In afwezigheid van de Kroonraad is het Waals Congres bijeengeroepen. Om de verwarring te bevorderen, heeft de eerste zitting plaats in Duitstalig België.
?Ik heb rondgekeken, mijn ogen de kost gegeven. Ik zag dat alles in dit land neerkomt op illusie, hypocrisie en leugen, en dat het land zelf een hersenschim, een politieke illusie is. Met twee rassen die elkaar niet begrijpen en elkaar haten en waarvan het ene het minderwaardige poogt het andere te onderdrukken. Kunnen twee volkeren compleet tegengesteld en vijandig door hun origines, hun taal, hun geloof, hun belangen, één natie vormen ? Als er geen Belgische ziel is, dan kan België niet bestaan.
En dus zegt de pamflettist bij zichzelf : als het huis met het Belgische uithangbord een huis van slecht allooi is, waar aan tafel bedrog, leugen, hypocrisie, jezuïetisme en gefoefel, geserveerd worden, dan moet het maar met grote hamerzwaaien worden gesloopt.
En nu, heren windverkopers, sta toe dat de pamfletschrijver zich even tot zijn zachte, stralende Wallonië wendt, zo onachtzaam ingedut terwijl de Vlaamse vijand poogt het zijn lichtvoetige taal, zijn fijnzinnige ziel en zijn harmonieuze schoonheid te ontfutselen.
Ontwaak, Walen in heel Wallonië, ingeslapen in deze krocht ! Ontwaak ! Ontwaak ! Verjaag de nachtmerrie die u versmacht ; verjaag de Dietsers wier onderdrukking u verbastert. Sta op, ontvlucht deze krocht, nu het nog kan en toon u steeds waardige zonen van het roemvolle Wallonië.?
OP DIE TOON besloot Paul Gérardy in 1903 zijn pamflet Le Chinois tel qu’on le parle het Chinees is een verwijzing naar het schimmenspel dat alhier wordt opgevoerd. Als orgelpunt mocht dit tellen. In vergelijking hiermee was Jules Destrées latere open brief aan de koning, met de bekende aanhef Sire, il n’y a plus de Belges, een toonbeeld van voornaamheid.
Het eigenaardige echter aan Gérardys wallingantische opstoot en diens aanval op de Vlamingen want de Vlamingen vormen het verwerpelijke ras waarover hij het heeft is dat de auteur geen Waal was, maar een Duitser, geboren in Maldingen, een landelijke vlek bij Sankt Vith.
Over Paul Gérardy is weinig geschreven. Cognoscenti van het oeuvre van James Ensor weten dat hij door de Oostendse meester is geportretteerd en tot diens intimi behoorde. Maar zonder het speurwerk van de erudiete conservator van de ULB-bibliotheek René Fayt, die zijn biografie publiceerde in Marginales en in de Biographie Nationale, zou Gérardy helemaal in de plooien van de literaire geschiedenis en geschiedenis zonder meer zijn verdwenen. Gustave Charlier en Joseph Hanse zijn hem in hun ambitieuze ?Histoire illustrée des lettres françaises de Belgique? glad vergeten. In de ?Literaire gids van België, Nederland en Luxemburg? verwarren Roger Bodart, Marc Galle en Garmt Stuiveling hem met de Franse dichter Paul Géral dy. In de Waalse strijdliteratuur, aan elkaar genaaid met het gekakel van Jules Destrée, Albert du Bois en Elie Baussart, werd voor Gérardy geen regel ingeruimd. Bij zijn dood in 1933 was hij nagenoeg vergeten.
Toen Paul Gérardy er in 1870 werd geboren, lag Maldingen in Pruisen. Een jaar later, dank zij Otto von Bismarck, in het Duitse keizerrijk. Pas in 1919 werd het Belgisch. Gérardy bleef niet lang in Maldingen/Maldange. Zeer jong was hij wees. De broer van zijn vader, een wijnhandelaar in Luik, stuurde hem naar het Klein Seminarie in Sint-Truiden. Waarna hij filosofie studeerde aan de Luikse universiteit.
Gérardy was amper 22 toen hij zijn eerste dichtbundel, ?Les chansons naïves?, publiceerde en zijn literaire blad Floréal op stapel zette, waaraan coryfeeën als André Gide, Max Elskamp en Emile Verhaeren meewerkten. Tegelijk streed hij op het Duitse letterenfront waar hij, samen met de Oostenrijker Hugo von Hofmannstahl, aan de kar duwde van Die Blätter für die Kunst, het blad van de dichter Stefan George.
Gaandeweg echter verdwaalde Gérardy in de journalistiek. Zo vinden we zijn signatuur terug in La Réforme, Le Méssager de Bruxelles en La Gazette Coloniale. Volgens conservator Fayt leidde die activiteit tot de ophefmakendste publicatie van Gérardy.
In 1903 immers verscheen in Parijs bij Léon Genonceaux, een wat mysterieuze uitgever afkomstig uit Verviers, ?Les Carnets du Roi?. Anoniem. Ogenschijnlijk ging het om een bundel met wenken die de Belgische vorst Leopold II formuleerde ten gerieve van zijn opvolger Albert I. In werkelijkheid handelde het om een virulent, republikeins pamflet, van de hand van Gérardy, gericht ook tegen de algehele Belgische mediocriteit. Iedereen kreeg de zweep op de billen : vorstenhuis, politiek, zakenwereld, kunstenaars, pers.
De Belgische kranten speculeerden over de identiteit van de auteur. De meesten vermoedden een paleisintrige, opgezet door hovelingen, tegen Leopold II. Enkelen herkenden zelfs de hand van koningin Marie-Henriette. Andere kranten beloofden nog meer onthullingen.
De magistratuur schoot uit haar krammen. Les Carnets werd verboden en de jacht op de auteur geopend. Aan de Franse grens werd een lading in beslag genomen. Prompt kwamen exemplaren in omloop met een nieuwe omslag, met daarop verzonnen titels als ?Les grandes découvertes du siècle prochain? door James Ensor, of ?Etude magistrale et approximative sur les origines du mot cosmique? door Edmond Picard.
INTUSSEN AMUSEERDEN de lezers zich kostelijk met de koninklijke wenken waarvan we er enkele meegeven, tot ieders nut en tot voordeel van toekomstige troonopvolgers.
?Mijd je van mensen die kunnen schrijven. Het zijn de gevaarlijkste burgers van het koninkrijk. Dit ras is, gelukkig, zeldzaam in ons land. Vandaar de relatieve rust in ons rijk.?
Zo had prinses Liliane beter het volgende gelezen vooraleer Pierre Mertens in huis te halen. ?Je zal je niet omringen met grote geesten. Ze maken altijd misbruik van je woorden en verdienen er geld mee ; op die manier word je twee keer bestolen.?
Of deze voor Johan Van Hecke : ?De angst voor het schandaal is, voor koningen, het begin van elke wijsheid. Maar voor hen wiens intelligentie aan het debiele grenst, kan het een bron van dwaling en dwaasheid zijn.
Vrees het schandaal, doch met mate.?
Journalisten mochten het hiermee stellen : ?Journalisten denken niet en hebben dus niks vandoen met de vrije meningsuiting. Dat hebben de eigenaren van kranten begrepen en zij mennen rustig het span : de ossen onder de zweep verlaten nooit het spoor.
Met de pers gaat het zoals met mijn zwarte onderdanen in Afrika. Met een een fles goedkope jenever koop je daar een heel negerdorp. Zo koop je een hele krantenredactie met een lintje.?
Over de hypocrisie in zaken en politiek : ?Hypocrisie is in ons land een fundamentele, essentiële deugd. De Vlaming haalt het van iedereen in deze kunst. Hij vindt altijd een passend masker. Hoe schandelijker de daad, des te meer straalt zijn masker deugdzaamheid uit.?
Zelfs de progressieven ontsnapten niet aan de pijlen van de auteur die nochtans acht jaar eerder het socialistische pamflet La revanche de la crâpule in het licht gaf. ?Kijk naar de socialisten, steeds de hand op het hart, altijd klaar om te sneven voor het volk, toch leven ze gulzig. En, als ze uiteindelijk van ouderdom sterven, zoals Defuisseaux en De Paepe, of van overdaad, zoals Volders, dan blijft het volk ervan overtuigd dat ze voor hen zijn omgekomen.?
Over Leopold I en het Belgische vorstenhuis : ?Uw grootvader ( Leopold I) was een handige duvel. Wat al knepen, trucs, buigingen, laagheden, beloften, leugens om zich de troon te laten aanbieden die ik nu bezet en die ooit de uwe zal zijn. (…) Hij heeft het land met bastaarden bezaaid, is op alle vrouwen van de hoofdstad gepasseerd zonder dat iemand ooit zijn deugdzaamheid in twijfel trok. Hij deed syfilis op, genas, maar stak er eerst heel zijn entourage mee aan. Om je de waarheid te zeggen : wij (de Coburgs) zijn een ras van sjacheraars en daarom vallen alle tronen van Europa ons één na één te beurt. Maar uw grootvader was van ons allen de grootste en de geweldigste. Hij was een geniaal sjacheraar en na een leven van glorie en voorspoed, stierf hij in een geur van heiligheid. De dwaasheid van het volk is zo enorm dat er zijn die wenen en treuren om de heroïsche deugden van de stichter onzer dynastie. (…)
Ik geef toe niet zo sterk te zijn als mijn vader. Ik was minder groot, maar ik was minstens even handig. Ik heb behouden en uitgebreid wat hij had binnengehaald. De familiekas, toen ik ze kreeg, was verre van schitterend. Zijn welslagen kwam mijn vader duur te staan. Bovendien moesten gaten uit zijn bewogen jeugd worden gedicht. In het gevecht heb ik vooral de kas in het oog gehouden. Ik heb ze gevuld, en ben, voor het overige, best tevreden.?
EEN JAAR NALes Carnets verscheen het eerder aangehaalde Le chinois tel qu’on le parle, waarin Gérardy nog eens uithaalde naar de magistratuur en de Belgische moloch, vooraleer zijn vibrerende oproep tot Wallonië te richten.
Pas in 1908, vijf jaar na de publicatie van Les Carnets en nadat de vervolgingen waren gestaakt, bekende Gérardy de auteur te zijn geweest. Prompt werd op zijn buitenlandse origines gewezen en werd hij van alle mogelijke manoeuvres in Duitse dienst verdacht. Om dit verwijt weg te wissen, publiceerde hij op de vooravond van de Eerste Wereldoorlog een nieuw pamflet, ?Le Grand Roi Patacake?, gericht tegen keizer Wilhelm. Maar het was lang niet zo spiritueel als Les carnets waarover hij terecht zei : ?Voor het eerst sedert er Belgen en boeken bestaan hadden de Belgen een boek gekocht. Ze hadden er zelfs voor betaald. Voor het eerst hadden de Belgen gelezen. Dat was een ernstige zaak, want het was geen gebedenboek of verheven geschrift, geen spoorwegboek of een gids voor de beursspeculant dat ze hadden gelezen. Neen, ze hadden een slecht, een doorslecht boek gelezen, en herlezen ; er voor betaald, en duur betaald. En terwijl de metaforen over hun lompe smoelen rolden hebben ze geglimlacht, en zich voor één keer goed gevoeld.?
Rik Van Cauwelaert
Paul Gérardy, geportretteerd door zijn vriend James Ensor.