Het toezichtsverslag over het KB Lux-onderzoek is nog niet gepubliceerd, maar het spreekt wel boekdelen.

Centraal in het verslag van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten, het Comité-P, staat de samenwerking tussen de Gerechtelijke Politie bij het Parket (GPP) in Brussel en een op de zwarte lijst geplaatste en dus “onbetrouwbare” informant. In dit geval gaat het om Jean-Pierre Leurquin (60), een aan lagerwal geraakte dierenarts, die zich in kranteninterviews opwerpt als handhaver van het recht. Het Comité-P noemt evenwel niemand bij naam.

Met dergelijke zwartelijstinformanten mag slechts gewerkt worden mits het parket een bijzondere toestemming geeft. Zo wordt het voorgeschreven in de rondzendbrief van de minister van Justitie van 24 april 1990, aangepast op 5 maart 1992. Het Comité-P wijst erop dat het KB Lux-onderzoek door deze zwartelijstinformant in juni 1994 en in maart 1995 op gang werd getrokken, toen hij de gestolen KB Lux-documenten officieel aan het Brussels gerecht overhandigde. De dossiers van onderzoeksrechter Jean-Claude Leys zijn grotendeels daarop gebaseerd. Het Comité-P herinnert er ook aan dat dit zelfs de vijfde poging was van de GPP en/of het parket om die documenten op rechtmatige wijze in handen te krijgen. “Feit is dat in dit dossier de tussenkomst van de informant zich niet enkel beperkte tot het verstrekken van inlichtingen. Betreffende informant nam meermaals het initiatief, overlegde met de inspecteurs, legde contact tussen de ex-werknemers van de KB Lux en de speurders, bood meermaals documenten aan, kwam tussen in de opsluiting van een geseinde persoon bij wie documenten (als bij toeval; nvdr.) aangetroffen werden, en deed ook pogingen om de documenten op andere wijze te gelde te maken.”

Met andere woorden :”de speurders van de GPP te Brussel (waren ervan) op de hoogte dat de documenten door werknemers van de bank op dubieuze wijze verkregen waren. Het is juist dat probleem dat er oorzaak van was, dat dezelfde documenten of documenten met dezelfde herkomst op verschillende wijze aangeboden werden, en dat meermaals de aldus verkregen documenten door de speurders niet of niet verder aangewend werden. Dit geldt ook voor de documenten die uiteindelijk wel aan de onderzoeksrechter werden aangeboden.”

Het Comité-P doet geen uitspraak over het al dan niet wettelijke karakter van de bewijzen, noch over de gevolgen van mogelijke onrechtmatigheden voor het gerechtelijk onderzoek. Zoals in bijgaand verhaal wordt uiteengezet, kunnen in eerste instantie alleen het parket-generaal en de Kamer van Inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep in Brussel daarover een uitspraak doen. Later kan het Hof van Cassatie of zelfs het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg de rechtsgang beoordelen.

Het Comité-P merkt nu al op dat “de wijze waarop de gerechtelijke politie wordt uitgeoefend niet alleen wettelijk moet zijn. Het optreden van de politiediensten moet ook behoorlijk en doelmatig zijn.”

Behalve de vraag “of de opsporing van belastingfraude verwant is met zware of georganiseerde criminaliteit en dus of het omgaan met een informant, op de wijze waarop dat is gebeurd, gewettigd is” moesten, volgens het Comité-P, minstens “de richtlijnen van de omzendbrief door de politiediensten, op dringende wijze, opgevolgd worden. Uit het toezichtsonderzoek blijkt echter dat zulks niet of onbehoorlijk gebeurde: 1. Er werd geen contactambtenaar, noch een tweede contactambtenaar aangeduid.

2. Er werden geen precieze richtlijnen verstrekt.

3. Er werd geen toezicht gehouden op de opvolging van de richtlijnen.

4. Er werden geen contactverslagen opgesteld.

5. Er werden geen geschreven rapporten gemaakt ten behoeve van de informantenbeheerder.

6. De vertrouwensmagistraat werd buiten de verrichtingen gehouden.

7. Nadat gedurende een lange periode met de black-listed informant werd omgegaan, werd deze plots als een getuige beschouwd (in een zaak waarin hij als verdachte werd aangeklaagd; nvdr.).

8. In tegenspraak met de verschillende voorschriften hielden verschillende speurders, los van elkaar en zonder enige vorm van coördinatie, overleg, of toezicht, contact met de informant.

Er werd dermate slordig gehandeld dat bepaalde in beslag genomen documenten, zonder proces-verbaal, werden meegenomen en deze later niet meer teruggevonden werden.”

Het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten besluit derhalve dat “de wijze waarop terzake gehandeld werd, dan ook als onbehoorlijk en ondoelmatig moet worden beschouwd”. en adviseert de parketten “streng de hand te houden aan een volledige en behoorlijke opvolging van de richtlijnen: “aangezien de richtlijnen m.b.t. het omgaan met informanten, op zich, een afwijking inhouden op de algemene beginselen van onze strafrechtspleging, er geen toezicht op is noch van de onderzoeksrechter, noch van de onderzoeksgerechten, noch van de verdediging en de rechter ten gronde…”

Kortom, het staat nu vast dat enkele leden van de financiële sectie van de Gerechtelijke Politie bij het Parket in Brussel, in samenspel met Leurquin, zodanig geknoeid hebben dat zij het hele KB Lux-onderzoek ondermijnen. En dat Jean-Claude Leys, van wie het mandaat als onderzoeksrechter voor 13 augustus door de minister van Justitie kan verlengd worden, nu echt in een lastig parket zit.

Frank De Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content