Mao ruimde ze uit de weg, samen met de rest van het keizerrijk. Maar de mandarijnen – cultuurdragers en machtige ambtenaren – zijn nooit helemaal verdwenen uit China. Knack sprak met sinologe Françoise Lauwaert over de tentoonstelling ‘De drie dromen van de mandarijn’.

‘Je kunt een tentoonstelling toch moeilijk De drie dromen van de functionaris noemen!’ Curator Françoise Lauwaert koos dan maar voor ‘mandarijn’, hoewel sinologen zoals zij het woord niet graag in de mond nemen. Te exotisch, vooreerst, zoals de ‘wonderbaarlijke manda-rijn’ van componist Bela Bartok. Te pe-joratief, vervolgens, zoals bij de schrijver W.F. Hermans, die de soort ‘op zwavelzuur’ zette. En ook wij hebben het vandaag nog over mandarijnen wanneer we verstarde elites in besloten cenakels duistere machtspolitiek zien bedrijven. Vast staat alleszins dat de historische mandarijnen drie dromen in hun verplichte literaire bagage hadden zitten. Vooraleer ze in de hoofdstad of te lande in dienst van de keizer mochten rechtspreken, belasting innen of conflicten beslechten, moesten ze slagen voor staatsexamens waarin hun literaire, filosofische en culturele kennis werd getest. In een grote Europaliatentoonstelling in het ING Cultuurcentrum op het Brusselse Koningsplein maken we kennis met de voorwerpen van hun leefwereld. Brons en jade, porselein en keramiek transporteren de dromen van de mandarijn en brengen ze binnen het bereik van de kijker.

In de negentiende en het begin van de twintigste eeuw prevaleerde in het Westen een ‘kolonialistische’ en ‘neerbuigende’ visie op China’, zegt Françoise Lauwaert: ‘Mensen als Hegel of Marx hebben extreem pejoratieve dingen over China gezegd, ze noemden het een verstard land. Die zienswijze neem ik uiteraard niet voor mijn rekening, en er is geen enkele actuele sinoloog of Chinakenner die dat doet.’ Of we nu over mandarijnen spreken of over functionarissen, eer we er erg in hebben, zitten we opgezadeld met een karikatuur. Dat heeft ook de Brusselse sinologe en professor (aan de ULB) in de gaten. In oorsprong was dat helemaal anders, legt ze uit. Alles begon immers bij Confucius, de ‘eerste grote literaat’ die in de 6e eeuw voor Christus ‘de voor alle toenmalige denkers brandende vraag’ stelde: ‘Hoe een rechtvaardige en efficiën-te regeringsvorm installeren in een tijd van enorme economische, politieke, sociale en militaire beroering?’ Dat tijdperk wordt niet toevallig dat van de strijdende staten genoemd.

Confucius was de eerste die de kwaliteit van een mens loskoppelde van zijn afkomst. Onder zijn leerlingen zaten evengoed mensen van eenvoudige als van prinselijke komaf. De wijsgeer keek naar de morele excellentie: de wil tot kennis, beschouwd als een deugd, en de zin voor rechtvaardigheid en loyauteit. Zijn gelijken droegen Confu-cius een groot respect toe, maar zijn gedachtegoed werd slechts vier eeuwen later in praktijk gebracht onder de dynastie van de Han. Voor het rekruteren van staatsambtenaren lieten zij zich inspireren door het morele denken van Confucius. Niet-edele kandidaten maakten nu evenveel kans als weledelgeboren zoontjes om in het staatsapparaat te raken. Dat laatste was uitgebouwd onder de vorige dynastie, de Qin, die ook de eerste keizer van China leverde. (Qin Shi Huangdi, begraven met 7000 krijgers, althans hun beeltenissen.) De ongemene brutaliteit waarmee dat was gebeurd, schreeuwde als het ware om de ‘morele’ hervorming door de Han.

In de loop der eeuwen kregen literaire en filosofische kennis bij de examens voor het ambtenarenapparaat de bovenhand op andere criteria. In de elfde eeuw, onder de Song, was er zelfs geen andere manier meer om functionaris, zeg maar mandarijn te worden: wie macht wilde uitoefenen moest zijn klassiekers uit het hoofd leren en daarover examen afleggen. Een belangrijke opgelegde kunstvorm was de kalligrafie, een dagelijks beoefende discipline met een erg fysiek karakter: ‘Als je de schriftvorm van een Chinees karakter wilt onthouden, moet je hem neerschrijven. Hem gewoon lezen volstaat niet. De beweging is erg belangrijk, en een kind moet heel vroeg de beweging leren beheersen, als het een mooi handschrift wil hebben. Kalligrafie en Chinees leren op uw twintigste is even vergeefs als leren vioolspelen op die leeftijd.’

De Chinese staatsambtenaren hebben hun naam gegeven aan een taal die weleens het Mandarijns wordt genoemd. Het is de taal die op school wordt onderwezen, de taal van de televisie. ‘De Chinezen hebben het niet over Mandarijns, ze zeggen “de algemene taal”‘, corrigeert de sinologe. ‘U moet goed begrijpen dat er in China 36 verschillende dialecten waren. Het laatste stadium van de examens vond plaats in de hoofdstad. Om een baan te krijgen, moesten alle ambtenaren via de hoofdstad passeren. Dus communiceerden ze met elkaar in de taal van de hoofdstad. De taal van Peking. De taalkundige eenmaking van China is zeer recent. Toen ik in China studeerde, waren er professoren die ik niet begreep.’ De Brusselse Françoise Lauwaert (58) studeerde er van 1974 tot 1976 Chinese geschiedenis, na aan de ULB als antropologe te zijn opgeleid. Tijdens een tienjarig verblijf in Parijs verwierf ze de graad van doctor in de sinologie. Ze doceert aan de ULB en aan het ISTI, het instituut voor vertalers en tolken in Brussel, dat recentelijk een Chinees departement opende.

Het mandarijnendom hield, met periodes van grotere en minder grote bloei, stand tot aan het einde van het keizerrijk in 1911. Het kreeg af te rekenen met corruptie, en met de kloof tussen de vereiste literaire kennis en de reële praktijk van het recht spreken, het innen van belastingen en het oplossen van problemen.

De figuur van Mao

Een inadequate opleiding? Zo heeft de professor het niet begrepen: ‘Het systeem zat toch tamelijk slim in elkaar’, zegt ze. ‘Men denkt altijd dat China een zeer bureaucratisch land is, maar dat is niet zo. De idee van bureaucratie komt door het feit dat het ambtenaren zijn die de macht in handen hebben. Maar hele delen van het Chinese leven worden niet beheerd door de bureaucratie. Vooreerst was het staatsbudget beperkt. Zo werd alles wat met onderwijs en dergelijke te maken had, behartigd door de gemeenschappen. Je hebt dus een beperkt aantal ambtenaren, die voor drie graduele examens geslaagd zijn. Van dan af wordt hen een functie toebedeeld. Het ene deel van de administratie zit in de hoofdstad, het andere in de provincies. Daar is er één ambtenaar verantwoordelijk per district. Deze vertegenwoordiger van de keizer is onderworpen aan tal van controles. Dat is toch wel andere koek dan de feodale seigneurtjes (in Europa, nvdr).’

Niet iedereen heeft de indruk dat dit systeem ook helemaal verdween toen het officieel ophield te bestaan in het begin van de 20e eeuw. ‘Dat is de grote vraag!’ roept de sinologe uit. ‘Ik zou zeggen dat de Chinese moderniteit zich tegen dat systeem, en tegen Confucius richtte. In 1919 was er een grote beweging van intellectuelen die als ordewoord had: Weg met de boetiek van Confucius. Het systeem werd aangeklaagd als elitair en als de directe oorzaak van de belabberde toestand waarin China toen verkeerde.’ Hoezo elitair, de examens waren toch voor iedereen gelijk? De werkelijkheid was misschien minder simpel. ‘De confucianistische moraal was hiërarchisch hoor’, verduidelijkt Lauwaert. ‘Je had de onderworpenheid van de zoon aan de vader, van de vrouw aan haar echtgenote…’

De Chinese moderniteit had het wel degelijk gemunt op elk elitarisme, ‘in een maatschappij die berustte op wat wij als onrechtvaardigheden beschouwen. Maar het merkwaardige is dat we vandaag een terugkeer van Confucius meemaken.’ Ongetwijfeld bij wijze van morele validatie van een systeem dat zijn communistische ideologie verloren heeft, en een andere ideologische basis zoekt. ‘Wat me daarbij behoorlijk dwarszit, is dat dit gebeurt bij wijze van een terugkeer, terwijl de kritíék op het confucianisme aan de orde zou moeten zijn’, waarschuwt de sinologe. ‘Het komt er niet op aan om terug te keren naar de oude waarden, maar om eventueel delen van het erfgoed te recupereren, zonder te vervallen in een nieuw dogma.’

De monopolistische partij die China regeert, is nog moeilijk te vergelijken met het mandarijnendom van weleer, laat staan dat de partijleden aan de tand zouden worden gevoeld over hun literaire kennis. Lauwaert: ‘De beweging van intellectuelen uit de jaren twintig waaruit de communistische partij direct ontstaan is, bestond uit hooggeletterden die zich tegen hun cultuur van oorsprong hadden gekeerd. Daarbij speelt de figuur van Mao een zeer belangrijke rol. Hij was vierkant tegen de oude cultuur, en installeerde een ongekend systeem van vervolging van de intellectuelen en van vernietiging van het erfgoed.’

De intellectuele klasse in China beperkte zich niet tot de mandarijnen in het staatsapparaat. ‘Er hebben altijd parallelle systemen bestaan’, zegt Lauwaert. ‘Een staats-godsdienst heeft nooit bestaan. Het confucianisme was nauw verbonden met de staat, tenslotte was het de doctrine van degenen die functionarissen zouden worden. Daarnaast waren er boeddhistische en taoïstische kloosters. In sommige periodes namen boeddhistische kloosters zelfs deel aan de keizerlijke raad. In andere tijden gebeurde dat veel minder. Behalve de mandarijnen waren er nog een heleboel gecultiveerde mensen. De meesten onder hen hadden zonder succes deelgenomen aan de examens. Niet omdat ze stom waren, maar integendeel omdat ze vaak te origineel waren. Soms waren ze gewoon niet geïnteresseerd, of ze hadden geld genoeg om te leven volgens hun eigen ideaal. Die mensen noemen we de literaten.’ In hun rangen ook een aantal geletterde vrouwen, die vanwege hun sekse niet tot het mandarijnendom konden behoren.

Onsterfelijke drinkers

Waarvan droomden nu de mandarijnen? Vanwaar de drie dromen, onderwerp van de tentoonstelling? Françoise Lauwaert: ‘De intellectuelen in China staan vaak in verbinding met de macht. Als ze slagen in hun carrière, worden ze geïnstrumentaliseerd: mensen die hun tijd doorbrengen met het heffen van belasting, met recht spreken en dies meer. De drie dromen nu zijn aspecten van hun leven die ze min of meer kunnen ontwikkelen, maar die vaak een beetje moeilijk zijn binnen het officiële kader waarin ze zich bevinden. Daarom heb ik het dromen genoemd. Het is een levensideaal, zo u wilt. Een mandarijn kan best tegelijk een provinciegouverneur zijn, schilderijenverzamelaar en minnaar, bijvoorbeeld. Het is duidelijk dat je leven willen wijden aan de kunst, aan de liefde, aan de wandeling in de natuur, een droom is, een ideaal, een horizon.’

Er is de droom onder de schaduwrijke pruimelaars, geput uit het gelijknamige verhaal van Mao Xiang uit de 17e eeuw, waarin een ontroostbare minnaar de herinneringen aan zijn gestorven geliefde cultiveert. De droom van de vlinder dateert al uit de vierde eeuw, komt uit de belangrijke taoïstische tekst Zhuangzi en heeft dus een wat filosofische inslag. Iemand droomt dat hij in een vlinder veranderd is, of is het de vlinder die droomt? Met de droom in het bamboebosje zitten we in het hart van wat literaten en mandarijnen beweegt. Hij stamt uit de derde eeuw en gaat over zeven grote drinkers en onsterfelijken. Ze zijn het leventje aan het keizerlijke hof beu en zoeken soelaas in de koelte van een bamboebosje. Daar wijden ze zich naar hartenlust aan muziek, schilderkunst, kalligrafie en poëzie.

Mooi, maar wat moeten we verstaan onder drinkers die onsterfelijk zijn? ‘Dat is een flinke brok’, waarschuwt de Brusselse sinologe. ‘Het gaat hier om 7 historische personages. Ze verschenen toen het taoïsme in volle ontwikkeling was. De taoïs-ten vinden dat je de lichamelijke onsterfelijkheid kunt bereiken. Door diëtiek, ademhalingstechnieken. Een morele dimensie is er niet, wel een stukje taoïstische alchemie. Je transformeert je lichaam, en dat houdt ook in dat je drugs inneemt, sterk spul. Toxische producten zelfs. Arsenicum, lood, ze lieten zich niet pramen. De wereld van de onsterfelijke drinkers is een beetje geënt op die van de nonconformistische literaten. Ze leven in de bergen, zoeken het gezelschap van dieren en gedragen zich vaak erg choquerend, anarchistisch, ironisch en wat dies meer zij.’

Van dat soort liederlijke vrijheid kunnen mandarijnen alleen maar dromen. ‘Uiteraard,’ zegt Lauwaert, ‘het is een heksentoer om tegelijk ambtenaar te zijn en in je blootje rond te lopen. Wel kun je rustig enkele ambtenarenjaartjes slijten en er na verloop van tijd de brui aan geven. Je kunt ze een beetje vergelijken met de lui bij ons die de wildernis introkken, in de late oudheid. Er waren periodes waarin het mode was om bergen en bosjes in te trekken, en een leven ver van alles te leiden. Maar eten deden ze wel, die mensen. Dus stonden ze toch niet buiten de maatschappij. Het waren toch geprivilegieerden. Ze incasseerden de grondrentes van hun boeren om hun ding te doen. Maar je kunt ook perfect een functio-naris zijn en in je vrije tijd boeken lezen in de trant van Hoe word ik een onsterfelijke in 35 lessen.

‘En vergeet het boeddhisme niet!’ drukt ze ons op het hart. ‘Er zitten immers nogal wat boeddhistische monniken in de tentoonstelling. Het was een achterpoortje, zowel om gevaren te ontvluchten als je politiek bedreigd werd, als om te ontsnappen aan een carrière waarin je geïnstrumen-taliseerd werd als mandarijn. Bekijk debio’s van alle grote schilders uit de behandelde periode: het zijn bijna allemaal boeddhistische monniken geweest.’

DOOR JAN BRAET

‘Het was een heksentoer om tegelijk ambtenaarte zijn en in je blootje rond te lopen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content