Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Noorse en Zwitserse landschapschilders spraken elkaar niet tegen.

Ze maakten hun bergen al vroeger tot voorwerp van onderzoek, de Zwitsers. De verlichting speelde zich dicht bij hun deur af, en met asielzoekers Voltaire en Rousseau zelfs voor hun ogen. Dat schiep een klimaat voor wetenschappelijk onderzoek en kunst. Het is waar dat de klippen en bergen in Noorwegen zo ruw en onbereikbaar waren, dat de Noren er lange tijd geen raad mee wisten. Maar vooral zaten ze, in die achttiende eeuw, ook nog eens onder de knoet van de Denen, die hen ijskoud aan hun lot overlieten. Armoedzaaiers hebben wel wat anders aan hun hoofd dan kunst.

In de Alpen ondertussen, kreeg Caspar Wolf, zoon van een meubelmaker, van een uitgever in Bern de opdracht in de schoot geworpen om de schilderingen te leveren bij de uitgave Merkwaardige gezichten van de Zwitserse Bergen (1776). De pientere Wolf liet zich op zijn tekentocht door de bergen assisteren door Jakob Samuel Wyttenbach. Zo kon hij nog wat opsteken van diens mineralogische, geologische, botanische, zoölogische en glaciologische kennis. Wolf was zo bezeten dat hij eenzelfde plek zovele keren herbezocht tot zijn geschilderde weergave honderd procent juist zat. Rotsen en grotten boeiden hem in het bijzonder, en water nog het meest van al – meren, watervallen en gletsjers.

Wolfs kleine olieverfstudie De waterval van Geltenbach in de Lauenenvallei met een ijsbrug bevat al die elementen, met een uniek kunstwerk van de natuur bovenop: ‘Een zomerdauw heeft het stevige ijs veranderd in een delicate ijsbrug, waarvan de elegante slangachtige vorm afsteekt tegen de indrukwekkende rotsformaties achteraan’, schrijft Sarah Herring in de catalogus van Forrests, Rocks, Torrents. Dat is een tentoonstelling met 51 Noorse en Zwitserse landschapsschilderijen uit de Lundcollectie, te zien in Londens National Gallery (tot 18 september). Wolf brak het ijs voor de volgende generaties, en die vertonen al alle trekken van de negentiende eeuw: academisme, realisme en romantiek. (Een andere trek, het premodernisme, ging aan hen voorbij.) Die gemeenschappelijke stijlkenmerken maken de verschillen tussen de bergen in beide landen kleiner.

De échte klasseschilders aan Noorse zijde weken uit naar elders om zich te ontwikkelen. Johan Christian Dahl nam het voortouw en trok naar Dresden, waar hij een tijd samen optrok met de grote romantische landschapschilder Caspar David Friedrich. Eenmaal zeker van zichzelf, overtuigde Dahl ook zijn jongere landgenoten Knud Baade en Thomas Fearnley om in Duitsland te beginnen. Fearnley werd een echte wereldreiziger ‘ Rome was a fine place indeed to paint Norwegian scenes‘, schrijft Christopher Riopelle. Aanbeland in Zwitserland, schilderde de Noor de machtige Wetterhorn met evenveel grandeur als zijn Zwitserse collega’s François Diday en Johann Godfried Steffan.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content