Wat omvatte de Zuid-Afrikaanse apartheid en hoe geraakte het systeem afgebouwd ?
Op dinsdag 10 mei 1994 werd ANC-leider Nelson Mandela ingezworen als de eerste zwarte president van Zuid-Afrika. De gebeurtenis gold als de laatste stap in de afbouw van de apartheid. Een proces dat vier jaar eerder op gang was gebracht.
Op 2 februari 1990 kondigde president Frederik Willem de Klerk in het parlement de vrijlating aan van Mandela en de legalisering van het ANC, het Pan Africanist Congress (PAC), de communistische partij (SACP) en aanverwante politieke groeperingen. Er zouden ook onderhandelingen met de zwarte oppositie volgen over een nieuwe grondwet. Negen dagen later verliet Mandela de Victor Vester-gevangenis in Paarl, na 27 jaar opsluiting. In mei spraken de regering-De Klerk en het ANC af de struikelblokken voor besprekingen op te ruimen : de vrijlating van politieke gevangenen, amnestie voor politieke ballingen en de bestrijding van het geweld in zwarte woongebieden. Korte tijd later zwoer de gewapende vleugel van het ANC het gebruik van geweld af.
Het parlement maakte intussen een eind aan de ?kleine apartheid?. Zo werden de groepsgebiedenweg (1949), de verplichte rassenclassificatie (1950) en de wet op gescheiden voorzieningen (1953) afgeschaft. De wet op gescheiden voorzieningen schreef voor dat de verschillende bevolkingsgroepen gebruik moesten maken van aparte parken, hotels, zwembaden, treinstellen, bioscopen, bibliotheken en toiletten. Met de groepsgebiedenwet werd voorzien in aparte woongebieden voor blank, zwart, kleurling en Indiër. De Klerks voorganger, Pieter Willem Botha, had in 1985 de ontuchtwet (1957), die seksuele relaties tussen blank en zwart verbood, en het verbod op gemengde huwelijken (1949) geschrapt. De pasjeswetten, die het aantal zwarten in blanke gebieden moest beperken tot diegenen met een arbeidskontrakt, sneuvelden in 1986.
Eind 1991 begon het Codesa-overleg (Conventie voor een Democratisch Zuid-Afrika) tussen de regering, antiapartheidsorganisaties, Inkatha en enkele conservatieve partijen. Eén van de eerste besluiten was de beëindiging van de ?grote apartheid?, die steunde op de wet op landeigendom en op de wet ter bevordering van het Bantoe-zelfbestuur van 1959. De zwarten kreeg toen 13 procent van het grondgebied om tien thuislanden op te richten voor de belangrijkste etnische groepen. Zuid-Afrika erkende vier van de thuislanden als onafhankelijke staten : Transkei, Ciskei, Venda en Bophuthatswana.
In maart 1992 hield De Klerk een referendum onder de blanken om steun te krijgen voor zijn hervormingen. Bijna zeventig procent schaarde zich achter de plannen van zijn Nasionale Party (NP) en machtsdeling met de zwarte meerderheid.
Na bloedbaden trok het ANC zich samen met negen andere partijen terug uit de Codesa-conferentie. Mandela en De Klerk slaagden erin de scherven te lijmen. Codesa ging in maart 1993 opnieuw van start. Zij het zonder Inkatha-leider Mangosuthu Buthelezi, die vond dat de regering en het ANC geen oog hadden voor de belangen van de Zoeloes.
De moord op Chris Hani, leider van de kommunistische partij en vooraanstaand ANC’er, in april 1993, dwong Mandela en De Klerk het tempo van de besprekingen op te voeren. De belangrijkste partijen legden 27 april 1994 vast als de datum voor de eerste multiraciale verkiezingen.
Het ANC, de NP en Inkatha kregen respektievelijk 62,6 procent, 20,4 procent en 10,5 procent van de stemmen en vormden een regering van Nationale Eenheid.