een frame gemaakt, en gezegd: ‘Jullie moeten het oplossen, jongens, ik moet het niet allemaal doen voor u.’ Iedereen moet iets doen, en je moet vooral dat doen wat je van de natuur meegekregen hebt: de mogelijkheid om te oordelen, de mogelijkheid om te denken, de mogelijkheid om te kijken. Ik geloof dat je de mogelijkheid die je gekregen hebt, moet teruggeven. Stel je voor dat je de dingen die je meegekregen hebt, ongemoeid laat. Dat vind ik niet juist. Als Beuys zegt: ‘Elk mens is een kunstenaar’, dan bedoelt hij dat het zo zou moeten zijn: iedereen heeft het potentieel om kunstenaar te zijn. Ik geloof dat het op dit domein is: het herkennen van wie je bent, van je identiteit, en van je mogelijkheden…

… en daar vorm aan geven?

HOET: Voilà. En het feit, abstract benaderd, dat je bestaan, en je manier van vorm geven aan de dingen, gelegitimeerd wordt op grond van je natuur, en niet op grond van een diploma. Dat is eigenlijk kunstenaar zijn. De kunstenaar is ook iemand die zijn bestaan exclusief legitimeert vanuit zijn natuur. Of niet? Men zegt nu dat dit een ouderwetse stellingname is. Daar kan ik ook niets aan doen, dan is dat maar ouderwets, maar ik denk dat het zo moet zijn.

Ondanks de herhaalde alarmsignalen, lijk je even hectisch en nomadisch verder te willen doen. Kan dat ook geen vorm van vlucht zijn?

HOET: Ja ja, maar het is ook een zekere onrust. Mijn nieuwsgierigheid en mijn onrust zijn altijd vermengd geweest. Mijn onrust, niet genoeg te vinden aan één specifiek gegeven. En altijd maar willen zien, willen vergelijken, willen kijken: ha het is hier zo, en het is in Duitsland zo, de mensen zijn anders daar. Hoe komt dat? Dat is toch boeiend. Bijvoorbeeld, dat de Duitse kunst zo intens kan zijn, dat de esthetica achteraf komt. Eerst komt het denken en het zijn, en dan de schone smaak. Bij de Italianen ligt de esthetica voorop. Bij de Belgen is het een en al wispelturigheid. In hun ideeën, in hun thema-ontwikkeling. De meeste kunstenaars in België zijn zeer gecompliceerd, Magritte, Tuymans… en dan zoeken naar dingen, en alles pakken en stelen, verbergen en camoufleren. Panamarenko misschien niet, hij is primitief.

Zolang je super bent, kun je mateloos zijn. Als het eind in zicht is, moet je dan niet naar ‘essentials’ gaan?

HOET: Ik denk het. Hoewel, dat is niet mogelijk. Je voegt er altijd iets aan toe. Je sprak me over de eindeloosheid bij Szeemann (de eindeloosheid in wijlen Harald Szeemanns laatste tentoonstelling, Visionair België, nvdr). Ik geloof dat die eindeloosheid bij iedereen aanwezig is die weet dat hij gelimiteerd is. Dat is bijna een reactie op de limieten die je hebt. Eindeloosheid. Ik zie Flanagan hier bijvoorbeeld (werk van de sculpteur Barry Flanagan, nu geëxposeerd in het SMAK, nvdr), en ik denk, verdomme hij zit niet in mijn tentoonstelling. Alle dagen zie je nog een kunstenaar die je er zou bij nemen. Je wil ze er eigenlijk allemaal bij.

Het perspectief van het einde brengt je daartoe?

HOET: Ja. Bij kunstenaars is het waarschijnlijk anders. Als je nu een Rothko ziet, hoe essentieel die is op het eind van zijn leven. Barnett Newman. Ongelofelijk essentieel. Andy Warhol ook. Zeer essentieel. Bij ons is dat niet zo.

Kun je je niet inleven in het landschap, het licht, de beelden op je laatste bestemming?

HOET: Nee. Ik sta nog altijd in een rol naar het publiek toe. En ik sta niet in mijn schoenen alleen. Indien ik in mijn schoenen alleen sta, dan is er maar één kunstenaar die ik mee zou nemen bij mij. Maar ik waag het niet, want hij is te groot als kunstenaar. En dat is Ettore Spalletti. Dat is de enige.

Dan kun je je wel degelijk inleven in diens verlangen naar puurheid van kleur en het ochtendlicht op een bloempot op een vensterbank in een bergdorp in Italië.

HOET: De grootste foto in de catalogus is met een werk van Spalletti, naast mijn tekst. Ik heb dat daar goed gevoeld. En Spalletti staat niet in de expositie.

Je kunt toch een streep trekken onder je publieke rol?

HOET: Goed, maar dat heb ik nog niet gekund ( lacht). Dat is moeilijk. Want dan sta je alleen, hè. Ik geloof dat ook alleen maar kunstenaars dat kunnen. Dichters kunnen dat. Schrijvers kunnen dat. Die kunnen in het grootste isolement verder leven. Ik niet. Ik kan dat niet. Ik heb altijd mensen nodig. In Herford is er een mogelijkheid om daar alleen te zijn. Ik heb nog nooit zo veel kunstenaars over de vloer gehad als daar. Ik heb al ervaren in mijn eigen leven dat ik heel vaak te maken heb met de contradicties en met de paradoxen in mezelf. En daardoor ben ik geen kunstenaar.

De meesten zitten ook vol contradicties.

HOET: Dat is eigenlijk waar. Hoewel, Rothko niet. Als mens misschien wel, maar niet als kunstenaar.

Je vindt, op weg naar het einde, geen steun in een geloof?

HOET: Ik héb een steun aan mijn geloof. Ik was nu weer in de kliniek op het moment van de overleden paus en van de nieuwe paus. Ik heb er nagedacht hoe ik mij verhoud tot religie en tot het christelijk geloof, de hele achtergrond waarmee we opgevoed zijn.

Dat rotsvaste van de recente pausen!

HOET: Ik ben voor de nieuwe paus, die Ratzinger. En ik was voor de vorige paus ook. Die duidelijkheid, daar heb je iets aan. Vooral omdat wij zo onduidelijk zijn ( lacht). Dan heb je een referentieel gegeven. Dan kun je zeggen: nee, ik ga er niet mee akkoord, of ik ga er wel mee akkoord. Of: ik ga akkoord voor hem, maar niet voor mij. Je kan je profileren tegenover zo’n situatie. Terwijl er tegenwoordig heel veel politici zijn met wie dat niet mogelijk is; je hebt geen houvast, je krijgt geen duidelijkheid. Overigens is er geen primaat meer van de politiek. Het is het primaat van de economie vandaag. En zonder cultuur. Het primaat van de politiek is verloren gegaan. Ze hebben zichzelf verkocht aan de grootindustrie. Zelfs mannen zoals Gerhard Schröder heulen met de grootindustrie onder het mom van innovatieprojecten. Vandaar weer een reden waarom ik de helden zoek in de wereld van de kunst. Sommige kunstenaars zijn misschien geen helden, maar dan hebben ze toch nagedacht over het begrip. Zelfs een Tuymans heeft dat gedaan. Ook al camoufleert hij dat. Maar de held zit daaronder, in zijn beste werken. Het heldhaftige, het tragische van de held.

Zijn we al uitgepraat over het geloof?

HOET: Toch min of meer. Want dat is persoonlijk. En persoonlijk zit je altijd met het begrip twijfel: vooral die contradictie tussen wat je geleerd hebt wat godsdienst is, en tussen de permissiviteit van de wereld. Hoe zou je willen dat de Kerk dat volgt?

Steun van het geloof…

HOET:… steun van de geneeskunde natuurlijk ook, en van de verzorging, prachtig eigenlijk. Tegenwoordig, dat is werkelijk ongelofelijk, hoe je verzorgd wordt, en hoeveel stemmen er begaan zijn met uw bestaan, je schrikt daar echt van. Mensen die ik niet ken, en die telefoneren naar mijn vrouw, naar vrienden van mij: ‘Hoe is het met Jan Hoet?’ Ik geloof dat dit je ook sterk houdt. Als er niemand meer met je bezig is, ben je eraan, denk ik ( lacht). Dat is ook weer een theorie die misschien niet juist is.

Steun van de kunst, in het licht van het einde?

HOET: De kunst geeft een grote steun. Vooral de kunst met een sterke structurele energie. Of met een meditatief klimaat, zoals een Spalletti of een Fontana. Wat dat geeft! De geste, en de ruimtelijkheid. Ruimte opzoeken.

In een gesprek in 1992 met theatermaker (wijlen) Heiner Müller, zei je: ‘Kunst betekent eigenlijk altijd geen angst voor de dood. Een dialoog met de dood. De dood begrepen als energie.’

HOET: De dood is uiteindelijk ook een oordeel, en niet alleen verbonden met het oordeel van God. Het is gedaan, je kunt niet meer corrigeren. Uw leven is afgesloten. Vandaar de idee vroeger, als je een studie maakte over een kunstenaar, dan was de voorwaarde dat hij vijftig jaar geleden gestorven was. Zo was de afstand groot genoeg om heel dat leven te overzien en te doorzien. En nu maken we thesissen over mensen die nog geen veertig jaar zijn, stel je voor. Hoe kan je daar een beeld van hebben?

Maar wat betekent ‘de dood als energie’?

HOET: De dood is de impuls, omdat je weet dat je het allemaal moet doen voordat je dood bent. Het perspectief van de dood geeft je energie. Dat geldt voor ieder mens.

Kunst heeft zich in je manier van beleven altijd genesteld in de verbondenheid tussen leven & dood.

HOET: Dacht ik toch, ja. Pas op, ook met alle overdrijvingen. Als ik jong was, heb ik lang Permeke vergeleken met Michelangelo. Ik herinner me nog een tentoonstelling in 1948, ik was toen twaalf jaar oud, met mijn ouders in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel. Je had een hele zaal met houtskooltekeningen van Permeke. Allemaal naakten. Ze deden me direct denken aan de figuren van Michelangelo, de Sibyllen en andere. Van jongs af aan met kunst bezig, heb ik altijd overdreven. Ik doe het nog altijd. Als ik zeg: ‘Broodthaers is de grootste artiest van België’, dat is ook een overdrijving. Het zijn allemaal overdrijvingen. Heel mijn leven…

… is één overdrijving.

HOET: Ja. Ik denk dat het komt omdat ik als ik jong was geconfronteerd werd met een hele hoop mensen die absoluut niets van kunst moesten weten. In mijn klas was er niemand die van kunst hield. Ik was veertien jaar oud, wou een voordracht houden over Permeke, en dat werd mij verboden. Ik heb altijd op de bres moeten staan om die dingen te verdedigen.

Je hebt jezelf aan je eigen haren uit het moeras getrokken. Misschien geldt hetzelfde voor Permeke en consorten?

HOET: Absoluut. Die hebben de Vlaming uit die modder gehaald. ( Met grote stemverheffing) Vandaar dat bonkige, dat stoere, pah!, pah!, dat hoekige dat in Permeke zit, dat moest zo! ‘Hoe kan ik hier uit die aarde loskomen’?

Overdrijving en levensdrift, waarbij de dood op een mooie afstand gehouden wordt?

HOET: Ja, en dan is het natuurlijk gemakkelijk om te zeggen: ‘niet overdrijven hè jongen’.

Het lichaam is altijd je voornaamste metafoor geweest in de kunst. Het vege lijf, de stof waaruit we gemaakt zijn. Wordt met het ouder en meer toegetakeld worden, de reine idee geen lonender perspectief?

HOET: Kijk, er is geen geest zonder lichaam. Dat is de rede van Thomas van Aquino. Hij gebruikte dat als verklaring voor het feit dat God mens geworden is. God is niet alleen een spiritueel gegeven, hij is ook mens geworden. In de bijbel zie je veel van die dingen. De blinde wordt genezen, dat is het spiri-tuele, de geestelijke tovenarij. Maar hij wordt genezen met speeksel en met klei. Dus met hetgeen de natuur geeft, en de secreties van uw lichaam. Dat is toch formidabel.

Het is zelfs cruciaal bij jou, een dogma.

HOET: Een beetje Aristoteliaans, ervaring, catharsis, enzovoort. Later ook Jung.

Van de metafoor van het lichaam naar je openingsexpositie ‘Heroes’ in Herford is niet zo’n grote stap. Als ik een type held voor je moet kiezen, dan een samoerai. Vechten als levenskunst, niet bepaald om veel vijanden te verslaan…

HOET: Ja, en om het kwaad uit te roeien ook. Vandaag worden alleen nog sportmensen geëtiketteerd met het begrip held, en ook terroristen, binnen hun eigen godsdienst. Maar, metaforisch zou ik durven zeggen: als ik niet het gevoel heb dat de artiest de Mont Ventoux bestegen heeft, dan is het geen groot kunstenaar. Want de Mont Ventoux is een prachtig ding. Het is niet verwonderlijk dat Thierry De Cordier dat ook als thema genomen heeft. De Mont Ventoux, dat is een heel komieke berg die daar ineens in het platte van het landschap zit. Het is een echt monster. Stel je voor, dat je dat moet trotseren. Dat is de Ronde van Frankrijk. Vandaar dat de cover van de catalogus een beeld van de gele trui van Jan Ullrich is.

Jan Ullrich, held en glorieuze verliezer.

HOET: Ja, ik weet het. Maar het gaat meer over de gele trui dan over Jan Ullrich.

En de terrorist?

HOET: Achter de zelfmoorddaden van de terrorist zit een collectief. Hij opereert alleen formeel als individu, al denkt hij daar zelf anders over.

De samoerai vecht alleen.

HOET: De samoerai wel, de terrorist niet. Vandaar dat een terrorist nooit een held kan zijn.

Het gevecht met het lichaam hoort bij je curriculum, en bij dat van veel kunstenaars die je gebracht hebt. Marina Abramovic om te beginnen.

HOET: Marina Abramovic staat natuurlijk op de erelijst. Ze heeft haar lichaam uitgedaagd. Zien hoe ver je limieten zijn. Dat is bijna een paradox: ze tast haar lichaam aan, daagt het uit, en ze blijft een schone vrouw, dat is ongelofelijk. Catharsis ook weer, zoals je de trance hebt bij de primitieve volkeren.

Je hebt je op een feest voor haar ooit laten ronddragen op een schotel. De samoerai heeft zich uitgekleed en zich, dood of levend, geoffreerd. Hoe diep gaat dat eigenlijk?

HOET: (Zucht) Brr. Ja jongen. Het is toch een schone tijd geweest, een zeer moeilijke tijd, maar toch een ongelofelijk verlichtende tijd.

Je bedoelt dat hij voorbij is.

HOET: Ja, dat voel je. Je voelt dat goed. Pas op, hoeveel jaar staat daar niet achter? Eerst lesgegeven vijftien jaar, en dan dertig jaar een museum. Dat maakt vijfenveertig jaar. Vijfenveertig jaar met kunst bezig. En het is onuitputtelijk, zich met kunst bezighouden. Als ik spreek van Spalletti, dan is dat tegelijk het begin en het einde van alles. De contaminatie van alle intensiteiten, die in verschillende richtingen verloopt, en dan samengebald. Dat is Rafaël. Dat is Rafaël in plaats van Michelangelo. Je hebt Michelangelo nodig, die kan je een slag in je gezicht geven, je opzwepen. Rafaël doet dat niet. Het is daarom, Rafaël is meer een figuur waarmee je eindigt.

Maar je wilt niet met Rafaël of Spalletti eindigen. Dat blijft een droom.

HOET: Altijd die droom. Je zoekt te vluchten uit die droom. Als ik daar zit, dan ben ik dood. ( lacht) Versta je wat ik bedoel?

Jan Hoet, geboren op 24 juni 1936, behoort tot de grootste tentoonstellingsmakers van zijn tijd. Van 1975 tot 2001 stond hij aan het hoofd van het Museum van Hedendaagse Kunst, later SMAK, in Gent. In 1992 leidde hij de Documenta IX, de vijfjaarlijkse internationale tentoonstelling voor actuele kunst. Vandaag is hij directeur van het MARTa-museum voor kunst, architectuur en design in het Duitse Herford. Het museum gaat op 7 mei open met (My private) Heroes, een tentoonstelling waarin Hoet 300 werken van zo’n 200 kunstenaars presenteert.

Jan Braet

‘Heel mijn leven is één overdrijving.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content