In het basketbal, volleybal en handbal worden volgend weekeinde in Charleroi de finales van de Beker van België gespeeld. De drie bondsvoorzitters lichten hun sport door. Stort straks hun dak in ?

VORIG seizoen verhuisden, onder impuls van het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité (BOIC), alle finales van de Beker van België van de grote zaalsporten naar Hasselt en naar hetzelfde weekeinde. Het initiatief, dat de publieke en de mediabelangstelling voor het basketbal, volleybal en handbal moest aanzwengelen, wordt volgend weekeinde herhaald. In Charleroi speelt de basketploeg een thuismatch tegen Sunair Oostende, terwijl bij de vrouwen Saint-Servais als favoriet begint tegen Kortrijk. In het volleybal staat bij de mannen de Limburgse schok tussen Maaseik en Zonhoven op het programma en nemen de vrouwen van het Tongerse Datovoc het op tegen Kieldrecht. De bekerfinales in het handbal gaan tussen Herstal en Eupen bij de mannen en Visé en Hasselt bij de vrouwen.

In dit verhaal lichten Cyrille Coomans, Philippe Berben en Luc Maréchal, respectievelijk de voorzitters van de basketbal-, volleybal- en handbalbond, hun sport door. De eerste vraag spitste zich toe op de specificiteit van de Belgische zaalsport.

CYRILLE COOMANS : Het Belgische basket profiteert van twee zaken. Er is een groeiende belangstelling als gevolg van de NBA-hype. De deelneming van het Dream Team aan de Olympische Spelen van Barcelona in 1992 lanceerde die aandacht en vergrootte de impact van basket bij de jeugd. De jongste drie jaar realiseerden we 17.500 nieuwe aansluitingen we hebben nu 90.000 leden.

Voorts heeft het basket net als alle zaalsporten, geloof ik profijt van het hooliganisme in het voetbal. Daar blijven wij nog altijd van gevrijwaard : zaalsporten hebben tot nu toe een familievriendelijk karakter.

Een pijnpunt blijft het gebrek aan accommodatie. Voor een aantal evenementen beschikken we over onvoldoende grote zalen. Specifiek voor basket geldt dat het een technisch moeilijke sport is met voor buitenstaanders op het eerste gezicht nogal ondoorgrondelijke spelregels, waarbij de scheidsrechter veel ingrijpt en een ruime marge van interpretatie heeft.

PHILIPPE BERBEN : Ook volleybal is in technisch opzicht geen gemakkelijke sport. De sport valt niet echt terug op natuurlijke bewegingen van het lichaam, dus vergt het veel training voor de beoefenaar een competitieniveau bereikt. Vele beoefenaars blijven steken op het recreatieve niveau. Anderzijds zuigt de hoge techniciteit van het volleybal een publiek van kenners aan.

LUC MARECHAL : Handbal leunt in technisch opzicht juist heel dicht aan bij de natuurlijke bewegingen van de mens. Wie met handbal begint, is vlug competitierijp. Zelfs minder begaafde spelers kunnen tot een genietbaar samenspel komen. Anderzijds zit het handbal als contactsport geprangd tussen de voordelen en de nadelen daarvan. Er doet zich een attractieve interactie tussen de tegenstanders voor met veel blessures als gevolg.

Het Belgische handbal kenmerkt zich door een onevenwichtige verspreiding. Er zijn sterke regionale concentraties : in Limburg, het Antwerpse, de streek van Dendermonde, het Luikse, de Duitstalige Belgen. In een aantal handbalarme gebieden moeten we de sport gaan promoten : de regio Veurne-De Panne, de omgeving van Tielt, de as Geraadsbergen-Ronse-Oudenaarde, het Naamse. Traditie veroorzaakt dat onevenwicht. We zijn een relatief jonge sport, in sommige regio’s kwamen we na andere zaalsporten en blijven we voorlopig in de schaduw van die andere zaalsporten hangen.

Welke waarde vertegenwoordigen de Belgische zaalsporten op internationaal vlak ?

BERBEN : In Europa, dat 54 aangesloten landen heeft, schommelt het Belgische volleybal tussen de twaalfde en de vijftiende plaats. Daarbij scoren de clubs beter dan de nationale ploeg, gedeeltelijk is dat een gevolg van de buitenlandse inbreng in de clubs. Gemeten naar het inwonersaantal, kan het Belgische volleybal een hoog aantal aangesloten leden voorleggen. We gaan naar zestigduizend leden voor tien miljoen inwoners, daarmee horen we beslist bij de top-tien van Europa.

MARECHAL : Op wereldniveau boekte het Belgische handbal in 1995 een spectaculaire vooruitgang. Op 142 handballanden sprongen we van een positie tussen tachtig en negentig, naar de vijfentwintigste à dertigste plaats.

COOMANS : In Europa staat het Belgische basket momenteel elfde, op vijftig aangesloten landen. Maar we zullen moeten knokken om ons te handhaven, nu de nieuwe Oost-Europese basketballanden zich zienderogen ontwikkelen. Bij ons bereiken clubs en nationale ploeg ongeveer hetzelfde niveau. De Belgian Lions hebben nog uitzicht op de eindronde van het EK ’97 ; naar de Euroliga, die dit jaar begint, mogen we één Belgische club delegeren.

In welke mate vervult de nationale ploeg zijn rol van voortrekker ?

BERBEN : Het Belgische volleybal moet zich voorlopig optrekken aan de clubs. De nationale ploeg steekt momenteel in de koelkast, maar ik heb daar geen problemen mee, daar wordt ze goed bewaard. In het verleden hebben we hard aan de nationale ploeg gewerkt, daar zwaar in geïnvesteerd, maar telkens misten we de eindronden van internationale competities. Er doet zich vooral een probleem voor van ruimte op de kalender. De hoge techniciteit van het volleybal veroorzaakt de behoefte aan veel voorbereiding en een intens samenzijn. Ik zie bij andere sporten dat de spelers van een vertegenwoordigend team vlug eens samenkomen en bij wijze van spreken’s anderendaags een wedstrijd spelen. Zoiets is in het volleybal onmogelijk.

MARECHAL : In het handbal kennen onze clubs op de internationale scène weinig succes en fungeert de nationale ploeg als grote gangmaker met, in het recente verleden, sportieve uitschieters tegen handbalgrootheden als Frankrijk, Noorwegen en Wit-Rusland. Dat zet een aantal kettingreacties in gang : via meer belangstelling naar meer sponsormogelijkheden en uitzicht op meer financiële steun van de overheid. In 1994 bracht het Bloso (het Commissariaat-Generaal voor de Bevordering van Lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en Openluchtrecreatie) handbal onder bij categorie 3, wat leidde tot een beperkte subsidiëring in verband met selectiewerking.

COOMANS : In elk geval is de nationale ploeg het uithangbord van de federatie. Een federatie wint aan armslag op het moment dat ze een nationale ploeg heeft die met goede prestaties extra mediabelangstelling vangt. Datzelfde effect kan nooit bereikt worden via de nationale competitie.

Hoe evolueert de bondswerking van de zaalsporten ?

BERBEN : Het Belgisch volleybalverbond is opgesplitst in twee vleugels de Vlaamse en de Franstalige maar met ruime verantwoordelijkheden voor de koepelorganisatie, waarin vertegenwoordigers van de vleugels het nationale volleybal beheren. We zijn een soort gesplitste unitaire federatie, met een manifest nationaal forum maar toch met een splitsing die een aparte subsidiëring door het Bloso en zijn Franstalige tegenhanger, het Adeps, mogelijk maakt.

Het secretariaat en ook het dagelijks beheer van die bond en ook van onze vleugels, zijn professioneel uitgerust met een aantal fulltime bedienden en een technische omkadering. De tijd van het stencillokaaltje in een hoekje van de parochiezaal, behoort tot het verleden. Natuurlijk, de mensen die de mandaten invullen, zijn geen vrijgestelden. Die mensen hebben allemaal een job, we doen dat erbij als een soort hobby, zij het met professionele medewerkers en vanuit de VZW Topvolleybal, die we opgericht hebben. We zoeken nu naar een halftime management. Sommige landen betalen subsidies, opdat hun sportfederaties professionals in marketing kunnen tewerkstellen. Zo ver zijn wij nog niet, op termijn zou dat korps van benevole mensen voor de Belgische sport een probleem kunnen vormen. Zo bereiken federaties namelijk niet het rendement van een volledig professioneel uitgebouwd bedrijf. Maar structureel en administratief steekt het Belgische volleybal alleszins goed in elkaar en heeft iedereen binnen de huidige systemen een zeker professionalisme aangekweekt.

COOMANS : Qua bondswerking heeft het Belgische basket jaren stilgezeten, maar de jongste twee, drie jaar hebben we een aantal zaken grondig aangepakt. In tegenstelling met de situatie bij andere zaalsporten zijn wij een uitgesproken unitaire bond. Contacten met gesplitste bonden leren ons dat die mensen met veel problemen geconfronteerd worden, die wij niet hebben. Ik hoor velen zeggen : als het niet was voor het geld, dan kwamen we zeker terug op de beslissing om te splitsen. Voor ons is geld geen reden om te splitsen. Als we morgen splitsen voor het geld, garandeert niemand ons dat we overmorgen ons geld nog gaan krijgen. Maar ondertussen zijn we wel de voordelen van de unitaire werking kwijt.

Zoals ?

COOMANS : Zoals de goede verhouding met de internationale federatie en de organisatie van een nationale competitie. Je kan geen basket organiseren in Vlaanderen alleen of in Wallonië alleen. Eén van de successen van onze competitie ligt juist in het sportieve spanningsveld tussen het Vlaamse en het Waalse basket. Ook ondervinden we nooit problemen met aanduidingen van spelers voor nationale selecties. In andere bonden wordt dat altijd vanuit een paritaire invalshoek bekeken, in het basket is de communautaire samenstelling van nationale selecties helemaal niet aan de orde.

Dit gezegd zijnde, ga ik niet akkoord met de politiek van de gemeenschappen, die zeggen : jullie krijgen geen geld als jullie niet splitsen. Eigenlijk kan het niet, dat onze clubs geen subsidies krijgen omdat ze deel uitmaken van een federatie die niet wil splitsen. Het gaat hier om de sportman die in Vlaanderen of in Wallonië zijn sport beoefent. Of dat in een unitaire of een gesplitste federatie gebeurt, maakt geen enkel verschil. Het is de man die aan sport doet, die recht heeft op een bijstand van de overheid. Bij het subsidiëren van nieuwe werkplaatsen in de bedrijfswereld, maakt de overheid geen enkel onderscheid tussen een Vlaamse of, bijvoorbeeld, een Amerikaanse firma. Daar telt alleen de werkplaats.

MARECHAL : Vroeger was de handbalbond unitair samengesteld, sinds 1976 is dat veranderd. Dat heeft inderdaad te maken met de subsidiëring, we kunnen ons niet de luxe veroorloven om te zeggen dat we dat geld niet nodig hebben. Maar de handbalbond zelf krijgt zijn subsidies rechtstreeks van het BOIC.

Het handbal heeft communautair woelige tijden achter de rug.

MARECHAL : Dat is dan toch verleden tijd. In ons uitvoerend comité zitten drie Vlamingen en drie Franstaligen, mijn doorslaggevende stem als voorzitter heb ik nog niet moeten gebruiken. Voorts ondergaan het voorzitterschap en het secretariaat-generaal driejaarlijks een communautaire wisseling. We werken met twee liga’s die een goed functionerend secretariaat hebben en goed gestructureerde comités en commissies. Al die comités en commissies bestaan ook op paritair niveau, met telkens even veel Vlamingen als Walen.

Misschien sleept het handbal een wat bezoedeld imgo mee door een aantal affaires uit het verleden, toen de clubs nogal vlug hun verlies op het veld wilden rechttrekken via de groene tafel. Maar daarin heeft zich een mentaliteitsverandering afgetekend, ook al omdat we de reglementen sluitend gemaakt hebben, terwijl die vroeger nogal voor interpretatie vatbaar bleken.

Hoe evalueert u de clubwerking ?

BERBEN : Binnen het volleybalverbond nemen de clubs een sterke positie in, ze hebben een serieuze impact op onze sport. De clubs voelen alleszins de economische regressie, hier en daar rijzen financiële problemen. De clubs hebben zich jarenlang gespiegeld aan andere topsporten en constateren nu dat de budgetten almaar moeilijker rond te krijgen zijn.

Stilaan tekent er zich ook een scherpe gradatie af tussen rijke en arme clubs. De kloof groeit. Gelukkig speelt daar de mathematische regel dat niet alle spelers bij club A kunnen spelen. Er is een groot aantal spelers van hoog niveau, en elke club mag maximaal twaalf spelers inschrijven, in de praktijk zijn dat er zelfs negen plus drie jongeren. Dus is er automatisch een spreiding van topspelers over de clubs. Op die manier blijft de spankracht in de competitie gegarandeerd.

MARECHAL : Ook in het handbal raakte een aantal clubs in financiële moeilijkheden door buitenlandse spelers aan te trekken. Nu merk ik in de financiële toestand van de clubs een zekere stabilisering. Wij leggen als bond ook op dat een clubbestuur uit verschillende personen bestaat, onze reglementen verbieden éénmansbesturen.

Officieel heeft het Belgische handbal geen profs en gebeurt alles op amateurbasis, al zal een aantal clubs wel een vergoeding aan hun spelers uitkeren, maar dan gaat het beslist om minimale bedragen, om kostenvergoedingen.

Ik zie bij de clubs veel activiteiten om geld binnen te halen. Dat zijn dan de klassieke initiatieven als toernooien, tombola’s, mosselsoupers, maar wel met een uitbreiding van onder de kerktoren naar de hele regio. Waar handbal sterk geconcentreerd aanwezig is, mag het rekenen op belangstelling van de regionale televisie. Dat opent perspectieven op het vlak van regionale sponsoring. Maar clubs van lagere afdelingen moeten het stellen met een advertentie van de lokale handelaars in het clubblaadje. En ondertussen vraagt de clubwerking toch veel inzet van vrijwilligers.

COOMANS : De clubs ondervinden problemen om die vrijwilligers te vinden. Het vrijwilligerschap sterft uit. Werken kost geld, de man die zich bij een basketclub bezighoudt met de jeugd, moet zich daarvoor met zijn wagen verplaatsen, moet traktaties doen, en zo meer. Almaar minder mensen willen dat benevool doen. Bovendien krijgen onze vrijwilligers geen fiscale vrijstelling, in tegenstelling met, bijvoorbeeld, de vrijwilligers binnen de Belgische voetbalbond.

We hebben te weinig professionele mensen, dat wordt een probleem op lange termijn. De sport is tot professionele spelers en trainers gekomen, maar nog niet tot professionele bestuurders. Daar moeten we dringend werk van maken. In Antwerpen zijn we momenteel bezig om clubbestuurders een scholing te geven, een aantal zaken bij te brengen. Dat initiatief gaan we zeker uitbreiden.

We proberen er de clubs van te overtuigen dat basket een uitgangsactiviteit moet worden. De kleine zalen betekenen daarin wel een handicap, maar sommige clubs pikken dat toch goed op. Die brengen animatie met meisjes voor en na de wedstrijd en tijdens de dode momenten. Ook het onthaal moet veel klantvriendelijker gebeuren. Vaak handelt het om details. Een vestiaire voor de mantels van de toeschouwers, bijvoorbeeld, of de werking van de cafetaria of gewoon het zitgebeuren verbeteren. We moeten de klant niet alleen sport bieden, maar in een brede context een veel betere service.

Wordt het financieel allemaal moeilijker draagbaar ?

MARECHAL : Zeker in het handbal. Ik denk dat wij ongeveer dezelfde kosten hebben als de andere grote zaalsporten, alleen beschikken wij als kleinere federatie van zo’n tienduizend aangesloten leden over een minder brede basis om die kosten te dragen. Bovendien is handbal een dure sport om te organiseren. Wij moeten, bijvoorbeeld, altijd een volledige sporthal huren om te trainen. Ik zie daarentegen in de sporthal van mijn gemeente Lokeren, dat daar bij een verdeling in de breedte twee volleybalploegen en een basketbalploeg tegelijk kunnen trainen.

Als kleine bond hebben we relatief weinig financiële middelen. Voor hun administratieve werking krijgen de liga’s subsidies van Bloso en Adeps. De steun voor de selectiewerking hopen we dus te verbeteren met een betere evaluatie door het Bloso. Die gebeurt om de drie jaar, de kans bestaat dat we promoveren van de derde naar de eerste categorie. En dan zijn we toch dankbaar dat het BOIC in 1995 naar een rechtstreekse subsidiëring voor de bond overschakelde. Dat vertegenwoordigt een gevoelige verbetering. Dat, samen met initiatieven zoals die gezamenlijke bekerfinales, bijvoorbeeld. Die leveren ons als zwakke broertje van de zaalsporten een aardige stuiver op.

Eind vorig jaar hebben we een paritair samengestelde managementscommissie opgericht, die de sponsoring van de nationale ploeg gaat uitwerken. De onderhandelingen met een nieuwe sponsor voor de nationale ploeg schieten goed op. Vroeger hebben we dat met weinig meeval uitbesteed aan een privé-management. Die ervaring heeft ons geleerd dat we dat soort zaken beter toevertrouwen aan mensen met affiniteit met het handbal.

COOMANS : De Belgische basketfederatie bedruipt zichzelf, al beschikken we niet over een massa reserves zoals andere federaties. Het budget van onze federatie is niet veel groter dan het budget van een topclub. De financiële problemen van het Belgische basket bevinden zich dan ook op clubniveau. Ik vrees dat een aantal clubs serieus in de knoei zit. Die willen wij als federatie helpen saneren en tegelijk willen we ons indekken tegen een herhaling van de fouten van vroeger. Zo streven we naar een regeling, waarbij we van de clubs bankwaarborgen vragen vooraleer we ze een licentie uitreiken.

BERBEN : Ook de spelers zullen een stap terug moeten zetten. Dat gebeurt tenslotte ook bij de normale werknemers, als ik de term normaal mag gebruiken. De spoorwegen, Sabena, de Boelwerf, je hoort overal dezelfde taal. De volleybalfederatie zelf hoeft zich geen zorgen te maken, die draait al jaren op een break-even.

Hoe werken de Belgische zaalsporten aan rekrutering, opleiding en begeleiding van spelers ?

COOMANS : Ik geloof in sporttalent in de brede zin. Jongeren met talent voor sport kunnen in vele sporten groeien en opgroeien. Wij willen zoveel mogelijk van dat talent naar het basket kanaliseren, onder meer door subsidies te geven aan clubs die nieuwe spelers aantrekken. Ook hebben we als eerste federatie een akkoord gemaakt met de Vlaamse Schoolsportfederatie en we werken aan een akkoord met de Franstalige schoolsportfederatie , waarbij wij hulp aanbieden voor een basketopleiding van scholieren en steun voor schoolcompetities.

Het algehele technische niveau van de trainers kan nog omhoog. We zijn bezig met de opleiding van trainers, maar geven aan het trainersdiploma geen absolute waarde, omdat we geen bekwame mensen zonder diploma overboord willen gooien.

BERBEN : Ook het volleybal wil er vroeg bij zijn, gezien de technische moeilijkheidsgraad van onze sport proberen we jongeren al vanaf acht jaar tot volleybal te bewegen. Die rekrutering, opleiding en begeleiding gebeurt strikt via de vleugels, omdat daaraan ook een stuk subsidiëring is gekoppeld. Volleybal is als sport vanuit de scholen gegroeid, onder impuls van leraars lichamelijke opvoeding die een heel jaar op een vast stramien met jongeren kunnen samenwerken en dat benutten om via volleybal aan teambuilding te doen. Die traditie is nog altijd niet uitgehold. Dat effect speelt vooral bij meisjes. Waar jongens ook al eens voetballen, spelen de meisjes op school overwegend volleybal. Ongeveer de helft van onze aangesloten leden zijn vrouwen, in België komt volley voorop als teamsport voor dames.

MARECHAL : Nogal wat handbalclubs zijn ook gegroeid vanuit contacten met leraars lichamelijke opvoeding. We proberen ook via sportkampen, open stages, open toernooien en reducties voor de wedstrijden jongeren warm te krijgen voor handbal. Het aantal jonge handballers stijgt, en ze worden, technisch gezien, goed opgevangen. We doen toch inspanningen voor de vorming van trainers, onder meer door cursussen, clinics met gastsprekers, een goede samenwerking met de Nederlandse trainersschool, die op dat punt verder staat dan wij.

In welke mate beantwoordt de steun van sportpolitieke en politieke overheden aan de verwachtingen ?

MARECHAL : Sportpolitiek als dusdanig, dat bestaat in België niet. Sport is hier ondergebracht bij Cultuur. Als ik zie hoeveel mensen er met sport bereikt worden in vergelijking met cultuur, lijkt er me iets te schelen aan de verdeelsleutel, die het ministerie daarbij hanteert. Dat lijkt me geen eerlijke situatie. Er gaat natuurlijk nooit te veel geld naar cultuur, maar in vergelijking met cultuur gaat er zeker te weinig geld naar sport.

Waar wij aan willen werken, zijn regels om de mensen iets makkelijker vrij te krijgen. We kunnen, bijvoorbeeld, met onze nationale juniorenploeg niet deelnemen aan het Europees Kampioenschap, omdat dat in juni plaats heeft en de Belgische onderwijssituatie zoiets gewoonweg niet toestaat en ook geen enkele alternatieve faciliteit aanreikt. Er zou een systeem van vrijstellingen moeten uitgestippeld worden. Er bestaat op dat vlak een behoorlijke interactie tussen de diverse zaalsporten. Het BOIC organiseert geregeld vergaderingen. Bij het sportdecreet van de vorige cultuurminister Hugo Weckx (CVP) werden we allemaal betrokken, dat was zonder meer positief. Via frontvorming valt er altijd meer af te dwingen en onze verzuchtingen lopen toch in grote mate parallel.

BERBEN : Toch is er nog veel werk aan de winkel. De regionale sportstructuren Bloso en Adeps concentreren zich op onbetaalde sportbeoefening, maar er is toch ook een groot deel betaalde sportbeoefening. De overheid moet zich daarover beraden : wat gaan we met onze sport doen ? Want zonder steun van de overheid vrees ik dat vele sporten wat gaan wegzakken. Vroeger bestond er een bepaalde transfervergoeding, daarmee kon de sport een bepaalde werking in stand houden. Men zal inventief moeten zijn bij het uitdenken van alternatieven. Naar aanleiding van het arrest- Bosman kan de politieke overheid toch niet werkloos blijven toezien. Daar schaar ik me achter het standpunt van Michel D’Hooghe, voorzitter van de voetbalbond. Sport zorgt voor werkgelegenheid en tekent voor een grote hoeveelheid aan sociale begeleiding aan honderdduizenden jongeren. Aan sport als sociaal gegeven kan de politieke overheid niet zomaar voorbij gaan.

COOMANS : Het is ook niet louter een nationale kwestie. Ik merk dat bepaalde basketbalclubs onvoldoende steun krijgen van de gemeentelijke overheid. Dat soort dingen hangt vaak af van de politieke constellatie in de gemeentepolitiek. Dat Racing Mechelen als landskampioen naar Antwerpen moest verhuizen, heeft daarmee te maken. En dat ook Houthalen overweegt om uit te wijken naar Zonhoven of Hasselt, is toe te schrijven aan een gebrek aan feedback vanuit de gemeente. Terwijl basket in Houthalen zonder discussie sport nummer één is.

Hoe stellen de Belgische zaalsporten zich in op de wildgroei aan sportjuridische zaken ?

MARECHAL : Wij informeren ons gestaag, we tekenen altijd present op de studiedagen die over die kwesties worden georganiseerd. Maar vele zaken die nu opgespit worden, zijn niet van toepassing op het Belgische handbal, omdat we geen professionele spelers hebben.

BERBEN : Het uitgangspunt moet alvast zijn dat sport niet buiten de maatschappij zit. Wij doen een beroep op de maatschappij en als dan de maatschappij een beroep doet op ons, moeten we niet zeggen : we staan langs de lijn. Wel moet een zekere specificiteit van de sport in rekening gebracht worden. Met het arrest-Bosman heb ik geen moeite, dat beantwoordt aan de evidentie zelf, voor het volleybal volstond een kleine omschakeling om de volledige vrijheid in te voeren. Ik begrijp niet dat er zoveel studiedagen aan de zaak-Bosman gewijd worden. Terwijl dat arrest zo duidelijk is, dat het hooguit een tweetal bladzijden commentaar of resumé verdient.

Wel stel ik vast dat de zaken op de spits gedreven worden. Neem de zaak- Deliège, waarbij de rechtbank van Namen een vraag stelt in verband met de selectiecriteria die de sport hanteert. Dat gaat te ver. Zodra aan algemene juridische principes is voldaan, moet het mogelijk zijn dat iedereen zijn eigen huishouden organiseert. In uw huishouden heeft zich ook niemand te moeien, behalve, bijvoorbeeld, wanneer u niet goed omgaat met uw kinderen. Ik denk niet dat een rechter moet bepalen wanneer uw kinderen naar de kermis mogen gaan. Onafgezien van een aantal algemene beginselen van toepassing voor elke mens , zijn bepaalde zaken eigen aan de sport en moet men die zaken aan de sport laten. De kleur van de rokjes in het tennis kan toch niet het voorwerp worden van een gerechtelijke procedure. Ik voel iets voor de specificiteit van de sport, omdat die dingen in het arbeidsrecht ook bestaan. Los van algemene arbeidsrechtelijke principes, aanvaardt het arbeidsrecht de specificiteit van bepaalde bedrijfstakken. De diamantnijverheid, bijvoorbeeld, regelt zijn loonafwikkeling helemaal anders dan de petroleumnijverheid.

COOMANS : Er is in elk geval een grote behoefte aan wetgevende initiatieven. Bij gebrek aan een sportwetgeving houdt nu elke rechter er zijn eigen mening op na. Veeleer dan een sportrechtbank, hebben we een sportwetgeving nodig. Een aannemer kan ook maar een huis bouwen als hij stenen heeft. De wildgroei van sportjuridische kwesties wordt veroorzaakt doordat daar een terrein helemaal braak ligt. Ik vrees dat we op die manier een jaar of tien meer bezig zullen zijn op de rechtbanken dan op de sportvelden. De sport roept nu in de richting van de politiek. Hopelijk dringen die noodkreten stilaan door tot in de politieke kabinetten en komt er vanuit die kabinetten een vraag naar de federaties om medewerking aan het opstellen van een sportwetgeving. In afwachting kunnen de overkoepelende sportpolitieke organen zoals BOIC en Bloso misschien initiatieven nemen om, bijvoorbeeld via rondetafelconferenties, een aantal praktische dingen te regelen.

Ben Herremans

Charleroi en Oostende spelen zaterdag om de Beker van België : het spanningsveld tussen het Vlaamse en het Waalse basket.

Handbal : attractieve interactie tussen de tegenstanders met veel kans op blessures.

Steve Smith van Zonhoven. De nationale volleyploeg steekt in de koelkast.

Yves Barthels van Maaseik, zondag favoriet voor de Beker van België volleybal : hoge techniciteit.

Topbasket : professionele spelers, professionele trainers, maar geen professionele bestuurders.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content