DI / 11 / 01

Mijnheerke Louis is in zijn wiek geschoten. In deze zinsconstructie is mijnheerke Louis het onderwerp, dat is hij wel vaker, bijvoorbeeld van spot, maar in feite is hij het lijdend voorwerp, voor zover men Louis Tobback een voorwerp kan noemen. Dat zal dan een afgekeurd prototype zijn. De correcte zin is: iemand heeft in de wiek van mijnheerke Louis geschoten. De vraag is nu: wie? En in welke wiek?

Op dat laatste gaan we niet in, dat is iets voor de kwaliteitsprogramma’s van de openbare omroep. De ‘wie’, eigenlijk de ‘wat’, is de Vlaamse overheid. Met in haar spoor het Vlaams Studiebureau Archeologie. De Vlaamse overheid is die van ‘Wat we zelf doen, doen we beter’, een stelling die in de discipline ‘gemeentebesturen koeioneren’ met verve wordt waargemaakt. Het Studiebureau Archeologie is een ongetwijfeld gul gesubsidieerde instelling die tot doel heeft de heraanleg van openbare pleinen te bemoeilijken.

Mijnheerke Louis heeft sinds kort een column in De Morgen. Opgetekend door Walter Pauli, die inderdaad nog wat tijd over had. Een mens vult zijn dag niet met vijf bladzijden van De Morgen vol te pennen. Met zijn kroniek verwijst mijnheerke Louis niet alleen alle andere columnisten, maar vooral ook alle andere beoefenaars van de antipolitiek naar de achterhoede van het peloton.

Wij geven een lukraak voorbeeld: ‘ Het gebrek aan zelfrespect van het Vlaams Parlement gaat zo ver dat de meerderheid stelselmatig teksten stemt die ze niet kán gelezen hebben omdat ze onleesbaar zijn. Een paar jaar terug verscheen een Vlaams mobiliteitsdecreet. Tot drie keer toe heb ik geprobeerd om al was het maar de eerste vijf bladzijden te begrijpen. Dan heb ik geconcludeerd dat dit te moeilijk was voor iemand met slechts een gewoon universitair diploma en maar vijftig jaar politieke ervaring. Of het nu welzijn is of onderwijs: elk Vlaams departement hanteert zijn eigen, voor de buitenwereld onbegrijpelijk, jargon. Steden en gemeenten krijgen nu al consultants over de vloer die aanbieden om tegen betaling uit te leggen wat de tekst van de Vlaamse decreten eventueel zou kunnen betekenen.

Mijnheerke Louis krijgt het heen en weer van de Vlaamse overheid, die op haar beurt op gemene en daardoor ook meesterlijke wijze terugslaat. De heraanleg van het Maarschalk Fochplein! Het centrale plein van Leuven, dat straks een jaar openligt zonder ook maar enig vooruitzicht op weer dichtgaan en op weer bruikbaar zijn voor het doorgaand verkeer. Dat wil zeggen: voor de massa stinkbussen van De Lijn, die het centrum van Leuven blijkbaar heeft uitgekozen als centraal knooppunt waarlangs al haar busroutes in België moeten passeren. Zelfs de verbinding Charleroi-Philippeville kwam ervoorbij, maar die moet nu door de Rijschoolstraat.

De vele handelaars zagen al de hele kerst- en koopjesperiode de mist in gaan, en zien met grote angst in sneltreinvaart het moment naderen waarop ook de meest roekeloze bankier hun kredietlijn afsluit. Toen het Fochplein vorige zomer werd opengegooid, was het de bedoeling om het in een maand of zes te moderniseren, waarna het onder de naam Louis Tobbackplein aan een nieuw en voorspoedig leven zou beginnen.

Ook over die naamsverandering is het laatste woord niet gesproken. Maarschalk Ferdinand Foch was een van de Franse generaals die door een gewetenloze loopgravenstrijd tegen de Duitsers honderdduizenden jonge mensen als kanonnenvoer de dood in heeft gejaagd. Volgens Louis Tobback althans, en hij wenst zo’n misdadiger niet te belonen met een straatnaam in zijn stad. Kolonel Luc De Vos, van de Koninklijke Militaire School en van de eerste Golfoorlog in Irak, denkt daar anders over: ‘Foch was een militair genie, misschien een tikje te voorzichtig. Louis Tobback kent het verschil niet tussen een mijn en een granaat.’

Uw dienaar, die een boek over de Eerste Wereldoorlog heeft gelezen en dus weet waarover het gaat, is zoals gewoonlijk genuanceerder. Ferdinand Foch heeft inderdaad veel jonge levens opgeofferd, en een groot en mooi plein is voor hem dan ook te veel eer, maar voor de huidige modderpoel in het centrum van Leuven is zijn naam geknipt: in dezelfde moerasgrond lieten die honderdduizenden het leven.

Zes maanden, mogelijk zeven, waren dus voorspeld, maar de timing van de werken werd drastisch verstoord toen het Studiebureau Archeologie met een Vlaams decreet in de hand het recht kwam opeisen om eerst te mogen graven naar mogelijke restanten van middeleeuwse of nog oudere gebouwen. Sommige archeologen koesterden het vermoeden, op basis van oude bullen uit het Stadsarchief en afgaand op de kleur van het slijk na het verwijderen van de asfaltlaag, dat er zich onder het Fochplein op grote diepte wel eens een Romeins badhuis uit de tijd van keizer Vespasianus zou kunnen bevinden. Dat dan met grote precisie en voorzichtigheid, steentje per steentje, zou moeten worden bovengehaald.

Daar waar eerst 75 dagen voor archeologisch tijdverlies waren ingeboekt in de aanbestedingsplannen, spraken de paleologen zelf al snel van 75 weken, eventueel 75 maanden, en eentje gewaagde zelfs van een langeretermijnproject van 75 jaar. Mijnheerke Louis sprong uit zijn vel, en toeterde rond dat die bende knoeiers al blij mocht zijn als ze erin slaagde om een sacoche uit de tijd van zijn bomma terug te vinden.

En nu heeft het strenge winterweer extra roet, in casu sneeuw en ijs, in het eten gegooid en zijn de opgravingen nog wat meer vertraagd. Waardoor het zo goed als zeker is dat Leuven mag fluiten naar een Europese subsidie van 1,3 miljoen euro, want om die op te strijken, moet de heraanleg klaar zijn en moeten alle rekeningen vereffend zijn vóór 31 december van dit jaar. Lukt nooit.

Schepen van Openbare Werken Dirk Robbeets is al gaan aankloppen bij de Europese administratie om die deadline te verschuiven, maar kreeg nul op het rekest. Een verbolgen Europese ambtenaar uit Hongarije duwde hem de misschien niet geheel accurate vertaling van een krantenartikel onder de neus en beet hem toe: ‘Als gij denkt dat wij gaan betalen omdat uw burgemeester hoopt de sacoche van zijn bomma terug te vinden onder een plein van tienduizend vierkante meter, dan denkt ge verkeerd. Is die ouwe nog toerekeningsvatbaar of wat? Ik heb hier een dvd’tje gekregen met de opname van een televisiespelletje vol flauwe en vulgaire cafémoppen waarin uw burgemeester blijkbaar jurylid is. Ik mag hopen dat we hier te maken hebben met een dubbelganger die een parodie is komen opvoeren?’

Het gevaar is dus groot dat de inwoners van Leuven de al aanzienlijke kosten van het Louis Tobbackplein met nog eens 1,3 miljoen euro zullen zien stijgen. Waardoor de schuldenberg van de stad nog hoger zal worden dan hij al is. Want de bouwwoede van mijnheerke Louis, in navolging van andere socialistische dictators als Nicolae Ceausescu, mag dan wel het stadsbeeld van Leuven naargelang van de bron hebben verfraaid of om zeep geholpen, vast staat dat de komende tien generaties Leuvenaars zich blauw zullen mogen betalen om alleen nog maar de rente af te lossen van de immense schuld die de voorbije vijftien jaar is opgestapeld.

En dan mogen ze op het Fochplein nog niet klagen. In de wijk rond de Geldenaaksebaan hebben ze de hoop opgegeven dat er ooit nog een verharde weg zal herrijzen uit de kraters die er nu al jaren liggen. Die werken beginnen net achter het kruispunt met de Van Ostaijenlaan, zodat wie bijvoorbeeld in de Goede Haardlaan woont, nog net thuis raakt.

DO / 13 / 01

De ophef rond de klachten tegen Luc Versteylen en zijn brouwerij der ontucht in Viersel brengt een bepaalde contemplatieve orde in een slecht daglicht. Niet voor het eerst, vermoedelijk ook niet voor het laatst. Wij zullen eens iets vertellen.

Toen Knack nog gehuisvest was op het Montgomerysquare en uw dienaar vanuit zijn raam onder de dakpannen uitkeek op het trotse bronzen beeld van de veldmaarschalk, o wat een mooie tijd was dat, meldde zich daar op een dag aan het onthaal een priester. Een jezuïet! Dat zagen wij niet elke dag. Rik De Gendt was toen wel onze medewerker voor metafysische en transcendente onderwerpen, maar Rik was van jezuïet overgegaan in franciscaan omdat wij met betalingen aan medewerkers minder gul waren dan met vergoedingen aan onszelf. Eerst oomke, en dan oomkes medewerkers, dat was na ‘Voor mensen die denken’ de belangrijkste leuze van Knack. Onder onze chef-Wetstraat is dat veranderd, ja zelfs omgedraaid.

Het verschijnen van een jezuïet veroorzaakte bij onze veeleer wereldlijk georiënteerde receptioniste meer opschudding dan dat van de antichrist zelf zou hebben gedaan. Ze trok zich in paniek terug achter een kast vol onbetaalde rekeningen en tikte het noodnummer in. Toen ze fluisterend aan de dispatching van de rijkswacht meedeelde dat een jezuïet zich toegang tot onze kantoren had verschaft, antwoordde de brigadier van dienst: ‘Madam, prijs u gelukkig dat het er maar één is, bij ons zit het vol.’

Nadat onze onthaalmoeder terug van achter haar kast was gekropen, eiste de pater op hoge toon om Gust Verheyen te mogen spreken. De receptioniste besloot het gevaar het hoofd te bieden en antwoordde ferm: ‘Eerwaarde, hier werkt geen Gust Verheyen. Er zijn er hier trouwens niet veel die werken.’

Maar daar nam de ander geen genoegen mee, en hij herhaalde met barse stem zijn eis. Gelukkig kwamen op dat moment, het was rond halfvier in de namiddag, de eerste redacteurs en ook al enkele chefs terug van een werklunch bij de Bosniër om onze hoek, en kon het geval worden overgelaten aan hoger gekwalificeerden. Ook zij moesten, tot hun spijt, bevestigen dat hen geen Gust Verheyen bekend was. Jan Verheyen ja, doelpunt tegen Nederland in 1973 onterecht afgekeurd wegens buitenspel. Gert Verheyen ook, zijn zoon, maar geen van beiden was in dienst bij Knack. Een Gust Verheyen was dat evenmin, en zo iemand maakte zelfs weinig kans om voor een aanwerving nog maar in aanmerking te komen. We hadden al een Reynebeau, dat volstond ruimschoots.

Nog gaf de jezuïet, getrouw aan de gebruiken van zijn orde, niet op: ‘Ik ga hier niet weg vooraleer ik Gust Verheyen persoonlijk dit hoogst geheime en belangwekkende dossier heb kunnen afgeven.’ U denkt nu spontaan aan pedofilie in de kerk, maar in die dagen bestond dat nog niet. Een belangwekkend dossier, een geheim nog wel, dat oversteeg stilaan de competentie van een chef van Knack, om van die van een gewone redacteur nog niet te spreken.

Hubert van Humbeeck, hoofdredacteur en operationeel leider van de redactie, werd nu in zijn werkzaamheden gestoord en gevraagd om zonder uitstel uit zijn bureau op de derde verdieping af te dalen. Gelukkig was er een lift. Opnieuw vroeg de stilaan over zijn toeren draaiende bezoeker naar Gust Verheyen. Waarna Hubert hem een tijdje peinzend aankeek, en dan vroeg: ‘Bedoelt u misschien Sus Verleyen?’

Ja! Die bedoelde hij.

‘Hebt u een afspraak?’

‘Neen.’

‘Jamaar, u kunt hier niet zomaar binnenvallen en denken dat u dan zonder meer Sus Verleyen te spreken kunt krijgen. Zo werkt dat hier niet hé, vriend.’

‘Maar ik heb een uiterst belangrijk document. Een wereldprimeur.’

De chefs en redacteurs die rondom waren blijven staan, barstten nu in lachen uit. Nee maar. Deze sjofel geklede pater had dus een wereldprimeur. Voor Gust Verheyen, wat gingen we nog beleven.

De jezuïet stond nu te stampvoeten van woede, wat het plezier bij de redacteurs alleen maar verhoogde. ‘Een wereldprimeur, jong?’ spotte onze chef-Wetstraat, die toen nog geen directeur was en de ernst ontbeerde die hem nadien zo is gaan kenmerken. ‘Heeft een van onze bisschoppen iets mispeuterd misschien? De kardinaal wellicht?’

Net toen de priester dreigde te ontploffen, bedaarde Hubert van Humbeeck, een diplomaat, de zaak: ‘Vertel maar aan mij wat er in dat dossier staat, dan zal ik het straks misschien aankaarten bij de Sus.’

De pater overwoog nog even het voor en het tegen, en gaf zich dan gewonnen: ‘Ik heb hier documenten die bewijzen dat paus Johannes-Paulus de Eerste geen natuurlijke dood is gestorven, maar is vermoord.’

Het bleef twee tellen stil, en toen deed een verwoestend gebulder de kalk uit de muren spatten. Alle redacteurs en chefs van Knack kronkelden over de vloer van het lachen. Al hikkend slaagde een eindredacteur erin om de pret nog te verhogen door uit te brengen: ‘De paus vermoord? Amai, de Gust zal nogal opkijken. Dat zou best wel eens op de cover kunnen komen.’

Hubert van Humbeeck nam de onthutste geestelijke bij de arm, sprak hem vaderlijk toe dat zulke onzin in Knack niet gepubliceerd werd, zelfs niet op de laatste bladzijde, en leidde hem zachtjes maar beslist naar de uitgang. Toen de jezuïet weer buiten stond en totaal ontredderd de Tervurenlaan overstak, werd hij overreden door een vrachtwagen van Arthur Pierre. Het is toen dat wij voor het eerst het begrip ‘immanente gerechtigheid’ hebben horen gebruiken. Door Gust Verheyen.

door Koen Meulenaere

Met zijn column verwijst mijnheerke Louis alle andere beoefenaars van de antipolitiek naar de achterhoede van het peloton.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content