FRANS VERLEYEN
“LAAT DE SEKRETARIS-GENERAAL MET RUST. ” De wachtende journalist die een vraag wou stellen over the scandal, kreeg een soort tik van een soort lijfwachten. Willy Claes liep geschrokken weg en sloeg haastig een zijgang in, ruggelings gedekt door twee stevige mannen. Wat later zegde hij een perskonferentie af. De internationale pers en nogal wat diplomaten bij de Navo maken zich al geruime tijd zorgen over dat “moeilijke funktioneren” van de Belgische topman die hun militaire organizatie toch met een klare kop zou moeten kunnen leiden en vertegenwoordigen.
Bij nader toezien, heeft Claes echter groot gelijk dat hij die camera’s zoveel mogelijk uit de weg gaat. Niet alleen omdat het televisievolk, steeds vaker een zenuwachtig bataljon dat als een roedel hazewinden achter een konijn lijkt aan te zitten, hem in het verleden onbeleefd behandelde. Wie zich herinnert hoe de sekretaris-generaal bijna werd platgedrukt toen hij na een ondervraging het Brusselse gerechtsgebouw verliet, moet begrip kunnen opbrengen voor zijn afkeer van de mediamaatschappij. Ook een Navo-baas met juridische moeilijkheden heeft recht op beschaafde omgang met de buitenwereld.
Belangrijker nog is het feit dat Claes ons doet nadenken. Zijn vlucht voor al die hongerige beeldenmakers op drijfjacht is niet alleen een kwestie van persoonlijke waardigheid. Zij dwingt de nerveuze wereld van nieuwsredakties, prime time-reporters en korrespondenten tot zelfkritiek. Wat is hun bijdrage aan het verspreiden van waarheid over eigentijdse feiten en mensen ? En, omgekeerd, op welke manier worden ze zelf gestuurd of bespeeld door zij die het nieuws (en dus de grote of kleine geschiedenis) zelf “maken” ? De moderne informatiekultuur is het produkt van misschien de grootste revolutie sedert de renaissance. Daarom is de manier waarop de beeldindustrie met dat maatschappelijke wapen omspringt, onbevredigend en eigenlijk alarmerend aan het worden.
In de praktijk komt veel berichtgeving die door nieuwsjournaals wordt uitgezonden, tot stand door beroepsmensen die een hele reeks knepen van het vak (moeten) kennen om elke dag aan hun materiaal te komen. Dat vergt snelheid, radde afspraken met de organizatoren van gebeurtenissen, stroomlijning. Het op film zetten van zelfs belangrijke feiten, beslissingen, uitspraken en van hun auteurs gebeurt doorgaans in een klimaat van onrust en daarmee gepaard gaande onwetendheid. Een nieuwsmededeling duurt zelden langer dan tachtig sekonden. Daar is niet veel diepgang voor nodig.
Ook de “tegenpartij” in de strijd om visuele indrukken, en dat is dan de beleidsmaker of een aanverwante prominent, heeft stilaan geleerd hoe die moderne beeldenstorm in elkaar zit. Hij of zij krijgt media-training en de assistentie van een woordvoerder alias een deskundige in soepele persrelaties. Die zorgt voor juist opgestelde tribunes van waarop een Europese topbijeenkomst statig kan worden gefotografeerd of voor glanzende mappen waarin de te verspreiden officiële zienswijze bevattelijk genoteerd staat.
Een graad erger is de publieke uitspraak of handeling die uitsluitend terwille van de aanwezige media gesteld wordt. Met andere woorden : het bewust georganizeerde voorval dat niet gebeurd zou zijn, en dus niet tot de geschiedenis behoren, indien er geen camera in de buurt was geweest. Dit soort pseudo-werkelijkheid, van waaruit Amerikaanse presidentskandidaten of spandoeken voor demonstraties wereldwijd getoond worden, neemt in onze mediamaatschappij verontrustend toe. Het gangbare reportage-systeem is zijn eigen vermogen om waarheid en samenhang zorgvuldig mee te delen aan het ondermijnen.
Nochtans ontstaat uit de permanente geluids- en beeldenstroom een openbare opinie. Bestookt door hun scherm vormen miljoenen mensen, behalve allerlei meningen over O.J. Simpson of Johan Bruyneel en rechter Véronique Ancia, ook hun politieke opvattingen waarmee ze de demokratische samenleving al dan niet van dienst zijn. Ze kiezen zo is vastgesteld voor telegenieke koppen, knap gevonden boutades, geregisseerde scènes waarin Filip Dewinter of Boris Jeltsin een onverwacht sympatieke kant van zijn persoonlijkheid weet uit te drukken.
Nochtans werd het van kracht zijnde demokratische model ontworpen in een tijdperk waarin men die vormen van massale beïnvloeding niet kon kennen. Het effekt van de media op de politieke oordeelsvorming is echter tot geen enkele grondwet doorgedrongen, de demokratische teorie is er nog altijd niet op berekend. Daarbij moet de volgende vaststelling worden gedaan : 1. Welke mensen al dan niet in aanmerking komen voor politieke macht, de manier waarop zij die uitoefenen en de beoordeling ervan hangt nu in grote mate af van nogal primitieve media-mekanismen. 2. De instellingen (zoals justitie, de administratie, gemeentebesturen) die voor een georganizeerde maatschappij moeten zorgen, worden door die nieuwe “sociale omgangstaal” vaak gedwongen tot een gemanipuleerde vorm van kommunikatie.
DAT KLINKT MOEILIJK, maar is het niet. De alles versimpelende of dramatizerende televisie legt grotendeels de verkiezingsuitslagen vast. De volksvertegenwoordiging bevat dus veel mensen die hun ambt danken aan het talent om zich in de beeldenstorm te handhaven en niet aan iets anders. Ministers zijn in dat opzicht bijna allemaal hoogbegaafd, anders komen ze er niet. Gevolg : de beslissende tegenmacht ten overstaan van het politieke gezag is de cameralens of debatstudio, een systeem dat de ware toedracht der feiten bijna niet vermag mee te delen. Deze toestand behoort op geen enkele wijze tot de wettelijke ordening van de staatsmacht en het toezicht erop.
We bevinden ons totaal buiten het door de demokratie voorgeschreven parlementaire schema, de leer van de scheiding der machten inbegrepen. Dat alles is fiktief geworden. Daarom heeft Willy Claes, stel u in zijn plaats, het recht om voor hysterische uitwassen van de mediamaatschappij op de loop te gaan. Dat mag hij, zolang de technologische omwenteling in de kennis-overdracht van sociale of politieke gegevens niet behoorlijker is geregeld.