Elke dag speelde het kamporkest marsmuziek als de gevangenen naar de fabriek vertrokken en terugkeerden. Anita Lasker-Wallfisch was celliste in het orkest van Auschwitz, en overleefde. ‘Ik heb nog voor Josef Mengele gespeeld.’

Het was vorige week zestig jaar geleden dat het concentratiekamp van Auschwitz door het oprukkende Rode Leger werd bevrijd. In dat vernietigingskamp brachten de nazi’s ongeveer een miljoen mensen om het leven, voor het overgrote deel joden. In Auschwitz, zei het Poolse europarlementslid Bronislaw Geremek vorige week, stond de wieg van wat vandaag de Europese Unie is. Omdat die gruwel zich niet mag herhalen.

De celliste Anita Lasker-Wallfisch is nu 79 jaar. Ze was 18 toen ze in 1943 samen met haar zus Renate in Auschwitz belandde. Ze overleefde omdat ze er in het kamporkest speelde. In april 1945 werd ze in Bergen-Belsen door de Britten bevrijd. Een gesprek over het lot een jood te zijn in het Derde Rijk.

Kunt u zich herinneren wat uw eerste indruk was toen u in Auschwitz arriveerde?

ANITA LASKER: Het was nacht. Donker. Er was verschrikkelijk veel lawaai van mensen die huilden, honden die blaften. Bewakers in zwarte kapmantels. Je had snel door dat het daar niet goed toeven was.

Werd er ook geschoten?

LASKER: Nee. Dat was ook helemaal niet nodig. Om mensen te doden, hadden ze immers gaskamers.

U bleef een goed jaar in Auschwitz, tot eind 1944. In welke mate beheerst het kamp uw leven vandaag nog?

LASKER: Het is er. Ik schreef een boek over mijn tijd in Auschwitz, waaruit ik nu vaak in het openbaar voorlees. Dat heeft me geholpen. Ik ben niet meer boos op al die mensen die me zovele jaren lang nooit hebben gevraagd wat er met me is gebeurd. Ik voel dat voorlezen aan als een plicht. Ik spreek in naam van de miljoenen mensen die dat niet meer kunnen.

Uw vader was advocaat in het toenmalige Breslau – de huidige Poolse stad Wroclaw. Uw moeder was muzikante. Een burgerlijke familie. Waarom zijn jullie niet, zoals zovele andere burgerlijke families, naar het buitenland geëmigreerd?

LASKER: We waren een typische, goed geïntegreerde Duits-joodse familie. Mijn vader had tijdens de Eerste Wereldoorlog aan het front gevochten. Hij was beladen met eretekens. Hebt u in Auschwitz ooit een blik geworpen in de kamer, waar al die prothesen worden bewaard? Die behoorden allemaal toe aan mannen, die tijdens de Eerste Wereldoorlog een arm of een been verloren hadden.

Speelde het jood-zijn eigenlijk een grote rol in uw familie?

LASKER: Wat wil dat zeggen: jood zijn? De mensen snappen dat niet. Ze haten de joden omdat ze anders zouden zijn. Maar binnen onze gemeenschap zijn we ook allemaal verschillend. Wat ons verbindt, is het lijden. We hebben als gemeenschap veel meegemaakt – veel meer dan de holocaust.

Veel overlevenden zeggen dat ze pas met de komst van de nazi’s joden zijn geworden.

LASKER: Mij hebben ze op school gezegd dat ik joodse was. Ein dreckiger Jude. Een smerige jood. Ik heb me dan afgevraagd wat dat was, een jood. Het bleek dat je als jood niet alleen lid was van een religieuze gemeenschap, maar van een gemeenschap tout court. Scholieren vroegen me ooit na een lezing waarom ik nooit christen was geworden, als het dan toch zo gevaarlijk was om jood te zijn. Maar zo eenvoudig was het natuurlijk niet: jood was je en dat bleef je.

Uw ouders werden in 1942 weggevoerd en kort daarna om het leven gebracht. U moest met uw zus dwangarbeid verrichten in een papierfabriek. Onder welke omstandigheden moest u daar werken?

LASKER: Alles is relatief in het leven. De papierfabriek was beter dan de munitiefabriek. Het was natuurlijk geen aangename plek. We werkten er samen met Franse krijgsgevangenen, maar ook met Poolse vrouwen en met andere dwangarbeiders.

U moest toen de gele jodenster dragen. Die maakte dat iedereen op straat meteen zag dat u joodse was. Hoe reageerden de niet-joodse Duitsers daarop? Hadden ze medelijden met u?

LASKER: Zeker niet. Maar ik kan niet in het hoofd van andere mensen kijken. De zus van mijn moeder was groot en blond – een echt Germaans type. Als ze op straat liep met haar gele ster keken de mensen haar na. ‘Dat kan toch niet,’ hoorde je ze dan zeggen, ‘zo ziet een jood er toch niet uit’.

Heeft niemand ooit iets van meevoelen laten blijken?

LASKER: Ik herinner me één voorval. Als we het openbaar vervoer namen, mochten we niet meer beschut gaan zitten. We moesten buiten op het perron blijven staan. Op een dag zag de moeder van een vroeger klaskameraadje me daar staan, met mijn gele ster. Ze herinnerde me zich nog van toen ik op de privé-school zat, voor we verplicht naar de joodse school moesten. Ik ben haar naam helaas vergeten, maar het was een adellijke dame en ze stond op en kwam naast me staan op het perron. Een fantastisch moment.

Maar het bleef een uitzondering?

LASKER: Ja, maar dat wil niet zeggen dat alle anderen het eens waren met wat er gebeurde. Het was ook een kwestie van moed. De mensen waren bang van elkaar. Bang om verklikt te worden.

Was u zelf bang?

LASKER: We gedroegen ons in ieder geval niet zo. Mijn zus en ik hebben de Franse krijgsgevangenen nog aan valse papieren geholpen. We konden ze ook burgerkleren bezorgen. Ik herinner me dat ik dacht: als ik dan toch gestraft moet worden, dan liever voor iets wat verboden is dan omdat ik toevallig joods ben.

Konden die krijgsgevangenen met die papieren dan vluchten?

LASKER: Ja. Er zijn er op die manier tientallen ontsnapt.

Onder de ogen van de Gestapo?

LASKER: We hadden contact met de Fransen door een gat in de muur van de toiletten. Op een dag was dat gat dichtgemetseld. We begrepen dat ze ons op het spoor waren, en dat het moment aangebroken was om te proberen weg te komen. Ver zijn we niet geraakt. Op het station van Breslau hadden ze ons al te pakken. We kregen dan een proces, en dat was een geluk bij een ongeluk. We zaten een jaar in de gevangenis voor schriftvervalsing, terwijl precies in die periode de laatste joden uit Breslau werden weggevoerd. We wisten toen al dat het in de gevangenis beter was dan in Auschwitz.

Veel Duitsers hebben altijd volgehouden dat ze niet wisten dat er vernietigingskampen bestonden?

LASKER: Ik zal u zeggen: mijn zus en ik hadden van het bestaan van gaskamers gehoord. Maar we geloofden het niet!

Wanneer wist u dat die verhalen wel degelijk klopten?

LASKER: Mijn zus ontmoette in de gevangenis een meisje dat in Auschwitz was geweest, en dat naar de gevangenis in Breslau was teruggestuurd. Eigenlijk geloofden we het dan nog niet. Ik begrijp dat veel Duitsers niet wisten wat er in de concentratiekampen gebeurde. Maar er woonden ook veel mensen in de omgeving van de kampen, die moeten zich toch vragen hebben gesteld.

Geloofde u op weg naar het kamp nog dat er een weg terug was?

LASKER: Zolang er leven is, is er hoop. Het ging er ook heel geraffineerd toe. De mensen op de trein hadden misschien wel verschrikkelijke dingen over Auschwitz gehoord, maar ze hoopten dat het toch nog wel zou meevallen. Bij aankomst zei de SS: ‘Oudere mensen en zieken worden met de vrachtwagen gebracht, de anderen moeten lopen.’ Ze wisten niet dat die vrachtwagen recht naar de gaskamer reed. Daar werd dan gezegd: ‘Nu neemt iedereen een douche en dan is er soep. Schoenen samenbinden en voorzichtig alstublieft.’ En zo verder. Dan denk je toch dat het zo erg niet kan zijn. Schoenen samenbinden! Die mensen waren als het ware gehypnotiseerd. Sommige mensen wisten natuurlijk wel wat er aan de hand was, maar de meesten hebben zich tot op het laatste moment laten voorliegen.

U kwam in het kamp zelf terecht. Hoe ging dat in zijn werk?

LASKER: Je hoofd werd kaal geschoren en je kreeg een nummer in je arm getatoeëerd. Gevangenen deden dat. En die wilden alleen weten: ‘Hoe is de toestand buiten?’

Kon u met hen praten?

LASKER: Absoluut. Ze vroegen: ‘Hoe lang gaat de oorlog nog duren? Waar kom je vandaan? Wat doe je?’ Ik zei: ‘Ik speel cello.’ En die drie woorden hebben mijn leven gered. ‘Fantastisch!’ zeiden ze. ‘Hoezo’, dacht ik. ‘Cello, in Auschwitz?’ Ze gingen eerst weg, en daar stond ik dan poedelnaakt, met een kaalgeschoren hoofd en met een tandenborstel in mijn hand. Wat dat wou zeggen, begreep ik pas later. Het was een eerste privilege, want de mensen in Auschwitz kregen normaal gesproken natuurlijk geen tandenborstel. En dan kwam Alma Rosé binnen…

De beroemde musicologe en nicht van Gustav Mahler, die in Auschwitz de leiding had over het kamporkest.

LASKER: Ja. Ze zei: ‘Geweldig! Een cello kunnen we goed gebruiken. Die hebben we hier niet.’

Waren er überhaupt instrumenten in het kamp?

LASKER: U moet zich Auschwitz voorstellen als een van de rijkste plekken op aarde. In hun haast namen de mensen die weggevoerd werden datgene mee wat hen het liefst was. Een muzikant neemt zijn instrument mee. Ter plaatse moest iedereen natuurlijk alles afgeven. Dat werd dan allemaal bewaard in een deel van het kamp, dat door de gevangenen Canada werd genoemd. Dat was een soort van groot pakhuis.

Wie mocht in het orkest meespelen?

LASKER: Dat was geen orkest zoals u zich een orkest voorstelt. Ik was de enige die een lage noot kon spelen. Er waren blokfluiten, gitaren, wat violen, een mengeling van allerlei instrumenten. Sommigen konden nauwelijks spelen. Alma heeft daar toch iets van gemaakt.

Overlevenden van Auschwitz herinneren zich dat het orkest elke ochtend en elke avond aan de poort speelde.

LASKER: We speelden als de gevangenen ’s ochtends naar de fabrieken in de omgeving werden gebracht en ’s avonds als ze terugkwamen. Marsmuziek. Tussendoor oefenden we en leerden we nieuwe stukken. We waren zo’n beetje de gevangenen die als model overal werden opgevoerd. Als ze het kamp aan buitenstaanders hadden moeten tonen, hadden ze die zeker naar onze barak gebracht.

Stond jullie barak dan ook in de buurt van de poort?

LASKER: Nee. We verbleven in de buurt van de gaskamer. We hebben alles gezien wat er gebeurde.

Hadden jullie contact met de SS in het kamp?

LASKER: Nee, maar er kon er altijd eentje de barak binnenkomen, en zeggen: ‘Speel iets voor mij.’ Ik heb een keer een stuk van Robert Schumann gespeeld voor Josef Mengele, de dokter die gevangenen gebruikte voor medische experimenten.

En u wist wie hij was?

LASKER: We wisten alles.

De vraag wordt dikwijls gesteld of de geallieerden Auschwitz niet hadden moeten bombarderen.

LASKER: Ik denk dat ze dat wellicht hadden moeten doen. Maar het zou hoe dan ook niet langer dan een dag of twee hebben geduurd voor de schade hersteld was. Het debat over die bombardementen gaat veel verder dan het droppen van wat bommen. Het gaat eigenlijk over de vraag, te weten hoe belangrijk de joden in dat kamp waren voor de wereld.

Wat denkt u?

LASKER: Ik vrees dat de joden helemaal niet zo belangrijk waren. Eerst moest de oorlog worden gewonnen. Daarna zou men wel weer verder zien.

Was er onder de bewakers iemand die zich menselijk tegenover u gedragen heeft?

LASKER: Nee. Auschwitz kende een heel strikte hiërarchie. Wij hadden overigens niet zoveel met de Duitsers zelf te maken. Die vonden het kapo-systeem uit. De kerels die zo tegen ons stonden te schreeuwen, waren zelf gevangenen.

Eind 1944 werd u met uw zus naar Bergen-Belsen gebracht. Was dat kamp op dezelfde manier georganiseerd?

LASKER: In vergelijking met Auschwitz heerste er in Bergen-Belsen een complete chaos. Om te beginnen, was er niets meer te eten. Toch was het belangrijkste voor ons dat we uit de buurt van de gaskamers van Auschwitz waren weggeraakt. We voelden ons geweldig.

Waren de Duitsers in Bergen-Belsen de controle kwijtgeraakt?

LASKER: De commandant van dat kamp, Josef Kramer, moet een volslagen idioot zijn geweest. Naderhand bleek dat er in de omgeving genoeg voorraden met levensmiddelen waren, die ze ons hadden kunnen geven. We kwamen in Bergen-Belsen aan met een transport van 3000 mensen. Wellicht was ook Anne Frank onder hen. Niets klopte. We werden in tenten ondergebracht, waarin al helemaal geen plaats meer was. We sliepen op de naakte grond. Op een nacht blies een onweer alle tenten weg. We stonden daar een hele nacht in de stromende regen en in de vrieskou. Pas later vonden ze plaats voor ons in barakken.

In het voorjaar van 1945 braken er dodelijke ziekten uit, en daarmee begon het grote sterven. Ook omdat gevangenen uit kampen in het oosten op de vlucht voor het Rode Leger allemaal te voet naar Belsen werden gestuurd. Die mensen waren na die ‘marsen van de dood’ aan het einde van hun krachten.

In april werd het kamp door het Britse leger bevrijd. Hoe werden de Britten ontvangen?

LASKER: Dat was heel gek. Kramer wou met de Britten tot een soort wapenstilstand komen. Ze spraken met elkaar, met witte vlaggen en zo. ‘Goed,’ zeiden de Britten, ‘we laten jullie gaan als jullie ons het kamp zonder slag of stoot overgeven.’ Ze dachten namelijk dat het om een gewoon krijgsgevangenenkamp ging.

Maar dan kwam de schok.

LASKER: Dat hadden ze natuurlijk nog nooit gezien. Lijken, overal lijken, bergen lijken. Het was april en al behoorlijk warm. Voor ons was dat tegen die tijd niet meer zo bijzonder, maar voor hen…

Had u nog de kracht om blij te zijn om de bevrijding?

LASKER: U kunt zich geen grotere blijdschap voorstellen. Het was een droom.

Waarom zijn jullie daarna niet meteen naar het Verenigd Koninkrijk gegaan? Naar jullie oudste zus, die het land als enige van de familie op tijd verlaten had?

LASKER: De schande van 1945 was dat de bevrijde gevangenen nergens welkom waren. Geen enkel land zei: ‘Kom maar bij ons.’ Natuurlijk wilden we weg, maar het heeft nog elf maanden geduurd voor we naar Engeland konden.

Wanneer was u daarna voor het eerst in Duitsland terug?

LASKER: In 1994, bijna vijftig jaar later. Ik speelde in het English Chamber Orchestra en we kregen elke maand een reisplan. Plotseling stonden daar concerten op in Soltau en in Celle, in de buurt van Bergen-Belsen. Het orkest had natuurlijk al eerder in Duitsland gespeeld, maar voor die concerten had ik altijd bedankt. Ze wisten waarom en ze hadden daar respect voor. Maar dan, Soltau en Celle. Ik wou wel eens zien wat er van Belsen geworden was.

© Der Spiegel.

Vertaling Hubert van Humbeeck.

Copyright Der Spiegel. Vertaling Hubert van Humbeeck

‘We hadden in Breslau al van het bestaan van gaskamers gehoord.”Dat hadden de Britten nooit gezien: lijken, overal lijken, bergen lijken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content