Theater zoals het te verwachten en te voorzien was – daarvoor ben je bij Jan Goossens aan het verkeerde adres. Als artistiek leider van de Brusselse KVS ziet hij theater vooral als een maatschappelijk project. ‘Brussel is ook een Afrikaanse en Arabische stad.’

Hij wilde zijn leven wijden aan de cultuur, zei Jan Goossens (42) vorig jaar nog in een interview met de campuskrantvan de Leuvense universiteit. ‘Dat was een noodzaak.’ Hij mag niet klagen: hij is al twaalf jaar lang artistiek leider van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg in Brussel. Dat enigszins ingedommelde gezelschap onderging onder zijn leiding een metamorfose. ‘Je staat als theater niet boven of onder de samenleving, maar er middenin.’

Jan Goossens belandde bij de KVS toen het gezelschap als gevolg van restauratiewerken een tijdelijk onderkomen vond in De Bottelarij, een voormalig fabrieksgebouw in het hart van Molenbeek. Theater maken, zoals men dat vanouds gewend was, bleek op die plek niet mogelijk. Maar het gezelschap is intussen teruggekeerd naar zijn oude stek. De KVS werkt vandaag samen met het Théâtre National, brengt anderstalige voorstellingen en mag zich verheugen in een zeer verscheiden publiek, dat niet noodzakelijk Nederlandstalig is. Er lopen programma’s in Congo en in Palestina.

Jan Goossens wordt deze week onderscheiden met de Burgerschapsprijs van de Stichting P&V. Die stichting wil de maatschappelijke betrokkenheid van jongeren stimuleren. Onder meer Wannes Van de Velde, Jeanne Devos, de gebroeders Dardenne en Stéphane Hessel gingen Goossens voor.

U beschreef de KVS van de jaren tachtig en negentig ooit als ‘een ufo in de stad’. Wat is er ondertussen veranderd?

Jan Goossens:Het was altijd al onze ambitie om van de KVS opnieuw een huis te maken met een reële impact op de plek waar het gevestigd was. De KVS had zich compleet losgezongen van de realiteit in Brussel en deed nog altijd koppig waarvoor hij eind 19e eeuw was opgericht. De Vlamingen vormden toen een meerderheid in de stad, maar ze waren politiek en cultureel onmachtig. De KVS was een instrument in hun culturele emancipatie. Dat was tóén belangrijk, maar nu is de realiteit van de stad helemaal veranderd. In die nieuwe context was de KVS geen speler meer. Het bleef een huis van – en voor – een gemeenschap, die ondertussen een kleine minderheid was geworden.

Hoe groot was de schok toen de KVS in 1999 naar Molenbeek verhuisde?

Goossens: Het was een wreed ontwaken. Onze nieuwe buren daar spraken niet alleen geen Nederlands, ze zaten op het vlak van opleiding en inkomen ook vér onder het gemiddelde van het Brusselse gewest. Ze zagen geen enkele reden om zich met de KVS te identificeren, en ze kwamen dus ook niet kijken. Maar ook voor de wat oudere Vlamingen, die met bussen uit de Brusselse Rand naar de KVS kwamen, was Molenbeek letterlijk een brug te ver. En te gevaarlijk.

Hebt u niet geprobeerd om de buurt voor u te winnen?

Goossens: Natuurlijk wel. Maar we zijn daarbij op de grenzen gebotst van ons gebrek aan kennis van de stad. In het eerste seizoen wilden we bijvoorbeeld een festival van de Arabische cultuur opzetten. We dachten dat we de buren konden lokken met artiesten uit Marokko, maar er kwam geen kat. En dat hadden we aan onszelf te danken: we hadden stomweg alleen Arabische artiesten geïnviteerd, terwijl de buurtbewoners allemaal Berbers waren. Wisten wij veel.

Wat heeft dat met burgerschap te maken?

Goossens: Het heeft ons geleerd om het artistieke project in dit traditionele cultuurhuis breed en open te formuleren. Een artistiek project mag in Brussel ook een maatschappelijke dimensie hebben.

Om man en paard te noemen: u vult uw opdracht anders in dan het Antwerpse Toneelhuis of het Brusselse Kaaitheater?

Goossens: Wat zij doen, is ook heel legitiem. Het Kaaitheater probeert zeker ook om een avant-gardistische koers te combineren met een reflectie op stad en samenleving. Maar van de drie stadstheaters zijn wij het meest bekommerd om de lokale context waarin we werken. Als we alleen maar goede voorstellingen maken, wil dat daarom nog niet zeggen dat ons seizoen ook geslaagd is.

Welke criteria hanteert u dan? Toegankelijkheid? Volle zalen? De sociale mix van het publiek?

Goossens: Al die dingen. Ik vind een voorstelling pas geslaagd als we er niet alleen in slagen om artistiek te vertellen wat we wilden vertellen, maar als we daarnaast ook de mensen bereiken die we wilden bereiken. Het gaat er dus niet alleen over hoeveel mensen er komen kijken, het gaat ook om de kwaliteit en de diversiteit van het publiek.

Alleen grijs gekuifde heren en mevrouwen met blauwspoeling zijn niet genoeg?

Goossens: We zijn niet op zoek naar een homogeen publiek. We zijn niet op zoek naar altijd dezelfde groep hoogopgeleide cultuurliefhebbers, die twintig keer per seizoen komen kijken. We zijn Rock Werchter niet, we trekken geen honderdduizend mensen op één avond. Maar we zoeken altijd nieuwe publieken. Zo bewaak je ook je maatschappelijke verankering: wie altijd voor dezelfde kleine club werkt, is een gemakkelijk doelwit voor subsidieverstrekkers die moeilijk doen.

Heeft de KVS zo ook een laboratoriumfunctie, zij het op een andere manier dan de avant-garde?

Goossens:Zeker. Misschien praatte Bert Anciaux in zijn tijd als minister te vaak over participatie. Vandaag gaat het er alleszins te weinig over. We definiëren repertoire niet alleen als de boekenkast van bestaande teksten in het Nederlands. We stellen altijd de vraag: welke teksten heeft Brussel nog niet? Wie moet ze vertellen en tot wie spreek je? Dat heeft ook een zeer maatschappelijke dimensie, en dat ligt in Vlaanderen en in de culturele sector weleens gevoelig.

Het verwijt is dan dat de KVS langzamerhand het toonbeeld is geworden van de volksvreemde elite.

Goossens:Misschien vinden sommige Antwerpenaars dat, maar Brusselaars weten dat ons project het tegendeel van elitair is. Kijk naar de mensen die bij ons over de vloer komen: 55 procent van ons publiek komt uit het Brusselse gewest. Ze komen zowel uit Ukkel als uit Molenbeek en Schaarbeek. We zijn niet elitair in Brussel en daarnaast proberen we om met een deel van ons werk uitgebreid in Vlaanderen te toeren. De voorstelling Gij die mij niet ziet van Wim Helsen en Bruno Vanden Broecke speelde bij ons twee keer twee weken voor volle zalen en is nu overal in Vlaanderen te zien. Maar dat geldt ook voor bepaalde van onze Congolese producties. We willen Vlaanderen op een positieve manier tonen dat Brussel een spannende stad is, waar je nieuwsgierig naar kunt zijn. Tegelijk merk ik ook dat de kloof tussen Vlaanderen en Brussel groter wordt. En dat het moeilijk is om het negatieve, sombere discours in Vlaanderen over Brussel tegen te gaan. Wij, Vlamingen in Brussel, worden dan gezien als een soort wegbereiders van een losgeslagen kosmopolitisme.

Een soort vijfde colonne?

Goossens:Zoiets. Terwijl je toch zou zeggen: wij werken aan een toekomst voor deze meertalige en multiculturele stad, maar wij steken onze Vlaamse achtergrond daarbij niet onder stoelen of banken. Toen we begonnen, waren er mensen die ervoor pleitten om de naam KVS te laten vallen. Ik was daarop tegen. Ik vond het altijd belangrijk om dit project te ontwikkelen in een huis dat Koninklijke Vlaamse Schouwburg heet. Tegelijk is het dankzij onze structurele samenwerking met het Théâtre National dat Vlaamse topartiesten zoals Josse De Pauw en Tom Lanoye daar nu kind aan huis zijn. We zorgen ervoor dat het beste van de Vlaamse cultuur een platform krijgt in Brussel. Vlaanderen heeft Brussel niet alleen economisch nodig, maar ook cultureel. Als een poort naar de wereld. Wij proberen die mee open te wrikken en open te houden.

Heeft de manier waarop er in Vlaanderen over Brussel wordt gedacht te maken met angst voor de stad?

Goossens: Ik vrees van wel. En in Brussel speelt het dubbel, met de steeds heviger golven van migratie. In een stad als Brussel kun je culturele identiteit niet blijven koppelen aan de taal die je spreekt. Ik denk niet dat de N-VA van kwade wil is, maar als je, zoals in de voorstellen van die partij, een subnationaliteit wilt introduceren, zet je een stap op weg naar de balkanisering van de stad.

Is het niet ironisch dat u er misschien wel in slaagt om de gemeenschappen in Brussel te overstijgen, maar dat u intussen de aansluiting met Vlaanderen verliest?

Goossens:Ik wil ook het positieve blijven zien. Bijna de helft van ons publiek, maar ook de grote meerderheid van de artiesten waarmee we werken, komt nog altijd uit het Vlaamse gewest. Op het vlak van de subsidiëring en de werkingsmiddelen worden er tot nog toe geen desastreuze vragen gesteld bij de koers die we varen. Maar je ziet dat de kloof groter wordt.

Bezoekers van de KVS zijn dus niet allemaal ‘Dansaert-Vlamingen’, als die al zouden bestaan. Bestaan ze trouwens?

Goossens: Dat zijn toch Arno en zijn hond? Maar zonder gekheid: het voelt als vechten tegen de bierkaai. En tegelijk is Vlaanderen ook de N-VA niet.

Gaat de Vlaamse aanwezigheid in Brussel er nog altijd op achteruit?

Goossens: Ja en nee. Ik heb niet het gevoel dat de invloed van de Vlaamse cultuur in Brussel erop achteruitgaat, de kennis van het Nederlands neemt zelfs toe. Maar tegelijk merk ik dat Nederlandstalige jongeren die in Brussel studeren, hier na hun studie niet blijven hangen. Zodra ze kinderen krijgen, verhuizen ze uit de stad. Dat is jammer. Maar dan moet je ook niet verbaasd zijn dat je als Vlamingen in Brussel op den duur minder meepraat.

U bent voor uw werking afhankelijk van de stad Brussel en van de Vlaamse Gemeenschap. Krijgt u die twee samen aan tafel?

Goossens: De stad Brussel is eigenaar van onze infrastructuur en Vlaanderen verstrekt het grootste deel van onze werkingsmiddelen. Om de vier jaar moeten er afspraken worden gemaakt, en dat durft weleens lastig te zijn. Maar we hebben met elk van de overheden intussen toch goede relaties ontwikkeld. Tien jaar geleden was dat met de stad nog anders. We hebben ze duidelijk kunnen maken dat we weliswaar vertrekken van een gezond Vlaams bewustzijn, maar dat dit toch ook een echt Brussels, stedelijk project is. En dat 30 tot 35 procent van ons publiek vandaag niet-Nederlandstalig is.

Als het van minister van Onderwijs Pascal Smet afhangt, wordt Engels de officiële taal in Brussel. Lijkt u dat een zinnig voorstel?

Goossens: Er valt wel iets voor te zeggen. Veel Franstaligen weigeren het Engels te omarmen, maar intussen wordt het Frans in Brussel steeds meer overvleugeld door het Engels en het Arabisch. Het aantal huishoudens in Brussel dat uitsluitend Franstalig is, is een minderheid aan het worden. Drietaligheid is in deze stad een noodzaak geworden, zeker op de arbeidsmarkt.

De KVS was gastheer voor de manifestatie ‘Niet in onze naam’, waarmee kunstenaars protesteerden tegen de aanslepende politieke crisis na de verkiezingen van 2010. Dat is jullie kwalijk genomen.

Goossens: En hoe! Dat was toch wel gek, want die avond was voor ons niet meer dan een voetnoot in dat seizoen. We waren alleen maar gastheer. Midden in die ongelooflijk lange periode waarin er geen regering kon worden gevormd, kwam een aantal artiesten bij ons aankloppen. Ze maakten zich zorgen en ze wilden dat vanaf de scène van de KVS aan de samenleving laten weten. Geen haar op mijn hoofd dat eraan dacht om ze dat te weigeren. Maar achteraf deelden we in de klappen.

Collateral damage?

Goossens: Om redenen die mij nog altijd niet helemaal duidelijk zijn. Het viel me trouwens zwaar tegen dat de tegenwind ook uit de culturele sector en uit de academische wereld kwam. Sommige artiesten gingen die avond wat kort door de bocht en formuleerden dingen op een manier die ook niet helemaal de mijne was. Maar het was een palet aan meningen. Ik heb me toen achteraf gerealiseerd hoezeer de angst al in de sector was geslopen. Er zijn er blijkbaar die denken dat ze later gespaard zullen worden, als ze nu maar zwijgen. Dat lijkt me een kortzichtige illusie.

Zijn kunstenaars niet bang om in de hand te bijten die hen voedt?

Goossens:Ik heb de afgelopen jaren toch een beetje het gevoel dat artiesten en cultuurmanagers anticiperen op toekomstige besparingen in de sector.

Om economische of om politiek-ideologische redenen?

Goossens: Dat laat ik in het midden. Er is een restauratieve reflex merkbaar. Bij de vorige subsidieronde lagen er, bijvoorbeeld, veel dossiers op tafel van gezelschappen en artiesten die plotseling weer braafjes klassiek repertoire willen spelen. Voor je het weet, doe je precies wat conservatief Vlaanderen van de cultuur verwacht – dat ze terugplooit op haar eigen terrein. Onder het motto: schoenmaker blijf bij je leest.

U werkt geregeld samen met Congolese artiesten. Hoort dat ook tot de kerntaken van een Vlaams theatergezelschap in Brussel?

Goossens: Wij vinden van wel. Het is eigenlijk begonnen toen we in 2002 hier in de KVS nog eens Hugo Claus’ Het leven en de werken van Leopold II speelden. Allemaal goed en wel, zeiden we toen tegen onszelf, maar het blijft toch een stuk van een blanke auteur die zich een beetje schuldig voelt over het koloniale verleden. We begrepen dat we, als we opnieuw een echt Brussels stadstheater wilden worden, andere gemeenschappen bij onze werking moesten betrekken, zoals de Congolese en de Maghrebijnse. En de enige manier om dat te doen, was artiesten uit die gemeenschap onze podia aan te bieden.

Het ging u in eerste instantie dus niet om Congo maar om de Brusselse wijk Matongé?

Goossens: Dat speelde zeker mee. Internationale uitstraling is voor een huis als de KVS niet onbelangrijk – als we in Avignon, in Berlijn of in Wenen kunnen spelen, zullen we dat niet laten – maar we hebben ons internationale verhaal altijd willen koppelen aan het lokale. En dan kom je logischerwijze bij Congo uit, en bij Palestina. Daar zijn hele simpele criteria voor: als er bij de presidentsverkiezingen in Kinshasa gefraudeerd wordt, staan er ook drie Brusselse wijken op stelten. Als de spanning in Ramallah en op de westelijke Jordaanoever toeneemt, neemt ze ook toe in Molenbeek en Schaarbeek. Brussel is dus ook een Afrikaanse en een Arabische stad. Er is bovendien een grote verbondenheid tussen Noord en Zuid: zowel in Brussel als in Kinshasa lopen er artiesten rond waarvan je onmogelijk kunt zeggen of ze nou Europees of Afrikaans zijn. Die mensen hebben we in ons project willen integreren.

Maar heeft een theatergezelschap dan de opdracht om aan ontwikkelingssamenwerking te doen?

Goossens:Dat is het eeuwige verwijt: dat we er doelstellingen bij sleuren die het artistieke vervuilen. Dat is een erg Vlaamse reflex: een sterke betrokkenheid op de wereld maakt je gauw artistiek suspect. Maar waar het ons om gaat: wij kunnen evenveel van de Congolezen leren als zij van ons.

Hoe bedoelt u?

Goossens:Er zijn mensen die zeggen dat onze historische schuld ten aanzien van Afrika en Congo zo groot is dat we daar maar beter weg kunnen blijven. Het verwijt van paternalisme loert altijd om de hoek. Maar toen ik in 2005, samen met David van Reybrouck, voor het eerst naar Kinshasa reisde, hadden we geen masterplan in ons hoofd. Wat namen en wat telefoonnummers – meer hadden we niet. We ontmoetten een hoop jonge artiesten, in hele diverse disciplines, die ondanks alle moeilijkheden en hoewel ze ’s ochtends vaak niet wisten of ze ’s avonds iets te eten zouden hebben, toch zeiden dat ze hun leven aan de kunst wilden wijden. Het is heel bijzonder om, zelfs in een context van honger en oorlog, mensen te ontmoeten die vinden dat cultuur een basisbehoefte is.Dansen of theater maken hoeven we ze echt niet te leren, maar wij hebben middelen die hen misschien kunnen helpen om hun isolement te doorbreken. De Congolese choreograaf/regisseur Faustin Linyekula, met wie we al tien jaar samenwerken, kan intussen op alle grote festivals in Europa terecht, maar blijft een aantal maanden per jaar in Kisangani werken omdat hij ervan overtuigd is dat hij op die manier mensen helpt te overleven. Dat gevoel van urgentie – dat mis ik in Vlaanderen weleens.

DOOR PIET PIRYNS EN HUBERT VAN HUMBEECK, FOTOS’ SASKIA VANDERSTICHELE

‘Ik merk dat de kloof tussen Vlaanderen en Brussel groter wordt. En dat het moeilijk is om het negatieve, sombere discours in Vlaanderen over Brussel tegen te gaan.’

‘In een stad als Brussel kun je culturele identiteit niet blijven koppelen aan de taal die je spreekt.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content