‘Cynisch wil ze niet worden. Nooit. Dus probeert ze alleen maar positieve lessen te trekken uit de bewogen politieke jaren die achter haar liggen. Socialiste Caroline Gennez over tactische collega’s, ongewenste kiezers en springen zonder valscherm.

Het is stil in Mechelen. Zelfs de cafébazen zijn met vakantie vertrokken. Caroline Gennez leidt ons over de drukkend hete Grote Markt naar een terrasje met wat schaduw en zicht op het stadhuis. Haar kantoor daar is ze kwijt, want na de gemeenteraadsverkiezingen van vorig jaar werd de SP.A buiten de Mechelse meerderheid gehouden en mocht zij dus geen schepen meer worden. ‘Ik heb het nog altijd moeilijk met de manier waarop dat is gegaan’, zegt ze. ‘Ik hou niet van gekonkel. Ik heb liever dat iedereen zijn kaarten gewoon op tafel legt.’

Ook in de nationale politiek was het de laatste tijd nogal stil rond Gennez. Dat is eigenlijk al zo sinds ze twee jaar geleden het voorzitterschap van de SP.A aan Bruno Tobback doorgaf en daarna – tegen de afspraken in – geen minister werd in de regering-Di Rupo. ‘In het begin heb ik me toch wel even afgevraagd wat ik nog kon betekenen in de politiek’, zegt ze. ‘Gelukkig heb ik toen de kans gekregen om aan een tekst over het Europese socialisme te werken en daardoor heb ik er weer meer zin in gekregen.’

Zoals zoveel vrouwen in de Wetstraat stond en staat Gennez bekend als een harde tante, iemand die eerder haar verstand dan haar buikgevoel volgt. ‘Dat hoor ik ook vaak’, zegt ze. ‘Dat ik hard overkom en heel serieus ben. Maar ik ben toch geen uitgesproken serieuze mens? Vroeger, ja, toen deed ik wel hard mijn best om mijn gevoelens niet te laten zien. Toch niet in de politiek. Maar daar ben ik ondertussen van teruggekomen. Waarom zouden de mensen niet mogen merken dat iets je aangrijpt? Dat is toch geen schande?’

Dan laat ze de insectenbeten op haar armen zien en vertelt ze over het hoge onkruid in haar tuin dat ze tijdens de vakantie te lijf probeert te gaan. ‘Ik schaam me dood’, lacht ze. ‘Vijf jaar lang heb ik mijn stadstuintje verwaarloosd. Zover laat ik het echt nooit meer komen.’ En dat is niet het enige wat Caroline Gennez nooit (meer) zou doen.

Vergeten te relativeren

‘Dingen die er niet echt toe doen, moet je relativeren. Ik kan dat eigenlijk behoorlijk goed. Neem nu de troonsbestijging van onze nieuwe koning vorige maand. Sommige politici, zoals Elio Di Rupo of Pieter De Crem, groeien echt bij zo’n gelegenheid. Ik niet. Ik voel me dan net ontzettend klein en zou het liefst achter iemand wegkruipen. Dat komt ook doordat ik totaal niet gevoelig ben voor decorum. Ik ben van nature heel aards en ik sta met mijn twee voeten stevig op de grond. Goed kunnen relativeren is ook een must voor iemand zoals ik die geregeld springt zonder valscherm. Als je dan zwaar valt en je bezeert, kun je makkelijker zeggen: “Ach, ik ben tenminste niet dood.”

‘Het enige wat ik niet kan relativeren, is mijn overtuiging. Ik wil over elk onderwerp compromissen sluiten maar niet over mijn waardenkader. Ik heb daar zo lang over nagedacht en aan gebouwd dat ik daar echt niet meer van wil afwijken. Je zou het mijn vorm van geloof kunnen noemen.’

Razend worden op een tennisveld

‘Als kind heb ik heel veel getennist en er werd gezegd dat ik talent had. Maar er was één probleem: op het veld kon ik geweldig agressief worden. Een beetje zoals John McEnroe destijds. Ik gooide mijn racket op de grond, begon te roepen, kreeg huilbuien. Heel gênant. Zelfs als ik won, liep ik soms met een lang gezicht weg omdat het niet was gegaan zoals ik wou. Ik was ontzettend perfectionistisch, op het belachelijke af. Voor de rest was ik nochtans een braaf, aangenaam en vrolijk kind maar zodra ik op een tennisveld stond, werd ik zot.

‘Mijn ouders vonden dat verschrikkelijk, want die schaamden zich natuurlijk dood. Mijn vader bracht me naar tennistoernooien en als ik me dan weer eens aan het misdragen was, deed hij soms alsof hij me niet kende. Zo erg was het. En ze konden mij niet eens verbieden om te tennissen, want ik ben in een sportclub opgegroeid en er lagen zeven tennisvelden voor onze deur.

‘Misschien is het dus niet zo erg dat ik op mijn veertiende een hernia kreeg en met topsport moest stoppen. Daarna ben ik een zeer rustige mens geworden, die ongelooflijk veel kan incasseren. Alleen als ik pingpong speel, durf ik nog wel eens hard met mijn palletje op tafel te slaan. Mijn killer instinct blijft dus tot sport beperkt, terwijl ik het in andere domeinen misschien beter had kunnen gebruiken.’ (lacht)

Alleen ministers kiezen

‘Geloof me vrij: het is geen cadeau om ministers te mogen aanduiden. Echt niet. Toen ik partijvoorzitster was, deed ik dat in het breedste overleg dat volgens mij ooit in een politieke partij is georganiseerd. Ik vind het echt geen goed systeem dat een partijvoorzitter helemaal alleen beslist wie minister mag worden.

‘Maar toen de namen uiteindelijk bekend werden gemaakt, was het alsof ik alles in mijn eentje had beslist. Dan deden mensen die perfect op de hoogte waren in het openbaar heel verrast. En je kunt natuurlijk nooit iedereen tevreden stellen, zeker niet als je partij in een krimpscenario zit.

‘Neem nu de bakken kritiek die ik heb gekregen toen Frank Vandenbroucke in 2009 niet meer naar de Vlaamse regering kon terugkeren. Heel veel mensen uit de partij hadden me laten weten dat ze moeilijk met hem konden samenwerken en daardoor kon ik hem niet langer de eerste viool laten spelen in die regering. Ik had hem verschillende keren voorgesteld om de Europese lijst te trekken, maar hij moest en zou de Vlaamse lijst aanvoeren in zijn kieskring. Achteraf deden sommigen dan alsof ik alles alleen had besloten. Onzin natuurlijk. Op een bepaald moment was ik zo ongeveer de enige in de partij die nog met hem praatte. Ik vind dat trouwens nog altijd een heel spijtige zaak. Was Frank toen naar Europa gegaan, dan zat hij vandaag nog in de politiek.’

Denken dat de vrouwenstrijd gestreden is

‘Vroeger had ik totaal geen aandacht voor vrouwenrechten. Ik zag het probleem gewoon niet. Zo begreep ik ook niet waarom Hilde Crevits en Joke Schauvliege zo in hun gat gebeten warentoen een commissievoorzitter in het Vlaams Parlement hen’kippetjes’ noemde. Ik was natuurlijk wel wat gewend: in het café waar ik ben opgegroeid, werden er wel andere dingen gezegd tegen degene die achter de toog stond. Toch ben ik gaandeweg gaan inzien dat je seksisme niet dood mag relativeren. Ik ben nu veel gevoeliger voor het feit dat we nog altijd in een machomaatschappij leven. Zeker toen ik partijvoorzitster was, heb ik vaak gedacht dat ze me toch wel anders zouden behandelen als ik een man van vijftig was.’

Partijvoorzitster worden op mijn 31e

‘In 2007 scoorden we niet bepaald goed bij de federale verkiezingen en de volgende ochtend al – ik zat de kranten nog te lezen – liet Johan Vande Lanotte me weten dat hij zou opstappen als voorzitter. Ik probeerde hem er nog van te overtuigen om te blijven, maar zijn besluit stond vast. Hij wist natuurlijk heel goed wat hij deed: was hij blijven zitten, dan hadden ze hem op den duur buitengedragen en was zijn carrière voorbij geweest. Doordat hij zelf is vertrokken, is hij nu weer vicepremier in de federale regering. Goed gezien van hem.

‘In elk geval had hij bedacht dat ik hem moest opvolgen. Natuurlijk wist ik meteen dat ik voor een enorme opdracht stond, maar ik was helemaal niet bezig met welke invloed dat op de rest van mijn carrière zou kunnen hebben. Zo zit ik niet in elkaar. Van het begin af aan was het voor mij ook duidelijk dat ik het niet alleen zou kunnen doen. Om goed te functioneren heb ik een team om me heen nodig, hoe klein ook. Ik zou niet kunnen werken zoals Steve Stevaert of nu Bruno Tobback, die liefst alleen beslissen. Mij lijkt dat nogal akelig.

‘Ik was amper 31 toen ik als voorzitster naar voren werd geschoven. Sommigen in de partij hadden zelfs het gevoel dat ik hen werd opgedrongen. Dat is natuurlijk niet meteen de beste start die je je kunt indenken. En dan waren het ook nog eens heftige politieke tijden: ik heb over de staatshervorming moeten onderhandelen, twee regeringen gevormd ook. De hele tijd reden we heen en weer naar het paleis. (zucht) Maar als ik er nu op terugkijk, vind ik toch dat mijn voorzitterschap ondanks alles behoorlijk goed is gegaan. Ik heb de SP.A eindelijk weer een studiedienst gegeven, inhoudelijke vernieuwing op de sporen gezet, ervoor gezorgd dat onze leden zich opnieuw thuis voelden en de partij in twee regeringen geloodst. Alleen is het me niet gelukt om de nieuwe generatie eendrachtig aan de start te brengen. Daarvoor hadden sommigen te veel last van hun ambities en anderen van hun onverwerkte verleden.’

Politieke en sociale wetenschappen studeren

‘Ik heb vijf jaar aan de universiteit gestudeerd, vier jaar in Leuven en één jaar in Brussel. Die jaren in Leuven waren de meest zinledige periode uit mijn leven. Elke dag lag ik tot twee uur in bed, daarna begon ik alle gazetten van de wereld te lezen: Le Monde, The Guardian, El País ook. Tegen een uur of zes ging ik dan eten in de Alma en daarna las ik boeken – fictie, non-fictie, filosofie – en sloot ik de dag af op café. En zo ging dat jaren door. Studeren deed ik ongeveer een maand per jaar. Eigenlijk best wel schandalig.

‘Het probleem was dat ik die politieke en sociale wetenschappen niet graag deed. Mijn vader, die hetzelfde had gestudeerd, had me op voorhand gewaarschuwd dat het niets voor mij zou zijn, maar ik wou niet luisteren. Uiteindelijk kreeg hij gelijk: die studie was te veel een mikmak van allerlei dingen. Het enige wat ik er leuk aan vond, was mijn scriptie over het Israëlisch-Palestijnse conflict. Die regio intrigeerde me toen al enorm omdat alle fundamentele wereldproblemen daar samenkomen. Ik denk dat ik er toen wel 150 boeken over heb gelezen – in die tijd deed je het nog met boeken en niet met het internet.

‘Als ik kon herbeginnen, zou ik economie en filosofie studeren. Twee heel essentiële vakgebieden. Zeker vandaag. Daar zou ik waarschijnlijk meer aan hebben gehad.’

Genoegen nemen met vijftien procent

‘Op een bepaald moment ben ik gaan inzien dat er voor elk thema wel mensen van andere partijen of strekkingen zijn die er ongeveer hetzelfde over denken als ik. Het komt er dus op aan om de juiste combines te sluiten. Nu weet ik ook wel dat het verhaal van progressieve frontvorming ondertussen afgezaagd is, maar ik blijf geloven dat het zou kunnen werken als we vanuit inhoudelijke overeenkomsten vertrekken in plaats van in termen van kartels of samenwerkingsverbanden te denken. Nu verliezen de socialisten, de groenen en andere progressieven zich vaak in discussies over details en dat is toch echt wel zonde.

‘Ik blijf me ook afvragen hoe het toch komt dat de linkerzijde geen tegenwicht kan bieden voor de rechtse krachten in onze samenleving. Dat viel me op Europees niveau ook op. Sommige socialistische partijen hebben briljante studiediensten, linkse denktanks en academici doen prachtig werk en toch is de SPD de meest bloedeloze partij die je je kunt voorstellen. De linkerzijde zou een pak aanvallender mogen zijn. Ook bij ons.

‘Tegenwoordig moeten de sossen in Vlaanderen weer linkser zijn, de liberalen Thatcheriaans en de christendemocraten tegen de uitbreiding van de euthanasiewet. Dat is toch nogal krampachtig? En allemaal blijven we ergens tussen de tien en de vijftien procent hangen en hopen we op een paar procentjes meer. Maar ík ben niet in de politiek gestapt om daar genoegen mee te nemen. Wie wil er nu in de marge blijven spelen? Niemand toch? Als je niet meer gelooft dat je partij weer groot kan worden, stap je beter uit de politiek. Niets is toch voor eeuwig?’

Geen ruimte laten voor andere meningen

‘Mijn leven lang zal ik een sociaaldemocraat zijn en zolang de SP.A bestaat, zal ik nooit naar een andere partij overstappen. Ik kan me niet voorstellen dat ik bij de Open VLD, Groen of de PVDA zou zitten. Dat militante, linkser dan linkse van de PVDA heb ik trouwens nooit wat gevonden. Ook niet toen ik heel jong was. Ik heb Marx natuurlijk wel gelezen en zijn analyses vind ik best waardevol, maar ik heb het moeilijk met al te dominante meningen.

‘Mijn eigen partij heeft dat bij momenten ook een beetje te veel: soms is er te weinig ruimte om op een beschaafde manier van mening te verschillen. Toen Steve Stevaert nog voorzitter was, praatte hij op een partijbureau soms wel meer dan twee uur vol. De anderen kwamen niet eens aan het woord. Ik was dan vaak de enige die toch nog een opmerking maakte. Alleen al om te laten zien dat dat kon.

‘Veel hangt natuurlijk van de stijl van de leider af. In mijn tijd waren er net heel veel andere meningen en die werden ook allemaal publiekelijk geventileerd. Dat was nu ook weer niet nodig. (grijnst) Maar misschien kwam er toen wel zo veel kritiek los omdat mijn partijgenoten dat onder mijn voorgangers niet hadden gedurfd.’

Een zondebok zoeken

‘Mijn generatie heeft nog meegekregen dat je toch een beetje rekening moet houden met andere mensen. Tegenwoordig heb ik de indruk dat veel jonge mensen eerder in een neoliberale logica worden opgevoed, dat ze de raad hebben gekregen om er vooral voor te zorgen dat ze hun schaapjes op het droge hebben zonder daarbij al te veel naar anderen om te kijken. Meer nog: als er iets misloopt, zoeken ze snel naar een zondebok. Eerst was alles de schuld van de Marokkanen, dan van andere migranten en nu van de Walen en van Europa.

‘Nochtans zijn veel jonge mensen nog altijd behoorlijk geëngageerd. Toch om actie te voeren voor een speelpleintje in hun wijk of om een buurtfeest te helpen organiseren. Maar veel verder kijken ze vaak niet. Ik krijg bijvoorbeeld vaak te horen dat ze de socialisten echt als een pest beschouwen. Mij vinden ze dan zogenaamd de tofste politieker van Mechelen, maar ze hebben een hekel aan mijn partij omdat die voor de vakbond is. Dan leg ik uit dat ik wel kan begrijpen dat ze het moeilijk hebben met de starre houding van sommige vakcentrales maar dat vakbonden echt wel nodig blijven. En niet alleen in Bangladesh, waar mensen voor een euro per dag in onveilige omstandigheden moeten werken. Weet je wat zo’n jongen me onlangs antwoordde? “Eerlijk gezegd kan mij dat niet schelen. Als wij hier zo rijk zijn, is dat toch doordat die sukkels daar zo arm zijn. Eén meer of minder in Bangladesh, daar lig ik echt niet van wakker.” Kun je dat nu geloven? Ik heb die gast meteen formeel verboden om op mij te stemmen. Echt waar. Zo iemand wil ik niet vertegenwoordigen.’

DOOR JOS GEYSELS EN ANN PEUTEMAN

‘Mijn killer instinct blijft tot sport beperkt, terwijl ik het in andere domeinen beter had kunnen gebruiken.’

‘Ik zou niet kunnen werken zoals Steve Stevaert of nu Bruno Tobback, die liefst alleen beslissen. Mij lijkt dat nogal akelig.’

‘Was Frank Vandenbroucke naar Europa gegaan, dan zat hij vandaag nog in de politiek.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content