In 2004 steeg de Afghaanse opiumteelt met liefst 63 procent. Zo staat Afghanistan in voor 85 procent van de wereldopiumproductie. ‘Gaven ze ons geld om te overleven, zouden we ermee stoppen. Maar ze doen niks.’ Een bericht vanuit de papavervelden.

Glunderend haalt Awaz Khan een in gedroogde bladeren gewikkeld pakje te voorschijn. Hij peutert wat aan het knapperige omhulsel. Het kurkdroge blad verpulvert en er verschijnt een hard, donkerbruin brokje. Het is opium. Verlegen reikt Awaz het opengekrabde pakje aan. Hij slaat zijn armpjes over elkaar en kijkt afwachtend, hopend op een complimentje. Awaz Khan is tien jaar jong. Hij heeft de opium verdiend met werken op de papavervelden van zijn vader. Die slaat het tafereel glimlachend gade. ‘Zelf geoogst’, zegt Awaz trots. Zijn vader legt uit dat dit het zakgeld van zijn zoontje is. Hij mag de opium zelf verpatsen aan de handelaren die rond deze tijd van het jaar, nu de papaverbollen zijn leeggemolken en de verdroogde stengels geoogst, het platteland van Afghanistan afschuimen. Awaz’ brokje is ongeveer 40 dollar waard. Van het geld wil hij voor zichzelf een theeglas kopen. En cadeautjes voor zijn familie en vriendjes.

De papaverteelt in Afghanistan is een oud gebruik. ‘Lang voordat de Russen kwamen (1979) verbouwde ik al papaver. De regering kocht de opium op om er medicijnen van te maken’, vertelt een oude boer met een lange, grijze baard. In de buurt van Jalalabad gebruikt hij een maaltijd in een chai khana, een theehuis annex herberg zoals je in Afghanistan overal vindt. Mannen liggen loom en volgevreten langs de muren. In zo’n chai khana, honderden kilometers verderop, in Band-e-Amir, laat Mohammed Ali trots zijn sateliettelefoon zien en zijn identiteitspas van de Verenigde Naties. Hij heeft naar Af-ghaanse normen een uitstekende baan en kan zich wat opium veroorloven. Hij laat zien hoe hij het rookt. Een brokje opium wordt op een stokje geprikt en verhit in een vlam. De opiumrook zuigt hij zijn longen binnen door een sigaret waar hij de tabak en het filter heeft uitgehaald. Band-e-Amir ligt ingeklemd tussen mijnenvelden en vijf prachtige, verstilde mineraalmeren. In een van de mijnenvelden ligt het uiteengereten wrak van een bestelbusje. Aan de besneeuwde oever van een meertje krijgen schoolkinderen les in de bleke ochtendzon. En Mohammed rookt zijn opium. Het is bizar hoe schoonheid en de dood in dit land verweven zijn.

‘In Afghanistan zijn drugs nu een duidelijk aanwezige dreiging’, sprak Antonio Maria Costa drie weken geleden. Costa is directeur van de United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC). Zijn organisatie constateerde in haar jaarlijkse rapportage dat de opiumproductie in Afghanistan met 63 % was gestegen ten opzichte van vorig jaar. Maar liefst 131.000 hectare werd in 2004 beplant met papaver, goed voor 4200 miljoen ton opium. Afghanistan neemt 86 % van de wereldopiumproductie voor zijn rekening. De drugseconomie beslaat er inmiddels 60 % van het bruto binnenlands product. Waren de cijfers vorig jaar ontnuchterend (toen leverde Afghanistan 75 % van de wereldomzet aan opium), van de nieuwe getallen word je op slag stoned. Afghanistan dat eindelijk, via moeizame presidentsverkiezingen, een begin maakte met de democratie, bevindt zich in de wurggreep der drugssyndicaten. Met dank overigens aan de Amerikanen, de kampioenen van de war against drugs, die met hun oorlog tegen de fundamentalistische Taliban in 2001 het laatste beetje controle op de papaverteelt vernietigden.

In het dorpje Chorbagh in het district Lachman toont Shur Ahmed (20) hoe de opium wordt gewonnen. Met een klein mesje maakt hij een inkeping in een papaverbol. Daaruit druppelt heel traag en dik de opium. Die wordt opgevangen in een metalen bakje. Dat gebeurt een paar keer per dag. De kleverige massa wordt tot een bol gekneed, in bladeren gewikkeld en opgeborgen om te drogen. Nu werkt Shur Ahmed nog voor zijn vader, Rahim Shah, maar spoedig hoopt hij zijn eigen velden te hebben. Zijn opa, Daulat Shah (80), luistert goedkeurend hoe Shur Ahmed met brede armbewegingen zijn van drugs vergeven droomtoekomst schetst.

‘Het is de enige manier om onze gezinnen te onderhouden. Er leven hier 25 families van de opium’, vertelt Rahim Shah (37). Hij zit gehurkt bij zijn papaverveld. De verdroogde stengels liggen op een grote hoop achter hem. Mannelijke familieleden en nieuwsgierige landarbeiders drommen om hem heen. ‘Alle boeren hier verbouwen papaver. We weten dat de regering niet wil dat wij dit doen, maar we moeten wel. Als ze ons geld zouden geven om te overleven, zouden we ermee stoppen. Waarom niet? Maar ze doen niks. We hebben hier niet genoeg water om andere gewassen te verbouwen die genoeg opbrengen. Ik heb gisteren nog 450 radijzen geoogst. Ik kreeg er een halve dollar voor. Als ze komen om onze papaveroogsten te vernietigen, zullen we ons verzetten. We laten ons niet van ons brood beroven.’ Rahim Shah reageert verbaasd op de vraag of de dorpelingen wapens hebben. ‘Iederéén is hier bewapend’, zegt hij. Veel angst voor ingrijpen heeft hij niet. De opiumhandelaren bewegen zich vrij rond in het district, vertelt hij. Hij knikt in de richting van het dorp. ‘Het huis van de prefect is hier vlakbij. Hij weet alles. Politie zien we hier niet.’ Van de plaatselijke mullah (schriftgeleerde) heeft hij ook geen last. Die heeft niks tegen de verbouw van opium, ook al zijn verdovende middelen in welke vorm dan ook haram, verboden volgens de regels der islam. Rahim Shah vindt zichzelf een goede moslim. Over een fatwa tegen de papaverteelt, zoals die onlangs werd afgekondigd door de nationale raad van oelama’s (rechts- en schriftgeleerde), haalt hij zijn schouders op. ‘Dat heeft niemand mij verteld. We roken het zelf niet. We sturen het naar het Westen. Eigenlijk zijn we terroristen’, zegt hij grijnzend.

***

Inmiddels zijn de opiumschuren van de Afghaanse boeren leeg. Het trafficking-seizoen is begonnen. Handelaren en drugssyndicaten zijn nu druk bezig de opium het land uit te smokkelen. Soms verwerken ze de donkere brokken in kleine, goed verborgen laboratoria eerst tot heroïne. Die is beter smokkelbaar en levert meer op dan ruwe opium. Ahmed Shah spiedt om zich heen. Hij heeft een stoffig, donkerblauw uniform aan en een Brits pistool op de heup. Shah is commandant van het Kabul City Gates Team, een politie-eenheid die door de Britten wordt getraind in het opsporen van drugs. Als hij ziet dat de Britse douaneofficier zich buiten gehoorsafstand bevindt, stort hij zijn hart uit. ‘We hebben veel problemen. We zijn met te weinig mannen en sommigen beginnen af te haken. We worden gebeld door drugshandelaren: “Jullie hebben ons spul in beslag genomen. We zullen wraak nemen”, zeggen ze dan. Soms durven mijn mannen ’s avonds niet naar huis. Vorige maand is er een na werktijd beschoten. We proberen de Britten ervan te overtuigen dat we onze wapens ook na werktijd bij ons moeten dragen, maar daar voelen zij niks voor.’

Met zijn mobiel team bewaakt Shah de toegangspoorten tot Kabul. Vandaag hebben ze een controlepost ingericht bij de weg naar Jalalabad. De post is omringd door bergen. Shah geeft toe, hun aanwezigheid is vooral symbolisch: wie een echt grote hoeveelheid drugs wil vervoeren, kiest niet voor transport per auto over de asfaltweg, maar laadt de boel op muilezels en reist via de bergpaden. ‘Daar controleren we niet. Het is er bezaaid met mijnen en het risico op hinderlagen is te groot’, zegt Shah. ‘Mijn agenten verdienen 75 dollar per maand. Ze hebben grote gezinnen. Wij zijn ook maar mensen. Dus als iemand veel geld biedt, tja, dan wordt dat wel eens aangenomen. Ik kan me nauwelijks omdraaien of er rijden weer verdachte voertuigen weg waarvan ik me afvraag of ze wel doorzocht zijn.’

Voor het kantoor van de narcoticapolitie in Kabul staat een eenheid van 26 man opgesteld. Ze dragen vers gesteven gevechtspakjes. Het is een bijeengeraapt zooitje. Jonge kerels, oude mannen met baarden en twee vrouwen. Generaal Sayed Kamal Sadaat is desalniettemin trots op zijn eenheid. Ze wordt getraind door twee Amerikanen van de private military firm Blackwater. Net als in Irak zijn hier in Afghanistan allerlei militaire taken uitbesteed aan dat soort huurlingenfirma’s die aan niemand verantwoording schuldig zijn behalve aan hun checkboek. De Amerikanen voldoen volledig aan het cliché van de moderne huurling. Ze kauwen gum en dragen grote zonnebrillen met spiegelglazen. Namen mogen niet worden opgeschreven, foto’s niet genomen. Een van hen, die door zijn collega met Dave wordt aangesproken en een T-shirt draagt met het opschrift Lock û Shooting Sports, schreeuwt steeds harder tegen de narcotica-agenten in spe. ‘Nee! Naar achteren halen die pal. Jezus, hebben jullie nog nooit een kalasjnikov gezien?’ Zijn wanhoop is begrijpelijk. In zes weken tijd moet dit allegaartje gevechtsklaar zijn.

Generaal Sadaat zit achter een massief houten bureau in zijn gigantische werkkamer. Tijdens het gesprek gaat hij rustig verder met het ondertekenen en doorbladeren van allerhande paperassen. Generaal Sadaat houdt niet van journalisten die niet komen om zijn portret te schieten en zijn bombastische succesverhalen op te tekenen. Hij dist het toch maar even op. Honderd zestig man telt zijn eenheid, die in heel Afghanistan kan worden ingezet. Bij verschillende operaties werden dit jaar bijna 70 kilo morfine, 857 kilo heroïne en 7160 kilo opium in beslag genomen. Zijn manschappen vernietigden 78 laboratoria. De generaal zegt er niet bij dat het een druppel op een gloeiende plaat is. ‘Wat wilt u dat ik doe?’ Hij gooit zijn handen in de lucht. ‘Dit werk is heel gevaarlijk. We hebben grote problemen met lokale commandanten. We zijn in oorlog met ze, ik kan het niet anders zeggen. Een van hen heeft zeker 2000 man en zware wapens, waaronder tanks. Wat wilt u dat ik daartegen uitricht met mijn 160 agenten?’

In Afghanistan hebben de Britten de strijd tegen de drugs ‘geadopteerd’. Ze leiden douane-eenheden als het Kabul City Gates Team op en geven adviezen aan de narcoticapolitie. Britse commando’s van de Special Air Service trainen topgeheime antinarcotica-eenheden waar geen journalist bij mag. En met hulp van MI6, de Britse buitenlandse inlichtingendienst, wordt de situatie in kaart gebracht. Het staat er niet best voor, geeft een medewerker van de ambassade toe. Zijn naam mag om veiligheidsredenen niet bekend raken. Het zijn vooral de corruptie en de militaire macht van de war-lords, de oude moedjahedien-commandanten, die van de drugsbestrijding haast onbegonnen werk maken. De krijgsheren weigeren macht en wapens in te leveren omdat ze dan de controle over de opiumproductie zouden verliezen. ‘Ze heffen belasting op de papaverteelt. Usha wordt die genoemd. Tien procent van de opbrengst moet worden afgestaan voor protectie. Meestal aan de commandanten, maar we weten dat er ook gouverneurs zijn die die belasting clandestien laten heffen. Het heeft geen enkele zin daartegen op te treden. Het juridische systeem is nog lang niet op orde. Als we ze al zouden kunnen arresteren zonder dat er veel doden vallen, dan zouden ze zo weer op straat staan. De opium heeft iedereen met macht in dit land corrupt gemaakt. Ook de rechters. Afghanistan begint op een narcostaat te lijken.’

Ook Nederlandse eenheden in de provincie Bahlan, in het noorden van het land, hebben te maken met warlords. Generaal Mustafa is een van hen. Hij ontvangt ons in de tuin van zijn riante huis. ‘De Nederlanders? Nee, die zijn hier niet de baas’, klinkt het kil. ‘Ze laten me zelfs weten wanneer ze gaan patrouilleren.’ Generaal Mustafa is een van de vroegere moedjahedien-commandanten in Pol-e Khomri, de Noord-Afghaanse stad waar 150 Nederlandse militairen hun kamp hebben opgeslagen. De Nederlanders vormen er een Provinciaal Reconstructie Team (PRT), opgezet om de Afghanen veiligheid te bieden en mee te helpen aan de wederopbouw. Een deel van het gebied waarin ze opereren, valt onder de controle van Mustafa en zijn mannen. Hij is de aanvoerder van een groep strijders die eerder vochten tegen de Taliban. Mustafa verloor twee broers en zijn vader in die strijd. Zelf reed hij op een mijn. Twee lijfwachten werden gedood. Hij kwam er genadig af. Generaal Mustafa is een slim man. Hij wil de Nederlanders te vriend houden. Want die brengen geld mee. Bovendien wil hij geen last met de International Security Assistence Force (ISAF), bestaande uit 9000 buitenlandse militairen. Dus blijft hij aardig. Totdat zijn eigen macht in twijfel wordt getrokken. Dan buigt hij zich voorover en schieten zijn ogen vuur.

‘Het is een grote boef’, zegt een Nederlandse militair die werkt voor een inlichtingendienst. Hoe hij dat weet, mag hij niet vertellen. ‘Maar hoe denk je dat hij dat mooie huis van hem heeft betaald?’ Daar zit drugsgeld achter, is de suggestie. Ten aanval dus, zou je denken. Maar niks daarvan. Kolonel Jan van Hoof, commandant van het Nederlandse PRT, laat er geen twijfel over bestaan: de woorden papaver en drugs komen niet in zijn mandaat voor. Zijn eenheid is gekomen om de veiligheid te vergroten en de wederopbouw van de sector te bevorderen. Als Den Haag graag drugs wil bestrijden, had de PRT een andere taakstelling moeten krijgen en had er volstrekt andere apparatuur en expertise naar Pol-e Khomri moeten worden gestuurd. Het leeuwendeel van de eenheid bestaat uit luchtmachtmilitairen. Voor de beveiliging van het kamp is een groep pantserinfanteristen toegevoegd. Daarmee win je geen drugsoorlog tegen taaie Afghaanse krijgers. ‘Wij hebben niet die taak en met deze eenheid kúnnen we het ook niet’, zegt de kolonel. ‘Als de Afghanen gewapende acties willen ontplooien tegen drugsbaronnen, dan ga ik ervan uit dat ze daarvoor voldoende capaciteit bij het leger en de politie hebben geregeld. Wij gaan ze bij een dergelijke actie niet helpen. Ook niet als ze het vragen.’

Inmiddels zit Afghanistan flink in de problemen. Het is niet langer alleen een exportland van opium. Er is een snel groeiende binnenlandse drugsmarkt ontstaan. In een van de achterbuurten van Kabul die vol staat met kapotgeschoten huizen, gebruiken junkies hun dope openlijk. Dat is niet zonder risico. Er liggen nog volop mijnen en onontplofte granaten. Enkele dagen eerder werden twee spelende kinderen opgeblazen. Abdul Arra (18) en Mahmet Zia (23) zitten in elkaar gedoken, op hun hurken tegen een gehavende muur. Ook in Kabul zoeken de junkies elkaar op. Abdul en Mahmet behoren tot een groep van zo’n dertig jongeren die verslaafd zijn aan heroïne. ‘We hebben geen geld en geen werk’, zegt Mahmet. ‘Ik heb schoenen en kleding gekregen van vrienden. We hebben niks te doen, dus dan gaan we maar bij elkaar zitten en roken we onze heroïne. Ik zou graag willen stoppen, maar ik ben bang voor de pijn.’ Abdul Arra knikt. ‘Als ik geen heroïne neem, is het alsof iemand met een bijl mijn hoofd klieft.’ Hij is wanhopig. Een week eerder verkocht hij zijn handkar om een paar shots te scoren. Met die kar vervoerde hij goederen tegen betaling. Nu verdient hij niks meer, dus moet hij naar grovere middelen grijpen. ‘We overvallen mensen die er goed gekleed uitzien. We hebben messen’, zegt hij. Voordat hij weer ineenzijgt in zijn hoekje kijkt hij goed om zich heen of er geen politie te zien is. De agenten arresteren de junkies niet, maar slaan ze in elkaar. ‘Ze nemen onze heroïne af en verkopen hem tegen een lagere prijs aan onze dealers. De politie hier is tuig’, zegt Abdul.

Dokter Tariq Suliman schudt zachtjes zijn hoofd als we hem vertellen over Abdul en Mahmet. ‘Wij kunnen er niet tegenop. Het enige wat we kunnen doen, is proberen een paar mensen van de drugs af te krijgen. De mannen nemen hun verslaving mee uit Pakistan en Iran waar ze naartoe vluchtten tijdens de oorlog. Ze wilden de ellende vergeten. Vaak hebben ze gevochten en familieleden verloren. Nu zijn ze werkloos.’ Dokter Suliman is directeur van de Nejat-kliniek, de enige afkickkliniek in Kabul. Suliman schat het aantal verslaafden in Kabul alleen al op 62.000. Vorig jaar waren dat er nog 40.000. Het aantal neemt toe naarmate meer vluchtelingen uit Pakistan en Iran terugkeren, vertelt hij. De kliniek bestaat sinds twee jaar. Er zijn nu 1100 patiënten geregistreerd, waarvan er totnogtoe 200 zijn afgekickt. ‘Ik weet het, we zijn niet meer dan een druppel’, zegt de dokter.

Er zijn zojuist nieuwe patiënten binnengebracht. Mannen met schichtige ogen. Ze hebben een voortraject doorlopen en zijn daarin geestelijk zo goed mogelijk voorbereid op de cold turkey. Ze moeten hun kleren verwisselen voor een donkerblauw uniform. Een oude, grijnzende kapper scheert hun hoofden kaal met een vervaarlijk scheermes. De zakken van hun afgestane kleding worden doorzocht. Er komen brokjes opium te voorschijn. Er wordt in hun oren gekeken, in hun neus gevoeld en onder hun tong gespeurd. ‘De pijn van de afkick is hels en duurt vijftien dagen’, zegt Suliman. ‘Al zijn ze ervan overtuigd dat ze van hun verslaving af willen, ze zouden graag wat opium achter de hand hebben.’ Dan worden de mannen mee geleid naar een ruimte op de eerste verdieping van de kliniek met stalen ledikanten. Twee weken moeten ze hier doorbrengen met zijn vijven, in het aangezicht van elkaars lijden. Merzam Mohamed (33) schuifelt zenuwachtig heen en weer op zijn bed. Hij is vastbesloten van de opium af te raken. Hij vocht mee met de communisten, tegen de moedjahedien en moest begin jaren negentig vluchten. Hij kwam terecht in Iran. ‘Daar roken heel veel mensen opium. Ze dwingen je haast mee te doen. Neem, neem! Twee van mijn neven in Iran raakten verslaafd en sleepten mij mee. Toen ik terugkwam in Kabul gebruikte ik voor het eerst heroïne. Als ik mijn gezin met me had kunnen meenemen op de vlucht zou ik er nooit aan zijn begonnen.’

Deze mannen zijn op de goede weg, meent dokter Tariq Suliman. Toch kijkt hij zorgelijk. Er is een nóg groter probleem aan het ontstaan: aids grijpt om zich heen. Het gebruik van heroïne met naald is in opmars, vertelt hij. ‘Ze gebruiken soms met zijn vijven één naald. We verstrekken schone naalden en condooms, maar we bereiken alleen degenen die in de kliniek komen. Niemand durft een schatting te maken van het aantal met hiv besmette verslaafden.’ Hij glimlacht hulpeloos. ‘Ik vrees dat ik jullie volgend jaar zal terugzien om over de aidsexplosie in mijn land te rapporteren. Beloof me dat je opschrijft dat we alle hulp nodig hebben die mogelijk is om dit te stoppen.’

Door Joerie Boom

De opium heeft iedereen met macht in dit land corrupt gemaakt.

Abdul Arra (18): ‘Als ik geen heroïne neem, is het alsof iemand met een bijl mijn hoofd klieft.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content