De vijftigste verjaardag van de Chinese Volksrepubliek werd gevierd met grote praal en nationale trots.

Weer was het de eerste oktober, weer stonden de onfeilbare leiders op hun tribune naar de parade te staren, en weer was het op het uitgestrekte Tienanmen-plein (het plein voor de Poort van de Hemelse Vrede) alsof de klok enkele decennia teruggezet was.

De met witte en rode verf opgesmukte tanks daverden, de raketten rolden, de militairen van alle wapens marcheerden, de honderdduizenden, misschien zelfs een miljoen Chinezen stapten voorbij achter grote borden met oude slogans over Marx en Engels en Mao Zedong en Deng Xiaoping, over de arbeidersklasse en de vriendschap onder de volkeren. Weer was het een verjaardag, een speciale verjaardag: vijftig jaar geleden had Mao Zedong in Peking de Chinese Volksrepubliek uitgeroepen en was het Middelste Rijk een nieuw tijdperk ingestapt.

Toen, een halve eeuw geleden, was het paleis van de Verboden Stad het hoogste gebouw in de stad (hoger bouwen was verboden) en het plein was zo weids en leeg dat men er de vogeltjes kon horen fluiten. Nu wordt de hoofdstad in een hels tempo volgebouwd met wolkenkrabbers die heel even de hoogste ter wereld willen zijn en al wat lager is dan het paleis wordt met de grond gelijkgemaakt. De smog van Peking maakt de lucht grijs en legt een nevel over de brede lanen.

Het Tienanmen-plein werd het afgelopen jaar heraangelegd, zodat het verboden terrein was voor de duizenden dagjesmensen, trouwers en partijveteranen die zich hier in normale tijden komen laten kieken, voor de buitenlanders en dissidenten die misschien het “incident” van juni 1989 hadden willen herdenken, en voor de leden van de vreemde, ogenschijnlijk ongevaarlijke, Falungong-secte die de voorbije maanden het speciale doelwit van het regime was.

Iedereen praat hier over veranderen en hervormen, maar elke echte verandering is taboe: in een land zo groot als de Verenigde Staten, met een bevolking van 1,2 miljard mensen, weet je wel waar een verandering begint, maar nooit waar ze eindigt. De oude heren die naar de parade keken in Peking, waren op z’n minst daarvan doordrongen. Orde en stabiliteit heet de obsessie van de Chinese leiding in Peking – van de president Jiang Zemin, de premier Zhu Rongji, de voorzitter van het parlement Li Peng, de vice-voorzitter van de militaire commissie Hu Jiantao, en van alle anderen rond hen.

Het vierduizend jaar oude China heeft zich altijd het middelpunt van de wereld gevoeld: het Rijk van het Midden. Dat rijk was, per definitie, groter, slimmer, rijker en machtiger, eerbiedwaardiger ook, dan de andere rijkjes rondom, de barbaren – als die naar China kwamen, was het om de keizer geschenken aan te bieden en hem hun onderdanigheid te tonen.

Toen het grote rijk dan – al te lang geïsoleerd door een zichzelf overlevende Tsjing-dynastie – in de achttiende en negentiende eeuw te zwak bleek om de op kolonies en invloedssferen azende westerse industrielanden het hoofd te bieden, was dat iets dat in het Chinese historisch besef niet licht vergeten zou worden. Veel Chinezen dragen het pijnlijke beeld mee van westerse landen die China en de Chinezen kwamen vernederen en het land onder elkaar verdeelden. Dat is de grote historische wonde. De val van de dynastie, de republiek van Sun Yat-sen, de burgeroorlog en de revolutie waren de slotfasen van dat proces. De revolutie en het regime van Mao Zedong waren een begin van herstel.

MET SPRONGEN VOORUIT

Wat het maoïsme de Chinezen heeft gebracht, is elders beschreven. Kleine en grote campagnes, sprongen vooruit die sprongen in de hongersnood bleken, miljoenen doden, door moord en geweld of door honger en ontbering, dertig jaar uitzichtloosheid en ellende. Dat alles onder een meedogenloos regime, een tirannie die haar onderdanen voorschreef wat ze moesten eten, doen en denken. Toen in 1976 Mao stierf, na een eindeloos aanslepende machtsstrijd die de pompeuze naam Culturele Revolutie droeg, duurde het niet lang of de kwalijkste dwang van dat regime werd met grote opluchting overboord gegooid. Dat was het begin van de hervorming, en de terugkeer van Deng Xiaoping.

Wat Mao Zedong in de ogen van de Chinezen voor elkaar gebracht heeft, is het herstel van het Middelste Rijk. De hereniging van het grondgebied, de verovering van Tibet, de teruggave van Hongkong (ook al vond die pas in 1997 plaats), en van Macau (voor eind dit jaar gepland), zodat alleen het eiland Taiwan nog als openstaande post overblijft. Het geeft dan niet dat die laatste elementen door Deng werden aangedragen: daarin was Deng de ware maoïst, de Chinese revolutionair. Maar Mao heeft China ook weer zijn internationaal aanzien gegeven, zijn plaats bij de vijf permanente leden van de VN-Veiligheidsraad, zijn autoriteit in de derde wereld en bij de niet-gebonden landen, en zijn gewicht tegenover de Sovjet-Unie.

Dat alles, het herstel van een keizerlijk aanzien, had een tegenpool in de ogen van de onderdrukte en uitgebuite volkeren van de derde wereld – en niet alleen daar. Dat was het beeld van de egalitaire, broederlijke en rechtvaardige maatschappij dat door de maoïstische propaganda de wereld ingestuurd werd: het beeld van Mao die de arme boeren helpt bij de oogst, van premier Zhou Enlai die een karretje met stenen helpt trekken. Een verkeerd beeld voor naïeve mensen, dat miljoenen wensten te geloven. Miljoenen Chinezen incluis.

Het bewind van Deng Xiaoping, de hervormingen naar het “marktsocialisme met Chinese eigenschappen”, betekende een diepgaande wijziging. Door het maoistische voluntarisme als systeem overboord te gooien en de boerenmassa een kans te geven, haalde Deng een beetje ongelijkheid maar ook welvaart in zijn socialisme binnen. Tegelijk zette hij de Volksrepubliek open voor vreemde bezoekers en hun geld – geleidelijk en traag, en zonder over politiek te reppen. Dat was een evenwichtsoefening die door de wereld ademloos gevolgd werd – en werd vergeleken met het vijandige broederland, de Sovjet-Unie, waar Mikhail Gorbatsjov met zijn eigen hervormingen bezig was: glasnost en perestroika.

In 1989 had Deng zijn Volksrepubliek bijna op het podium van ’s werelds leidende, moderne staten gebracht, maar in Peking en andere grote steden – Nanking, Shanghai – waren bewegingen voor politieke hervormingen en meer democratie op gang gekomen, die vooral bij studenten veel aanhang vonden maar niet alleen bij hen. Het was het jaar van het optimisme, het maoïsme met het vriendelijke gezicht, het jaar van de illusies. In mei kwamen de betogingen op het Tienanmen-plein, in juni de repressie en de doden. In de herfst van dat jaar begon het rijk van de Sovjet-Unie uiteen te vallen.

DE NIEUWE TIJD

Daarmee ging de Volksrepubliek een nieuwe fase in, en had Deng een nieuw probleem. Hij had nu immers het afschrikwekkende voorbeeld van Gorbatsjov en de Sovjet-Unie voor zich, waar de politieke hervormingen uit de hand liepen. Dat beeld leeft voort in de hoofden van de huidige leiding: nooit zal zij het in China zo ver laten komen. Anderzijds had zij in de hoofden van de Chinese bevolking de puriteinse kant van het maoïsme afgebroken, het geloof in het socialisme begraven, had zij het volk laten geloven dat het toegestaan was rijk te worden, en laten hopen op verandering. Maar in juni hadden de leiders de deur naar politiek en democratie dichtgegooid. Zodat het Chinese volk uiteindelijk, in de jaren negentig, niets meer had om in te geloven dan de wedloop naar de pot met goud.

In de huidige leiding van de Chinese Volksrepubliek meent men soms twee tendensen te kunnen onderscheiden. Die van Jiang Zemin, de continuïteit, en die van Zhu Rongji, de economische groei en versnelde hervormingen. Het valt te betwijfelen dat er echt twee tendensen zijn, maar het beeld is handig.

De continuïteit, dat is de ononderbroken en onverdeelde heerschappij van de Communistische Partij, over een miljardenbevolking die weet wat ze wil – materiële vooruitgang in een precaire omgeving – en die ongeduldig is en nergens meer in gelooft.

De hervorming, dat is het slopen van de nog bestaande socialiserende structuren en sociale vangnetten, het ontmantelen van de staatsbedrijven en de massale ontslagen van miljoenen werknemers en hun families – dat is het aanwakkeren van de toch al gevreesde sociale revolte, die als een tijdbom onder heel China tikt. Het gaat ook niet zo goed meer met de economie, en ook niet met de relaties met de Verenigde Staten. Het is maar de vraag of de Volksrepubliek dit jaar nog in de Wereldhandelsorganisatie opgenomen wordt.

Het enige antwoord dat Jiang en Zhu en Li Peng op dit probleem weten te vinden, is het meest voor de hand liggende: bij gebrek aan socialisme en politieke openheid, moet men op de andere helft van de maoïstische erfenis gokken: de nationale trots op het eeuwige China, het chauvinisme van vierduizend jaar superioriteit, maar nu met een steeds sterker wordend leger, het nationalisme dat op wereldvlak mode is. Wat dat als beeld kan geven, werd duidelijk tijdens de Kosovo-oorlog, toen de NAVO (lees: de Amerikanen) de stommiteit beging om de Chinese ambassade in Belgrado te bombarderen. De massabetogingen tegen de VS en het Westen, de bestorming van ambassades inbegrepen, waren zeker aangemoedigd en gesponsord door het regime – maar niet alleen door het regime: het fluisteren van de Verboden Stad viel hier in een goed geprepareerde, vruchtbare bodem. Wat daar nog op groeien kan, kan tot in de hemel reiken.

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content