Deze week is het een jaar geleden dat we naar de stembus trokken. Veel heeft dat nog niet opgeleverd, behalve een almaar toenemend risico van nieuwe verkiezingen. En het groeiende succes van één man, die zonder meer een Fenomeen mag worden genoemd. Onze verslaggever schrijft hem een brief.
Beste Bart De Wever,
Laten we er even van uitgaan dat u gelijk hebt. Dat we inderdaad niet in één maar in twee democratieën leven – waarvan België dan de optelsom is. Als dat waar is, en daar gaan we dus van uit, dan heeft dat tamelijk verregaande consequenties. Ook voor de pers.
Dat zit zo: in hun hoedanigheid van vierde macht behoren journalisten het politieke bedrijf met argusogen te volgen. Hoe beter en vollediger de burger geïnformeerd is over het reilen en zeilen in de politieke coulissen, hoe beter en doordachter hij bij de volgende verkiezingen zijn stem kan uitbrengen. Men kan over de media veel lelijke dingen vertellen, maar wat zeker ook waar is: ze helpen de democratie bewaken. In de eerste plaats hun eigen democratie, welteverstaan. De waakhond spelen in de democratie van iemand ánders is nogal gemakkelijk, en zet relatief weinig zoden aan de dijk. Als we die redenering doortrekken, komen we tot de conclusie: kritiek spuien op Elio Di Rupo moet kunnen, maar erg vruchtbaar is dat niet. Als kiezer schiet ik er niets mee op – die man behoort niet eens tot mijn democratie.
U, daarentegen. U vertegenwoordigt zomaar eventjes de grootste partij van Vlaanderen. De partij die het zwaarste weegt óp en ín de onderhandelingen die deze week precies een jaar geleden met het nodige optimisme werden aangevat. Als u gelijk hebt met die twee democratieën van u, dan bent u de eerste die we in de huidige omstandigheden onder vuur moeten nemen. Als u gelijk hebt, mijnheer De Wever, dan ligt het eigenlijk allemaal aan u.
Dat lees je dan ook voortdurend, dat het allemaal aan u ligt. Dat u, al dan niet onder druk van uw achterban, niet in staat zou zijn om een compromis te sluiten. Dat uw separatistische eindbestemming bij de Franstaligen op een diep en begrijpelijk wantrouwen botst. Dat de toekomst van dit land de laatste van uw zorgen is, en dat u daarom die federale onderhandelingen doelbewust laat verrotten. Dat u zo uw eigen stelling bewijst: dit land werkt niet meer.
Maar, het moet gezegd, evengoed lees je voortdurend precies het tegenovergestelde. Dat u zo ongeveer de enige bent die dit land nog van de ondergang probeert te redden. Dat die grondige staatshervorming van u het fundament moet leggen voor onze toekomstige welvaart. Dat u, in scherp contrast met Elio Di Rupo, tenminste al een compromistekst hebt geschreven. Dat u wel wilt maar niet kunt, omdat ze in die andere democratie niet bewegen.
Vandaag, een jaar na de verkiezingen, lijkt de kloof tussen pro en contra dieper dan ooit. Alsof u, in afwachting van de toekomstige opdeling van België, in Vlaanderen alvast de publieke opinie dwars doormidden hebt gekliefd. U wordt verafgood of verguisd, bewierookt of bezwadderd. Dat is niet volstrekt abnormaal voor een politicus van enig kaliber, maar in uw geval neemt het debat welhaast religieuze proporties aan.
Enfin, ik vertel u daarmee niets nieuws.
Deze brief, mijnheer De Wever, wil nog een ándere invalshoek onder uw aandacht brengen. Een invalshoek die, in de haast niet te stelpen stroom aan artikels en opiniestukken die al over u werden uitgestort, een beetje onderbelicht is gebleven: die van de vele contradicties die zich verschuilen in uw persoonlijkheid.
Contradicties? Zult u zeggen. In mijn persoonlijkheid?
Welja, men zou de stelling kunnen verdedigen dat u op gespannen voet leeft met uzelf. Dat u de afgelopen jaren, benevens de publieke opinie, ook uzelf dwars doormidden hebt gekliefd. De beste illustratie daarvan is deze: de Bart De Wever die acht jaar geleden het politieke toneel betrad, zou ronduit genadeloos zijn voor de Bart De Wever die vandaag het politieke toneel beheerst.
Laten we even terugspoelen naar het memorabele moment dat u voor het eerst in primetime op de televisie verscheen. We schreven voorjaar 2003, en in de aanloop naar de federale stembusgang had de VRT er niet beter op gevonden dan Siegfried Bracke en Ben Crabbé een verkiezingsshow te laten presenteren – iets luchtigs, om de kloof te dichten tussen burger en politiek, u herinnert zich dat nog.
U was er te gast omdat u voor het eerst op een federale lijst stond. Naast u zaten twee mensen die hetzelfde lot beschoren was: Saïd El Khadraoui van de SP.A en Inge Vervotte van de CD&V. Het was een onsterfelijk gezicht. Mocht het een line-up van de politie zijn geweest, dan had iedereen de échte politicus er zo kunnen uithalen. In vergelijking met u zagen die andere twee er meer uit als fotomodellen: afgeborstelde, minzame, gladde allemansvriendjes.
U viel niet alleen vestimentair uit de toon – sjofele broek, dito trui -, ook verbaal ontpopte u zich meteen als een spookrijder op de snelweg van het infotainment. Toen Bracke u vroeg wat u vond van BV’s op politieke lijsten (jazeker, dat vroeg hij!) antwoordde u met deze cryptische omschrijving: ‘Mensen die op televisie met een dweil in hun mond en Tanja Dexters op hun rug over de vloer kruipen, kunnen we bij N-VA missen als kiespijn.’
Waarop Bracke, verbouwereerd: ‘Over wie hebt u het nu?’
Waarop u weer: ‘Ik wil zijn naam niet noemen, maar in het Frans klinkt het als achterwerk.’
De wenkbrauwen van Bracke fronsten op volle toeren: ‘Euh, cul, Q… U bedoelt Vincent Van Quickenborne! Waar hebt u dat gezien?’
‘In Mediamadammen, op VT4′, antwoordde u.
Waarop Ben Crabbé ook een witz lanceerde: ‘Daar kijken wij niet naar. Maar ik begrijp het: de N-VA is een kleine partij, dus jullie kijken naar kleine zenders.’
Uw genadeschot raakte hem recht tussen de ogen: ‘Ik moet zeggen: als ik moet kiezen tussen Doe de stemtest en Temptation Island, dan is de keuze snel gemaakt.’
De meeste mensen zullen die scène vergeten zijn, maar het is wat mij betreft een klassieker die bij elke mediatraining moet worden vertoond – omdat u in een paar minuten tijd alle wetten van de mediatraining overtrad. Menigeen zal toen immers gedacht hebben: die man is totaal ongeschikt voor de politiek, hij is veel te cassant, niet minzaam en niet glad genoeg, hij spreekt zelfs de interviewer tegen en dat mag je voorál niet doen.
Haast niemand had toen in de gaten dat u met die dwarsheid enorm zou scoren. U al helemaal niet. Toen ik u twee jaar later kwam interviewen, zei u nog: ‘De strijd met de designpolitici ga ik niet aan, want dan ben ik bij voorbaat kansloos verloren. Ik heb niet het uiterlijk, noch de présence om in dat circus mee te spelen. Ik moet mij noodgedwongen op een ander pad begeven. Ik heb al dikwijls gedacht dat ik dertig jaar te laat geboren ben om aan politiek te doen. Eigenlijk zouden figuren zoals ik achter de schermen moeten werken, om teksten te schrijven voor de mediagladiatoren. Niet om zelf de arena te betreden.’
In de media vierde de verkleutering hoogtij, en daarmee wilde u niets te maken hebben. In een column noemde u Marc Reynebeau, die toen eenmansjury was in De slimste mens, ‘een intellectueel die ernstig genomen wil worden terwijl hij in luchtige tv-programma’s graag commentaar geeft bij de zoektocht van Greet Op de Beeck naar twintig synoniemen voor het woord vagina’.
Niet dat ik het mes nog eens in de wonde wil planten, maar toch: een paar jaar nadat u die zin aan het papier toevertrouwde, zat u in datzelfde programma hardop verschillende soorten uitwerpselen toe te schrijven aan de bijbehorende diersoorten – een glansprestatie die u overigens een paar volle procenten extra heeft opgeleverd aan de stembus, zoals u ondertussen zelf ruiterlijk hebt toegegeven.
Politoloog Dave Sinardet heeft dat eens trefzeker verwoord: ‘Geef Bart een format en hij zal erin passen. De intellectueel De Wever gruwde destijds van de emo-politicus Bert Anciaux. Vandaag is Bart een verbeterde en efficiëntere versie van Bert. Een Bert 2.0.’
Bert Anciaux kan inderdaad gerust zijn: als iemand de geschiedenis ingaat als de politicus die zijn gezinsleven, zijn gevoelens en zijn eetstoornissen te pas en te onpas met ons wilde delen, dan bent ú het, en niet hij. De spookrijder op de snelweg van het infotainment is een crossmediale prins carnaval geworden.
Gelukkig bent u veelzijdiger dan dat. Het zou oneerlijk zijn, misschien zelfs nodeloos kwetsend, mocht men uw bijdrage tot de Vlaamse cultuur alleen maar daartoe willen herleiden: uw passages in De slimste mens, uw haast hamletiaanse getwijfel tussen ’t Draakske en ’t Kriekske, en uw ontboezemingen in Dag Allemaal omtrent de pedagogische krachtsverhoudingen in uw gezin. Behalve voor de wereld van het lichte amusement betekent u ook een duidelijke aanwinst voor het maatschappelijke debat. Het is geenszins overdreven te stellen dat u het conservatieve gedachtegoed eigenhandig uit het verdomhoekje hebt getild.
Het begon met een essay in De Standaard waarin u bekende bewondering te koesteren voor Edmund Burke, de aartsvader van het filosofische conservatisme. In de tientallen columns die daar ondertussen op volgden, ontvouwde u een mens- en wereldbeeld waarvan men inderdaad moet toegeven dat er diep en hard over is nagedacht – dieper en harder dan de meesten van uw generatiegenoten in de politiek zouden durven. Waarvoor hulde.
U bent er zelfs in geslaagd om de rollen enigszins om te keren. Was het vroeger de conservatief die structureel werd uitgelachen, vandaag is vooral de progressieve medemens het voorwerp van scherts en karikaturen. Men stelt zich daar tegenwoordig toch al gauw een creatieve tweeverdiener met paardenstaart en sandalen bij voor, op de bakfiets uiteraard, waarmee hij elke ochtend zijn nieuw samengestelde kroost naar de steinerschool brengt.
Voor rijpe levenswijsheid, een verantwoord bestedingspatroon en een realistische houding ten aanzien van mens en planeet wendt men zich tegenwoordig toch bij voorkeur tot de conservatieve flank van de samenleving. Waar de heren van stand vertoeven.
Helaas komt u ook met betrekking tot dat conservatisme in aanvaring met uzelf.
Een van de centrale inzichten die het conservatisme kenmerken, is dat men zijn ideeën niet als bij toverslag kan opleggen aan de werkelijkheid. De werkelijkheid is stug en weerbarstig, en moet met kleine, minuscule stapjes in de goede richting worden geduwd – niet te snel en niet te bruusk, teneinde geen brokken te maken. Er is meestal trouwens geen enkele reden om alle verworvenheden overboord te gooien: er zit veel wijsheid verscholen in de instellingen die ons door de vorige generaties zijn nagelaten.
Dat zeg ik niet, dat zegt ú dus.
U voelt mij al komen. Als we die vuistregel toepassen op de Belgische werkelijkheid anno 2011, dan is het niet geoorloofd om de staatshervormingen die werden uitgedokterd door mensen zoals Jean-Luc Dehaene zomaar miskleunen te noemen. Loodgieterij? Welnee, piecemeal engineering. Dit land is niet kapothervormd, dit land is stapje voor stapje geëvolueerd naar meer autonomie voor de deelgebieden. Om het met de Brusselse filosoof Philippe Van Parijs te zeggen: ‘Er schuilt ook veel wijsheid in die Belgische compromissen.’
Perfect is het niet. Gelukkig maar. Het behoort tot de vaste overtuiging van elke conservatief dat perfectie niet bestaat. Het verlangen naar een perfecte wereld laten conservatieve heren van stand graag over aan die langharige tweeverdiener op z’n bakfiets.
Mja, dat conservatisme: u verkondigt het wel, maar belichaamt u het ook?
Kim Geybels gooide u na één misstap glashard uit de Senaat en uit de partij. Nu vind ik niet zo gauw een filosofisch handvat om dat hard te maken, maar het zou mij verbazen mocht zulks onder heren van stand de gewoonte zijn. Siegfried Bracke, van wie nochtans is gebleken dat hij het woord ‘deontologie’ niet eens kan spellen, mag rustig blijven zitten. Vic Van Aelst, de man die de kabeljauw leerde spreken, mag met uw expliciete steun en goedkeuring het kostbare weefsel dat Vlamingen en Franstaligen met elkaar verbindt aan flarden scheuren. Zelf laat u zich in dat opzicht ook niet onbetuigd: die cassante toon die u zo sierde bij Bracke en Crabbé is ongepast in de dialoog tussen twee gemeenschappen.
Er is, bij dit alles, één conservatief adagium dat u voortdurend overtreedt: De functie maakt de man. Je kunt niet tegelijk toponderhandelaar en topprovocateur zijn.
Laat ik nog eens ruimte scheppen voor een compliment. Dat houdt verband met iets waarvan ik vermoed dat het u weleens dwarszit. U vindt dat u de samenleving een dienst bewezen hebt door het Vlaams Belang eigenlijk irrelevant te maken. En soms hoopt u weleens dat u daarvoor wat meer krediet zou krijgen. Wat mij betreft: bij dezen. Dat krediet komt u toe.
Ik herinner mij nog het interview waarin u zei dat het ‘een soort Stalingrad’ geworden was, die strijd tussen u en het VB. Het was 2005 en u verwoordde het zo: ‘Als voorzitter van de N-VA ben ik de commandant van de Russen in Stalingrad. En ik moet mij staande houden tegen die overmacht van het Vlaams Belang. Ik kan alleen maar hopen dat mijn strijd ook afloopt zoals in Stalingrad, met een overwinning voor de Russen. Achteruitgaan is alleszins geen optie. Het is winnen of sterven.’
Tot nader order hebt u gewonnen. Het ziet er zelfs naar uit dat u de komende jaren nog heel wat mandatarissen van het Vlaams Belang asiel zult mogen verlenen in uw partij – dat wordt een soort collectieve regularisatie, zeg maar. Goede moed daarmee.
Behalve de democratisering van het Vlaams-nationalisme is ook de versterking van de Vlaamse identiteit altijd uw oogmerk geweest. Identiteit: vroeger wisten we niet eens dat we ze hadden, tot u ons er met onze neus in begon te wrijven. Dat had u beter niet gedaan, want een identiteit komt organisch tot stand, zonder dat men daarover nadenkt. Vragen aan een gemeenschap om haar identiteit te definiëren, is zoiets als vragen aan een duizendpoot met welke voet hij doorgaans de tocht aanvat: binnen de kortste keren struikel je over jezelf.
Daar komt nog bij dat identiteit wel het állerlaatste onderwerp is waar een politicus zich mee moet komen bemoeien – maar allicht stond dat inzicht in een hoofdstuk van de conservatieve encyclopedie dat u toevallig over het hoofd hebt gezien.
Toen u zich in dat identiteitsdebat gooide, kwam u vrij snel frontaal in aanvaring met mensen zoals Tom Lanoye en andere vertegenwoordigers van wat we nu maar even de Vlaamse culturele elite zullen noemen. Het debat laaide bij momenten hoog op, en eigenlijk heeft dat mij altijd geweldig verbaasd. Ik zal u uitleggen waarom: u maakt ruzie over de Vlaamse identiteit met mensen die die Vlaamse identiteit bij uitstek belichamen. Elke identiteit is natuurlijk meervoudig (geeuw) en meerlagig (zzzz), maar toch: als een buitenaards ruimtetuig ooit neerstort in onze contreien en op zoek gaat naar de elementen die anno 2011 onze culturele identiteit vormgeven, dan zal Tom Lanoye daar zeker deel van uitmaken. Gaston en Leo ook, dat is waar, en Piet Huysentruyt en Hans Otten. Maar óók bijvoorbeeld Humo en Luc Tuymans en Tom Lenaerts. En Bart De Wever, natuurlijk. U maakt integraal deel uit van die culturele elite die u zogezegd bestrijdt. U bent, kortom, dat hele identiteitsdebat aan het uitvechten met uzelf. Geef toe: veel gekker moet het niet meer worden, qua gespleten persoonlijkheid.
Ik hoop, mijnheer De Wever, dat u mij deze vrijpostige brief niet euvel zult duiden. Verschoning ook als ik u of uw achterban op enigerlei wijze een kaakslag zou hebben toegediend. Alle bovengenoemde contradicties in acht genomen, bent u natuurlijk een politiek fenomeen buiten categorie. In vele opzichten komt niemand van uw generatie nog maar tot aan uw enkels. Met alle respect gezegd, maar uw collega-partijvoorzitters zijn toch maar een stelletje afgeborstelde, gladde, minzame allemansvriendjes. Behaagzuchtige fotomodellen op weg naar de politieke kiesdrempel.
Ziedaar de kern van de zaak: omdat u iedereen verbaal, intellectueel en retorisch overklast, denken steeds meer mensen dat ook uw argumenten de sterkste zijn.
Knap gedaan.
Toch bent u nog maar een halve politicus. Verkiezingen winnen, dat kunt u als de beste. Nu nog akkoorden sluiten. Dat moet. En u kunt het. Als u dat écht wilt, dan kunt u het. U hebt het vorig jaar nog gezegd: niets is lastig voor hen die willen.
Nil volentibus arduum.
Het wordt de hoogste tijd om dat nu eindelijk eens te tonen.
Met beleefde groet, Joël De Ceulaer
‘De Bart De Wever die in 2003 het toneel betrad, zou genadeloos zijn voor de Bart De Wever die nu het toneel beheerst.’
‘Behalve voor de wereld van het lichte amusement betekent u ook een aanwinst voor het maatschappelijke debat.’