Na de jazz en diverse podiumkunsten, alleen nog de dans. En de ontmoeting met het publiek. Dertig jaar festival in Chateauvallon.

IN HET BEGIN van de jaren zestig ontdekten Gérard Paquet en Henri Komatis in het bosrijke hinterland van de Zuidfranse havenstad Toulon de ruïne van een 17e-eeuws torenburchtje. Een kasteel in een kleine vallei, de naam Chateauvallon kwam vanzelf. Ze brachten elk honderd Franse francs samen en legde er aan de voet van de Provençaalse bastide een mini-podium mee aan. Op 13 juli 1965 werd het ingespeeld. Op dat voorpleintje zetten ze de volgende jaren enkele kleinschalige jazz- en teaterfestivals op maar organizeerden er ook publieke debatten met kunstenaars, wetenschapslui en filozofen.

Het begon er aardig op een Provençaalse Parnassus te lijken. Die ontwikkeling kwam de afgelopen vijftien jaar in een stroomversnelling terecht. Rond de vesting groeide een heus centrum voor hedendaagse dans : het Théâtre National de la Danse et de l’Image Chateauvallon. Toch heeft Chateauvallon tijdens de voorbije dertig jaar altijd meer willen zijn dan een “lieu de spectacle”, zegt direkteur Paquet in een gesprek met dit blad.

Wat dat meer is, wordt de bezoeker tijdens de kronkelige rit van de strenge mariniersstad Toulon naar Chateauvallon langzaam maar zeker duidelijk. Eerst enkele kilometer autoweg, dan een langzame klim tussen de nog bewoonde wereld tot enkel nog pijnbomen voorbijglijden. Chateauvallon ligt in een klein natuurreservaat, driehonderd hektaren splendid isolation groot. Toch ruikt het hier niet naar kneuterigheid. Rond de burcht zijn een aantal lage, uit natuursteen en beton gebouwen opgetrokken die door medestichter-architekt Komatis ontworpen werden. Ook de her en der verspreide monolieten, eveneens van zijn hand, herinneren aan oude beschavingen. Het lijken wel moderne uitlopers van de verdwenen Assyrische, Egyptische en Oudgriekse bouwkunst.

Wie vanop de zitjes van het openluchtteater zeewaarts kijkt, wacht een adembenemend uitzicht. Door haar ligging tussen de zee en de bergen, tussen stad en natuur in, is Chateauvallon een bevoorrechte ontmoetingsplaats, beaamt Paquet : “Ze past in een lange traditie in het Middellandse Zee-gebied : een hoger gelegen plek die niet alledaags is, maar toch een volkse verzamelplaats kan zijn waarrond een gemeenschap ontstaat. Een beetje zoals het Griekse Delphi, zo je wil. Door onze afgelegen positie moet de toeschouwer ook écht willen naar hier komen, moet hij zelf het initiatief nemen om tot hier te raken. Die vrijwillige keuze van de toeschouwer is niet onbelangrijk want daar draait Chateauvallon ten slotte om : de kunstenaars in de heuvels enerzijds, de toeschouwers in het dal anderzijds en de ontmoeting van beide, die hier plaatsvindt”.

UTOPIE.

Maar de peetvaders van Chateauvallon hadden nog andere plannen op de plank. Paquet : “Van bij het begin hadden we de bedoeling om van Chateauvallon eerder een lieu de réflection dan een lieu de spectacle te maken. Noch Henri Komatis noch ikzelf waren toen overigens met podiumkunsten bezig”. Ook al is er uit dat idee geen vaste denktank gegroeid, toch behoren de diskussieforums tussen publiek, kunstenaars, denkers en wetenschapslui, over de akademische grenzen heen, tot de artistieke praktijk van het huidige danscentrum. Het verbaast dan ook niet dat het ter gelegenheid van zijn dertigste verjaardag deze zomer een “Rencontre Publique” omtrent het tema “Pour une utopie réaliste – le réel en le réalisme” organizeert. Geen besloten akademisch onderonsje dus, maar wel degelijk een publieke ontmoeting.

Die dertig jaar Chateauvallon zijn Paquet alvast niet aan te zien. Bovendien is hij een heer in het verbale verkeer, kunst- en vliegwerk is niet aan hem besteed. Zijn discours verloopt rustig maar toch vastberaden. Die verjaardag is voor hem een aanleiding geweest om de dingen op een rijtje te zetten, mijmert hij : “In het bijzonder de oorsprong van onze instelling houdt mij op het ogenblik bezig. Ten slotte zijn er maar weinig festivals die zo’n respektabele leeftijd halen, op de koop toe met een direktie die tijdens die periode dezelfde is gebleven. Maar wat belangrijker is, die verjaardag verplicht mij om het afgelegde trajekt opnieuw te bekijken : wat was de zin ervan ? Misschien heeft het wat te maken met het tijdvak waarin we nu leven en waarin we voortdurend naar de zin of onzin van de dingen speuren. We zijn misschien teveel door elkaar geschud, we hebben opnieuw behoefte aan betekenis of betekenissen. We keren op onze stappen terug, keuren de paden die we in het verleden bewandeld hebben… Eigenlijk weten we nog niet welke richting we uit gaan, en daarom keren we op onze stappen terug om opnieuw de kracht te vinden om verder te gaan”.

In het begin beperkte Chateauvallon zich tot zomerfestivals waarvan teater en muziek de hoofdmoot uitmaakten. Een trotse Paquet : “Het freejazz-festival bijvoorbeeld dat we op het einde van de jaren zestig organizeerden, behoorde tot één van de meest belangrijke in Europa. Maar ik heb de notie van le lieu en de ontwikkeling ervan op langere termijn altijd belangrijker gevonden dan het welslagen van één aktiviteit. Uiteindelijk is het sukses van een festival maar een detail in vergelijking met de plek. Het is misschien daarom dat we bepaalde festivals niet verdergezet hebben, precies omdat ze tè suksesvol werden. Zo hebben we onverwacht een streep getrokken onder het jazzfestival, de mensen dachten dat we van lotje getikt waren. Maar uiteindelijk maakt sukses meer kapot dan een mislukking, denk ik”.

Tijdens de daarop volgende jaren ontwikkelde Chateauvallon zich tot een allround festival voor verschillende podiumkunsten. Een kunstenfestival avant la lettre. Omdat het enkel over een openluchtpodium beschikte, beperkten de aktiviteiten zich noodgedwongen tot het zomerseizoen. In het midden van de jaren zeventig kwam daar echter verandering in, toen een overdekte schouwburg voltooid en in gebruik genomen werd. Die infrastrukturele aanwinst stelde Paquet en de zijnen in staat om het hele jaar door te programmeren.

BLIND.

Toen het decennium op zijn laatste beentjes liep, besefte Paquet dat de rek uit de multidisciplinaire aanpak was : “We hadden het gevoel dat we onze krachten beter op één interessepunt konden richten, in plaats van de bestaande versnippering verder te zetten. Ongeveer tegelijk werd in de danswereld een kleine revolutie voltrokken en moest je eigenlijk blind zijn om dat niet te merken”.

Sindsdien beperkt Chateauvallon zich tot de hedendaagse dans, en is het blijven groeien. Intussen beschikt het centrum over twee openluchtteaters (een amfiteater van 1500 plaatsen en een kleiner podium met 200 plaatsen), een schouwburg (550 plaatsen), een bioskoopzaaltje en een videoteek, twee dansstudio’s, een verblijf voor dansers en een restaurant. Gebouwen die architekt Komatis handig in de natuurlijke omgeving van de vallon heeft weten te integreren en zelfs te verstoppen.

Deze infrastrukturele uitbreiding heeft Chateauvallon in staat gesteld om tijdens de jaren tachtig een veelzijdige artistieke praktijk op te zetten. Vaste waarden staan er samen met jonge Turken op de affiche. Het puur receptieve programmeren werd er aangevuld met het stimuleren van de kreatie van nieuw werk. Residenties, co-produkties en vaste partenariats met een koreograaf (de volgende drie jaar is dat Angelin Preljocaj) behoren er sindsdien tot de orde van de dag. Ook elders in Frankrijk stimuleerde het beleid van de voormalige Franse kultuurminister Jack Lang een gelijkaardige aanpak, maar dat is een ander verhaal.

Ondanks die veelheid aan aktiviteiten let Paquet er wel op dat hij door de bomen het bos blijft zien : “Ik streef er altijd naar om een goed evenwicht tussen die verschillende pijlers te vinden. Per jaar hebben we hier ten slotte vier residenties, een kreatie, een stevige jaarprogrammatie en het zomerfestival. Al mag het jaarlijkse festival als een caisse de résonance voor het geheel funktioneren en zijn de voorstellingen in dat grote openluchtteater zelfs een tikkeltje prestigieus – dat geef ik grif toe – toch hecht ik veel belang aan het feit dat we het hele jaar door in de overdekte schouwburg programmeren”.

Wat Chateauvallon dan weer apart maakt, is het verbindingsstreepje tussen de dans en de film, de link die het tussen de lichamelijke en mechanische beweging tracht te leggen. Vanaf 1987 mag Chateauvallon zich dan ook “Théâtre National de la Danse et l’Image” noemen. Paquet geeft nu toe dat hij het belang van de kreatieve botsing tussen dans en film/video wat overschat heeft : “De band tussen die kunstvormen leek mij toen onoverkomelijk. De film leek mij een afdoende tegengif tegen de vluchtigheid van de dans en kon als het geheugen van de dans funktioneren. Bovendien zitten beide kunstvormen op een zelfde lijn wat hun omgang met ruimte betreft. Achteraf gezien stel ik vast dat de artistieke verwachtingen niet volledig uitgekomen zijn. Het werk dat op het raakvlak tussen film en dans werd gemaakt, was niet altijd van de bovenste plank. Bovendien verloopt de produktie, de verdeling en de programmatie van de dansfilm in Frankrijk erg stug en moeilijk. En dat is een niet te onderschatten hindernis”.

SYMBIOSE.

Ons oorspronkelijk projekt ging overigens veel verder dan dat. We wilden een symbiose tussen dans en film tot stand te brengen, beide disciplines in elkaar laten opgaan. Spijtig genoeg heeft de overheid daar anders over beslist en de nodige middelen niet ter beschikking willen stellen. Er zat niets anders op dan het afslanken van het projekt”.

Over infrastrukturele faciliteiten heeft Chateauvallon nochtans geen reden tot klagen. Wie een kijkje gaat nemen in de hoger gelegen dansstudio’s (elk 700 m² groot) en het dansersverblijf met verschillende flats, stelt vast dat residerende kunstenaars hier ten minste in vergelijking met het lapmiddelbeleid in Vlaanderen in optimale omstandigheden kunnen werken. De ruime, hoge dansstudio met glad parket alleen al is één en al verleiding voor het dansende lichaam, een hele gevelpartij in glas zorgt voor veel daglicht en bovendien is de zaal uitgerust met de nodige muziek- en videoapparatuur.

De artists-in-residence van Chateauvallon weten die mogelijkheden beslist naar waarde te schatten maar toch kan het nog beter, vindt Paquet : “De eerste residente van Chateauvallon was Régine Chopinot die in prille begin van de jaren tachtig bij ons haar “Délices” maakte. In zeer slechte omstandigheden overigens. Dat moet zowat de eerste echte residentie van een koreografe in Frankrijk geweest zijn. Ondertussen hebben we meer logies-mogelijkheden voor de gastkoreografen en hun dansers, maar eigenlijk volstaan die nog altijd niet. Ze zouden op zijn minst verdubbeld of verdrievoudigd moeten worden om die residenties naar behoren te laten verlopen”.

Daarmee lijkt Paquet indirekt te willen tegenspreken dat de dans in de jaren negentig, in Frankrijk en daarbuiten, een luwte doormaakt : “De grote golf van energie uit het begin van de jaren tachtig is in de jaren negentig wat gaan liggen. Je zou de ontwikkeling van de dans tijdens de voorbije vijftien jaar kunnen vergelijken met een vijver waarvan het wateroppervlak eerst heftig is beginnen te golven en tien jaar later met een vaste regelmaat rimpelt. In het begin was het water heel helder en later is het zowel een troebele als toch heel levendige kikkerpoel geworden. Want nu komen we er pas toe om te zien wat er onder het wateroppervlak leeft, ontdekken we het onderhuidse leven pas”.

Paul Verduyckt

Het Festival de danse de Chateauvallon loopt van 1 tot en met 25 juli. Op het programma, werk van Jean-Claude Gallotta, Régine Chopinot, Maurice Béjart, Angelin Preljocaj, Michel Kelemenis en Doug Elkins. De “Rencontre Public” (onder voorzitterschap van de Franse socioloog-antropoloog Edgar Morin) vindt op 30 juni en 1 juli plaats. Tel.0033/94/22.74.00.

Chateauvallon, amfiteater : een Provençaalse Parnassus.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content