Botho Strauss tegen de Verlichting ? Het literaire tijdschrift De Revisor repliceert.

BEGIN 1993 PUBLICEERDE het weekblad Der Spiegel het essay “Anschwellender Bocksgesang” (“aanzwellende bokkezang”) van Botho Strauss die vooral bekendheid verwierf als toneelauteur. “Bokkezang” is de letterlijke vertaling van het Griekse woord “tragedie”. Het Nederlandse literaire tijdschrift De Revisor gebruikte hetzelfde woord als vlag voor een repliek op Strauss’ pamflet. Strauss werpt zich op als voorstander van een doorgedreven irrationele levensstijl. Hij rekent in duistere bewoordingen af met zowat alles wat de Verlichting heeft voortgebracht en met iedereen die zich op haar tradities beroept. Zo ook met de erfenis van 1968 ; voor hem heeft de traditionele linkerzijde met haar anti-autoritaire denkbeelden een gunstig klimaat geschapen voor de rassenhaat in het verenigde Duitsland.

Strauss, die zelf zegt belust te zijn op een schandaal, aarzelde niet om de tolerantie van de Duitsers toe te schrijven aan hun zelfhaat. “Intellektuelen zijn vriendelijk tegen de vreemdeling, niet omwille van die vreemdeling maar omdat ze woedend zijn op het onze en alles verwelkomen wat dat vernietigt. ” In zijn streven om te ontkomen aan de lawaaierige greep van de massakultuur “de gave wereld van gnuivende televisieprezentators ; het bonte gezellig samenhokkende volkje van prostituées, drugverslaafden, Duitse huisvrouwen, asielzoekers, intellektuelen… ” en het liberale konformisme, vlucht Strauss in het heldendom van de afzijdigheid. Hij zoekt soelaas bij rechtse auteurs als Martin Heidegger en Ernst Jünger, die met hun “grootse tred” het “brave opruiingswezen als een dorre distel vertrappen. “

BARBARIJ.

Bij Strauss zijn de sleutelwoorden van de toekomst gezag en meesterdom, vrijwillige afzijdigheid, heldendom, wijsdom van het tragische etcetera. Ergerlijk is zijn onverholen leedvermaak met een maatschappij die vroeg of laat zal ineenstorten en waarbij de atavistische energieën die in de mens sluimeren in het gezicht van de moderniteit zullen exploderen. Het is een hunkering naar een onvoorstelbare vorm van geweld, waarvan de herinnering nog in de rituelen ligt opgeslagen. In zijn bedompte en gezwollen taal heeft Strauss het over een oorlog die zal uitbreken “tussen de krachten van het traditionele en die van het voortdurende voortbrengen, wegnemen en uitdoven. “

Het schandaligst is Strauss wanneer hij erover klaagt dat zelfs het geweld zinloos is geworden. “Racisme en vreemdelingenhaat zijn ‘gevallen’ rituele hartstochten die oorspronkelijk een sakrale, ordenende betekenis hadden. ” In De Revisor merkt recensent Arnold Heumakers daarover op : “Zijn vrees is dat het extreem-rechtse geweld, anders dan het links terrorisme van de jaren zeventig, ook die negatieve eendrachtstichtende functie niet meer zal kunnen vervullen. Daarmee is dat geweld letterlijk en figuurlijk zinloos geworden, louter negatief, de pure barbarij. ” Bestaat er dan zoiets als positieve barbarij ?

Botho Strauss een dromer ? Het zou kunnen. Maar de profeet van de afzijdigheid, die het gerommel uit de diepten van het verleden weet te duiden, liet zich toch niet de kans ontnemen om met zijn essay de verzamelbundel “Die selbstbewusste Nation” (1994) waarvoor een dertigtal auteurs een bijdrage schreven te openen. In De Revisor merkt Huub Beurskens over dit boek op : “De uitspraken in menige bijdrage laten op angstaanjagende wijze zien welke risico’s het essay van Strauss met zich mee heeft gebracht, welke ressentimenten en demagogische verlangens zich erdoor aangesproken en aangemoedigd voelen. “

HEDONISME.

“Die selbstbewusste Nation” is een pleidooi voor het opnieuw vormen van allerlei autoritaire instituten, voor het huwelijk als “de kiemcel van die grote gemeenschap die we natie noemen”, voor een sterk “nationaal bewustzijn” en voor een staatsetos dat ruikt naar de bruine jaren dertig. De utopie van de rechtse historicus Ernst Nolte is niet voor dubbelzinnigheid vatbaar ; zo klinkt het in de mufheid van zijn stijl : “Als een aanvankelijk klein en dan steeds toenemend aantal jongeren met een academische of een soortgelijke opleiding de wil zou opbrengen om, van snelle beroepscarrières afziend, maar met zoveel mogelijk verdeling van de lasten (en de lusten), tien jaar van hun leven primair aan de verwekking en de opvoeding van twee of drie kinderen te wijden, zouden zij die de prioriteit van het maken van aanspraken die consumptisme wordt genoemd, en met name de exclusiviteit van het hedonisme achter zich te laten. “

In De Revisor is Andreas Burnier het militantst in de verwerping van Strauss’ ideeën. Scherpzinnig en rechtvaardig in zijn betoog “Kanttekeningen van een tussenpersoon” is Cyrille Offermans, die het betreurt dat Strauss, die zich in zijn hortus conclusus heeft opgesloten, de positie van de intellektuele bemiddelaar heeft ondermijnd : “Er staat een muur tussen die twee werelden, en al zou ik alles in het werk stellen om die muur te slechten, aan de andere kant zouden Strauss en zijn vrienden, al het ‘openbare gewauwel’ meer dan zat, elke bres onmiddellijk en met ’tolerante minachting’ weer dichten. “

Jacq Vogelaar legt de “bokkezang” uit als een daad van ressentiment van een met frustraties en ressentimenten verzadigde schrijver die het niet kan verkroppen dat hij niet meer leeft in een tijdperk waarin de profeten tastbare macht bezaten. Strauss was echter niet te beroerd om zijn bokkezang te publiceren in Der Spiegel, het blad dat het symbool is van de massademokratie die hij zo veracht.

Piet de Moor

Botho Strauss, “Bokkezang”, De Revisor, 1995, nummer 3, 400 fr.

Racisme : “gevallen” rituele hartstocht.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content