De fusieplannen van de Belgische bankwereld zijn zo te zien op een lager pitje gedraaid. Welke zijn de uitgesproken voor- en nadelen van zo’n ingreep ? Wat kan een Belgische megabank echt méér ?
LANG heeft Fons Verplaetse, de gouverneur van de Nationale Bank, als een roepende in de woestijn gestaan met zijn pleidooi voor een fusieoperatie in de Belgische bankwereld. Tot eind vorig jaar minister van Financiën Philippe Maystadt (PSC) hem bijtrad. Het ging plotseling heel snel. Ganse scenario’s met allerhande varianten werden uitgetekend en telkens doken dezelfde drie namen op : de Generale Bank, de Bank Brussel Lambert (BBL) en het Gemeentekrediet. Nadat iedereen zijn zegje over zo’n mogelijke fusie gedaan had van minister-president Luc Van den Brande over zogenaamde analisten tot de NCMV-winkelier om de hoek leek zo’n ingreep ineens minder vanzelfsprekend. De drang bij de Groep Brussel Lambert om dochter BBL in de solden te zetten, leek minder imminent en op de elfde verdieping van het Gemeentekrediet werd weer over iets anders gepraat dan de nakende big bang. Maar toch blijft het debat in bankkringen meer dan smeulen.
MASTODONTEN.
De grote concentratiegolf in ons land en in dat milieu stamt uit de jaren zestig en zeventig, toen een goeie dertig fusie-operaties werden doorgevoerd. Met als absolute blikvanger het huwelijk tussen de Bank van Brussel en de Bank Lambert, toen respectievelijk de nummers twee en vier op de markt. In 1960 opereerden er bij ons nog 67 echt Belgische banken, in 1980 was dat aantal al tot 27 eenheden herleid. Nadien kwam er rust op het front. Vreemd genoeg begonnen toen pas de grote fusiebewegingen in de rest van Europa, grotendeels met het oog op een eenmaking en op het internationaliseren van de financiële markten. Naar het eind van de jaren negentig was er zelfs sprake van een ware Europese fusie drift.
De Belgische bankiers bleven er stoicijns kalm bij. Naar die passiviteit verwees onlangs nog een scherp edito in de Financieel Economische Tijd, zeker geen bedrijfsonvriendelijke krant : ?België zit met een banklandschap dat te lang heeft geteerd op tariefafspraken, schijnconcurrentie en een royaal commissie-inkomen uit staatsleningen.” In elk geval kwam er vorig jaar opnieuw beweging in de sector. De Generale Bank sloot een alliantie met De Post (de Bank van de Post). De Algemene Spaar en Lijfrentekas (ASLK-Bank) kocht de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid (NMKN). De BBL begon te lonken naar AnHyp en de Kredietbank tenslotte nam zowel de Bank van Roeselare over als het Spaarkrediet. Dat allemaal dus in één jaar tijd, maar die overnames waren een peulschil getoetst aan het grote fusiescenario met drie.
Sommige voorstanders van zo’n operatie lieten verstaan dat de Belgische banken in feite ondermaats presteren en dat alleen schaalvergroting hen kon opstuwen in de vaart der volkeren. Slecht presteren ? Hoezo ? Dat blijkt alvast niet uit de winstcijfers, want die liggen net boven het Europees gemiddelde. Ook inzake solvabiliteit zo tonen gegevens van de Belgische Vereniging van Banken (BVB) aan zitten onze banken goed met opnieuw een score boven dat gemiddelde. Is het eigen vermogen dan een probleem ? Niet echt. Uit vergelijkingen met dinosaurussen als de Deutsche Bank of twee Franse grootmeesters (het Crédit Agricole en het Crédit Lyonnais) komen de Belgische financiële instellingen als kleine broertjes te voorschijn. Maar getoetst aan concurrenten uit Zweden, Denemarken of Oostenrijk zitten de de Belgische banken waarlijk op rozen.
Relevant is wellicht ook een Europese studie waaruit blijkt dat wanneer het op efficiëntie in de bankwereld aankomt, drie Belgische huizen bij de eerste zes figureren. In feite zakken onze bankiers slechts voor één parameter door de vloer van het Europees gemiddelde : hun rendabiliteit van de werkmiddelen.
Vraag is of dat probleem opgelost kan worden door middel van een megafusie. Onder meer Philippe Maystadt denkt van wel en verwijst daarbij graag impliciet naar Nederland, waar de afgelopen jaren verschillende mastodonten samensmolten. Het kwam er tot zo’n concentratie, dat nu vier banken naar schatting 80 procent van de kredietmarkt voor hun rekening nemen. Met niet altijd onverdeeld gelukkige klanten tot gevolg. Ook François Narmon, voorzitter van het directiecomité van het Gemeentekrediet en één van de grote advocaten van de fusie, vindt big beautiful. Want als België als enig lid van de Europese muntunie geen grootbank krijgt, zou hij dat jammer vinden. Groot zijn of worden, kan geen doel op zich zijn en dit punt vormt dan ook geen doorslaggevend argument. Staan Oostenrijk of de Scandinavische landen, die evenmin zo’n grootbank kennen, soms bekend als financiële of bancaire kneusjes ?
Het heikele punt dat altijd terugkomt in deze discussie, is dat van de bankkantoren. Op elke straathoek eentje, dat kan niet langer in een branche waar informatica en telematica voor de grote vernieuwingen zorgen. Ons land is inderdaad goed voorzien van bankfilialen ; bijna 8.000 stuks bleek uit de meest recente, volledige cijfergegevens. Dat zijn er bijna 1.000 meer dan Nederland en zelfs iets meer dan Duitsland. En meteen komt dan het tweede zogenaamd zwakke punt ter sprake : het overtollig personeel. Volgens een telling eind 1993 stelden de Belgische banken 77.000 mensen tewerk. Van hen zijn er intussen weer enkele duizenden afgevloeid, niet vervangen of gewoon ontslagen. Maar zelfs 77.000 is vergeleken met andere landen geen uitzonderlijke score. In Nederland zijn er namelijk 109.000 bedienden in de sector aan de slag, gemeten aan de bevolking een vergelijkbaar cijfer. Wat helemaal niet wil zeggen dat er bij ons de komende jaren niet duchtig meer gesabeld zal worden in de personeelsbestanden.
VLIJTIGE DIRECTEURS.
Banken zijn geen uitzonderlijke bedrijven en dus gelden ook voor hen de voordelen van de schaalvergroting. Dat betekent onder meer dat normaliter de overheadkosten uitgesmeerd kunnen worden over een groter aantal geproduceerde eenheden (diensten of producten). Maar ook dat uit de kluiten gewassen entiteiten vanzelfsprekend meer middelen ter beschikking hebben en dat ze zich via specialisatie kunnen richten tot een veel bredere, potentiële klantenkring. Voor banken komt daar nog eens de beperking bij van het kredietrisico ; het gewicht van deze onzekere factor neemt namelijk af, naarmate het aantal operaties stijgt.
Hoe groot is nu echter groot ? Wanneer de Belgische megabank zich echt wil gaan meten met de Europese reuzen, is er slechts één scenario mogelijk. Samen zouden namelijk de G-Bank, het Gemeentekrediet en de BBL een balanstotaal van net geen 10.000 miljard in huis halen. Dat brengt het trio aardig in de buurt van de Europese titanen, waarbij de Deutsche Bank met bijna 12.000 miljard aan balanstotaal de kroon spant. De drie Belgen samen, zouden uitgerekend de op vier na grootste combinatie vormen in Europa, maar alle andere fusievarianten leveren slechts mogelijke sub-toppers op. De tandem Generale-Gemeentekrediet zou stranden op een 15de plaats. Het Gemeentekrediet geraakt samen met de BBL net op de 17de stek.
Behalve schaalvergroting biedt ook het uitzicht op de veelgeprezen complementariteit aanlokkelijke perspectieven. Het komt er op neer dat producten en diensten optimaal op elkaar afgestemd worden en dat de klant die in een zo breed mogelijke waaier voorgeschoteld krijgt. Complementariteit is dus in zekere zin verwant met diversificatie, een onloochenbare tendens die zich de jongste jaren in de Belgische bankwereld almaar duidelijk doorzet. Bankiers waren tot niet eens vreselijk lang geleden voornamelijk beheerders van zichtrekeningen en spaarboekjes, plus kredietverstrekkers. Nu zijn het ook nog eens beleggingsadviseurs, belastingplanners, verzekeringsagenten, vastgoedspecialisten en reisagenten. Met die nuance, dat de uitbreiding van het diensten- en productenpalet niet altijd even succesvol verloopt omdat de banken zich op terreinen wagen waar echte specialisten op het gebied van know how vaak een duidelijke voorsprong hebben.
Grote bank, schone bank ? Aan de debetzijde van de grootschaligheid staat in de hele bedrijfswereld : logheid. Een supertanker beweegt nu eenmaal minder speels dan een Zodiac. Vooral in de financiële sector is dat van vitaal belang. Hier praten we allesbehalve over een statische wereld, maar eentje waar spitstechnologische diensten en producten van vandaag, morgen al tot het stenen tijdperk behoren. Zowel technische als productmatige evoluties neem, bijvoorbeeld, de telematica of de verschillende beleggingsvehikels verlopen letterlijk razendsnel. Een bank die een paar keer de boot mist, kijkt meteen aan tegen enkele lichtjaren achterstand en het risico op aanzienlijk verlies van zowel omzet als klanten. Dit soort problemen valt niet op te lossen met een verzelfstandiging van de agentschappen alleen, een strategie die onder meer het Gemeentekrediet al jaren met succes toepast. Als er achter het net van vlijtige filiaaldirecteurs geen alert management staat in het back office, is het allemaal moeite om niks.
1 + 1.
Twee jaar geleden, toen de Belgische big bang nog helemaal niet aan de orde was, zette de Belgische Vereniging van Banken de kosten en problemen bij fusieoperaties fijntjes op een rij. Te beginnen met de sociale kosten. Een samensmelting die via schaalvergroting wil gaan sparen, komt per definitie neer op een inkrimping van het personeelsbestand, want hier zit de grootste uitgavenpost. Zo kostte het fuseren in Nederland van de AMRO en de ABN liefst 6.000 van de 36.000 banen, hoewel de directies van beide banken het aantal te saneren jobs bij de onderhandelingen met de vakbonden inschatten op amper een goeie duizend. Bovendien loopt de integratie van personeelsbestanden van twee bedrijven niet altijd op wieltjes. Bij de fusie van de Bank van Brussel en de Bank Lambert was dat uitgerekend een probleem dat jaren bleef aanslepen.
Neem dan het kantorennet. ?Vaak wordt als voordeel bij een fusie verwezen naar de mogelijkheid tot vermindering van de kosten van het net,” schreef de BVB midden 1993. Een nauwelijks één ademstoot verder : ?Als een fusie van twee kantorennetten, bijvoorbeeld, tot resultaat heeft dat de rijen voor de loketten tijdens de spitsuren langer worden, kan dit alleen maar cliënten wegjagen.” Het lijkt de logica zelve. Tegen het liquideren van filialen pleiten overigens nog andere argumenten. Elke kenner van de bankmarkt weet dat een aantal basisprodukten binnen de kortste keren voor het grootste gedeelte compleet geautomatiseerd zal zijn, maar dat parallel het accent van bankkantoren meer en meer komt te liggen op advies en bijstand. Dat vergt juist de inzet van een aanzienlijk menselijk potentieel en een vrij uitgebreid net omdat de klant nu eenmaal geen dertig kilometer gaat rijden om de dekking van zijn brandverzekering te verhogen.
Pleitbezorgers van het fuseren van verschillende Belgische banken, gaan verder ook nogal vlot over het verschijnsel tweede bank. Omzeggens alle ondernemingen, van kleine zelfstandigen tot grote multinationals, werken met minimaal twee huisbankiers. Kwestie van concurrentie en een soort ingebakken risicospreiding. Wanneer de drie genoemde Belgische banken samen onder één logo zouden opereren, is de kans mathematisch groot dat die bedrijven van vandaag op morgen met hun hele hebben en houden bij één bank terechtkomen. Waarna ze perfect voorspelbaar gaan overstappen naar een concurrent als tweede huisbankier. Voor de gefuseerde entiteit betekent dat dan, dat 1 + 1 geen 2 wordt, maar gewoon 1 blijft.
Fusies kunnen tenslotte niet alleen menselijke weerstanden oproepen, maar ook technische. Eén van de grote besparingen door schaalvergroting moet theoretisch van de informatica komen ; één centraal systeem moet goedkoper zijn dan twee afzonderlijke. Uit de praktijk blijkt echter dat het aan elkaar koppelen van twee systemen of het in elkaar laten vloeien ervan, vaak een zeer hoge prijs heeft ; soms tot de helft van de prijs van één van beide netten.
GROTE BROKKEN.
Het vreemde aan fusieoperaties in de bankwereld is, dat tot nog toe nooit onomstotelijk en proefondervindelijk bewezen kon worden, dat ze per definitie leiden tot de genoemde schaalvoordelen of tot complementaire winst. Uit de case studies van samensmeltingen van banken van enige omvang komt wel de onderschatting van de kosten (zowel menselijk als financieel) bijna als een constante naar voren. De sector zou zich dus terecht de vraag kunnen stellen of megabanken wel beter werken.
Merkwaardig in dit verband lijkt nog een andere vaststelling. Op wereldniveau kennen omzeggens alle industriële takken giganten, die met de grote brokken op de markt gaan lopen ; de auto-industrie bijvoorbeeld, maar ook de voedingssector, electronica, toerisme, media,… Samen met de bouwnijverheid vormt de bankwereld hier een uitzondering. Er is namelijk geen enkel conglomeraat dat op meer dan enkele procenten van de wereldhandel kan bogen.
Jos Grobben
Klanten van de bank belanden bij een financier, reisagent, verzekeraar en beleggingsadviseur.
Het Gemeentekrediet is één van de grote promotoren van de bankfusie.