Alles draait om scheiden, leven en een beetje sterven, vindt koreograaf
Bill T. Jones. Net zoals in “Still/Here”.
DE AMERIKAANSE koreograaf Bill T. Jones is een druk bezet man. De afgelopen twee jaar zijn als het ware over hem heen geraasd. Hij leidt een eigen gezelschap waarmee hij vaak onderweg is. Begin vorig jaar volgde hij dan nog Maguy Marin op als chorégraphe résident van het Lyon Opera Ballet en dat betekent een pak extra werk. Voor zowel het Franse als het eigen gezelschap creëerde hij sindsdien verschillende stukken en tussendoor publiceerde hij ook nog een boek, “Last Night on Earth”.
Een buitenstaander zou daaruit kunnen besluiten dat Jones een onverbeterlijke workaholic is. Inderdaad een plausibele verklaring. Maar wie weet dat de zwarte koreograaf seropositief is, kijkt al anders aan tegen die grote werkkracht. Hoewel ’s mans leven, voorlopig althans, niet in gevaar is, leeft hij op een tikkende tijdbom. Jones beseft dat maar al te goed en heeft geen tijd meer te verliezen.
Er was een tijd voor Jones toen er nog tijd was. De flower power staat in volle bloei en het einde van de jaren zestig is in zicht. In Binghamton, een universiteitsstadje in de staat New York, loopt de atletische zwarte danser de kleine blanke fotograaf Arnie Zane tegen het lijf. Ze worden verliefd op elkaar en beginnen ook als kunstenaars samen te werken. Samen met Lois Welk richten ze The American Dance Asylum op, veeleer een los samenwerkingsverband dan een gezelschap. Jones & Zane maken solo’s enduo’s die opvallen door hun vreemde kombinatie van agressie en tederheid, klein en groot, blank en zwart. Het is weliswaar werk dat zich aan de door Steve Paxton ontwikkelde contact improvisation voedt, maar zich toch verder aan de zijkant opstelt van de postmoderne dans en het minimalisme, die in die periode het mooie weer maken.
Het hek is helemaal van de dam als de twee in 1982 hun eigen gezelschap uit de grond stampen : The Bill T. Jones/Arnie Zane Dance Company. In 1983 komen ze voor het eerst naar België en tonen op het eerste Klapstuk-festival de mijlpaal “Rotation Action” en andere duo’s. Vervolgens wagen ze zich aan het grotere werk. Voor “Secret Pastures” dat net tien jaar geleden in deSingel te zien was vragen ze Keith Haring, de bekende graffiti-artist, om de scenografie te ontwerpen. Het werk gaat in stijgende lijn, de kreatieve energie kan niet op. Tot de donderslag bij heldere hemel volgt : Arnie lijdt aan aids en Bill is seropositief. De kleine fotograaf overlijdt in 1988, de rijzige atleet krimpt in elkaar.
WOEST.
Ook de dag voor de eerste voorstelling van “Still/Here” op het Franse Montpellier Danse afgelopen zomer, komt Jones in ons gesprek terug op dat verlies : “Het vreemde met verdriet, in het biezonder in mijn leven, is dat je opnieuw moet proberen te leven. Je moet opnieuw leren leven met de mensen rondom je. Ik heb nu verschillende dansers die Arnie nooit gekend hebben, en ik kan het niet maken om hen met mijn verdriet op te zadelen. Ik tracht een manier te vinden om hen te leren kennen. “
“Het zijn prachtige dansers, hun lichamen hebben iets dat ik als koreograaf moet trachten zichtbaar te maken. Maar tegelijk stel ik mij de vraag : waar is dans eigenlijk mee bezig ? In vergelijking met de dood en met wereldproblemen als de immigratie, de hongersnood, de ozonlaag, enzovoort, lijkt dans in zekere zin irrelevant. Toch kan het een diepgaande, aanmoedigende, menselijke ervaring zijn voor degenen die het doen en degenen die er naar kijken. De dood van Arnie heeft mijn werk menselijker gemaakt, misschien ook tederder”.
Teder is zeker “D-Man in the Waters”, de extatische groepskoreografie uit 1989 op het al even uitbundige strijkoktet in Es, opus 20 van Felix Mendelssohn-Bartholdy. De kleine maar dappere danser Arthur Aviles doorklieft de voorstelling als een sierlijke zwemmer, terwijl de andere dansers hem ondersteunen en begeleiden op zijn moeilijke oversteek naar de andere kant. Op een koreografisch verbluffende manier ensceneert Jones zijn overwinning op de dood. Enkele jaren later zou “Still/Here” dat gevecht overdoen.
Maar de pijn blijft intussen steken. Jones is niet kwaad, nee hij is woest. Niet enkel om het verlies van Zane. Hij is zwart en bovendien homoseksueel in een Amerikaanse samenleving, die de equal rights uit de grondwet wel predikt maar ze niet echt belijdt.
Jones : “Eigenlijk raast die woede nog altijd in mij. Misschien heeft het te maken met het feit dat ik uit een black southern familie geboren ben maar opgroeide tussen de white northerns. Ik ben zwart en ze zeggen dat de VS mijn land is, maar ik weet dat het niet zo is. Ik ben homoseksueel en ze zeggen dat ik gelijk ben aan iedere andere Amerikaan, maar we weten dat het niet zo is. Dat is de razernij, de gramschap die snel in verbittering kan omslaan. Of het kan iets anders worden, ik probeer een uitweg te vinden om mijn ontevredenheid over het leven uit te drukken. Je past er gewoon niet in, ik denk dat de meeste kunstenaars dat ook zo aanvoelen. Dat heb ik aanvaard. Mijn werk zal altijd over gevoelens en een persoonlijk gezichtspunt gaan. Het zal nooit willen behagen, ik ben niet zelfgenoegzaam. “
GEWETEN.
Met “Last Supper at Uncle Tom’s Cabin/The Promised Land”, losjes geïnspireerd op de befaamde zwarte-slavenroman van Harriet Beecher Stowe, legt hij in 1990 de vinger op de zwarte wonde. In de lijn van “A History of Collage”, “Continuous Replay” en andere politieke dansstukken die Jones & Zane in de jaren tachtig maken, schopt Jones de Amerikaanse schijndemokratie verrot en de toeschouwer een geweten. Ook al maakt hij dan werk met een boodschap, toch weet hij elke boodschapperigheid te vermijden. Misschien zorgen de koreografische rijkdom en virtuoziteit, de zelfrelativering en de onstuimige energie die uit zijn werk gutsen daar wel voor. Dat hij een biezondere groep vertolkers heeft weten samen te brengen, verhoogt bovendien de herkenbaarheid ervan.
Gestroomlijnde balletdansers maken hier niet de dienst uit. Net zoals in de wereld buiten het stuk tref je er dikke, dunne, grote en kleine mensen aan. Jones knikt : “Nu ja, in mijn gezelschap zitten enkele ongewone dansers. Larry Goldhuber, bijvoorbeeld, is een grote blanke man die zowat honderdvijftig kilo woog toen hij voor het eerst met ons begon te werken. Larry is een aangenaam “overdadige” man, die bovendien een zeer goed vertolker is. Hij is bijzonder pienter, een echte grapjas. Het kostte mij haast vijf jaar om hem te overhalen bij het gezelschap te komen. “
“Dan heb je Odie Reine-Adelaide. Een rijzige vrouw die half Frans, half Martiniquaans is. Een elegante en prachtige persoonlijkheid die iets androgyns over zich heeft. Toen ik haar voor het eerst ontmoette, wist ik nauwelijks iets van haar af. Maar ik voelde wel onmiddellijk dat ze ontzettend passioneel is, dat ze in haar binnenste met vragen zit die ik de voorbije jaren uit haar heb proberen te halen. “
“Arthur Aviles (de kleine spring-in-’t-veld van het gezelschap, P.V.) daagde plots op tijdens een auditie. Arnie en ik Arnie leefde toen nog waren toen helemaal niet op zoek naar het soort van danser dat hij is, maar er was iets vreemds aan hem. Arnie en ik keken naar elkaar en waren het er over eens dat hij zo ongewoon was dat (grinnikt) niemand anders hem zou nemen. En dus kozen we hem. Na al die jaren heeft hij zich ontpopt tot één van de grote dansers van zijn generatie en deze stijl. “
“De persoonlijke uitstraling van de dansers is sterk. Soms is het heel moeilijk of zelfs onmogelijk om een vervanger voor een danser te vinden. Als Larry Goldhuber zou beslissen om een dieet te volgen, wie kan hem dan vervangen ? Het is niet onmogelijk om iemand te vinden. Maar zijn manier van denken en doen is zo persoonlijk dat het gegarandeerd aartsmoeilijk wordt om een tweede Larry op te vissen. Voor een doorsnee danser met een balletopleiding stelt zich dat probleem niet. Maar ik hou er wel van dat elke danser in mijn gezelschap uniek is en om die reden kies ik hen ook. Met een bepaalde danser of dansers in het achterhoofd maak ik een koreografie, ik schrijf het stuk voor hun lichaam en geest. Het zijn rollen die enkel zij kunnen dansen. “
PATIENTEN.
“Scheiden van iemand doet altijd en op verschillende manieren pijn. Niet alleen als iemand sterft maar ook als iemand het gezelschap verlaat. Wanneer je van iemand houdt ter wille van zijn talent of wat dan ook, loop je het gevaar hem of haar vroeg of laat kwijt te spelen. Dat is de les die ons geleerd wordt. Over scheiden en vertrekken. Over hoe gek veel je van iemand kan houden als die er nog is, maar als hij of zij moet gaan is er niets aan te doen. Ik haat die les. Want die band heb je maar met enkele mensen. En als je je verbonden voelt met iemand, dan moet je je ook volledig geven. Ten minste bij mij is dat zo. “
Een voorstelling die over scheiden, leven en een beetje sterven gaat en zich bovendien voor de volle pond geeft, is het overrompelende en ontroerende “Still/Here” dat deze week in deSingel te zien is. Aan deze recente groepskoreografie (1994) ging een lange voorbereiding vooraf. Gedurende twee jaar leidde de seropositieve koreograaf zelf workshops met terminale patiënten in verschillende Amerikaanse steden. De deelnemers aan de ontmoetingen waren erg verscheiden : zowel in leeftijd als in ziekte (aids, kanker, multiple sclerosis en leukemie). In die zogenaamde survival workshops spraken de patiënten over hun eigen ervaringen, brachten ze de grote dingen en de kleine kantjes van het leven onder woorden. En als woorden te kort schoten, spraken hun bewegingen en hun lichaamstaal wel voor zichzelf. Deze workshops, die op videofilm werden vastgelegd, vormden de basis voor “Still/Here”.
Wie de ontstaansgeschiedenis zo botweg leest en niet de voorstelling zelf gaat bekijken, zou net als Arlene Croce in haar ophefmakend artikel in The New Yorker moord en brand kunnen schreeuwen en de koreograaf van “victim art” beschuldigen. Jones gebruikt patiënten en hun lijden om kunst te maken, daar kwam haar betoog op neer ook al hebben die zieken er dan hun toestemming voor gegeven. Dat Croce in het begin van haar tekst toegeeft dat ze de voorstelling zelf niet heeft gezien en zich bijgevolg met perscommuniqués en recensies moet behelpen, geeft te denken.
Maar dit terzijde. Wie “Still/Here” wel gezien heeft, kan de sterke, haast lijfelijke aanwezigheid van de patiënten in de voorstelling niet meer uit zijn geheugen wissen. Zowel in de teksten van gospelsongs als op de geluidsband duiken hun uitgesproken gedachten op. Op de sobere video-installatie die videaste Gretchen Bender met de videogetuigenissen maakte en die in de voorstelling op verschillende schermen geprojekteerd wordt, zeggen ze bovendien wat ze niet onder woorden kunnen brengen. Dankzij “Still/Here” leven de patiënten, ook al zijn ze intussen overleden, een klein beetje verder. Ze zijn Nog/Steeds/Hier.
WIEGEN.
De produktie bestaat uit twee gescheiden delen. “Still” baadt in een zachte belichting, verloopt traag en ingetogen. De koreografische ontwikkeling verloopt eveneens behoedzaam. Veel pauzes en bevroren beelden. De dansers rennen niet, ze wandelen heel gewoontjes van de ene danspositie naar de volgende groepskompositie. Ze glijden langs elkaar heen, trekken elkaar recht of ondersteunen met z’n allen een enkele danser. Een terugkerend bewegingsmotief is het schommelen en wiegen.
De dansers zijn ook niet op hun mond gevallen. De korpulente danser Goldhuber vertelt bijvoorbeeld een eerder trieste anekdote die door de losse, zelfs grappige groepskoreografie waaraan hij intussen deelneemt, wordt ondergraven. Vanuit eenzelfde meerduidige optiek laat Jones de zwaarmoedige teneur van de gospelsongs met een uitgelaten, zomerse bewegingstaal botsen. In de laatste videobeelden van dit deel verschijnen de lachende gezichten van de dansers die dan in een rimpelend wateroppervlak lijken te verdwijnen. Een veelzeggend beeld.
Het tweede deel baadt in een agressieve, overwegend rode belichting. Hun losse zomerse plunjes hebben de dansers nu ingeruild voor strakkere danspakjes. Het ritme ligt stukken hoger, de koreografie is meer opgedreven. De jachtige geluidsband samengesteld door Vernon Reid, de gitarist van de rockgroep Living Colour, drijft die spanning verder op. De voorstelling barst open, videoportretten vallen in scherven uit elkaar.
Als “Still/Here” inderdaad over dood en sterven gaat, dan slaagt Jones er in om in dit deel de dood te bezweren. Na de beproeving in het eerste deel komt de loutering, na het ingetogen stervensproces een krachtige wederopstanding. Hij, de dansers en de toeschouwers hebben opnieuw geleerd om te leven.
Paul Verduyckt
Op 23, 24 en 25 november (telkens om 20 u.) in deSingel. Op vrijdag 24 november om 19 uur leest Bill T. Jones voor uit zijn pas verschenen boek “Last Night on Earth” en na afloop van de voorstelling (omstreeks 22 uur) treedt hij hierover in diskussie met het publiek.
Bill T. Jones : “Mijn werk zal nooit willen behagen, ik ben niet zelfgenoegzaam. “
Bill T. Jones : “Ik probeer een uitweg te vinden om mijn ontevredenheid over het leven uit te drukken. “
Bill T. Jones in deSingel (1992) : De persoonlijke uitstraling van de dansers is sterk.