In een beleidsnota werd een Azië-politiek voor de Belgische regering geschetst. Inzonderheid voor de relatie met China.

IN het jaar, neem maar, 1986 had België in de Chinese Volksrepubliek een vertegenwoordiging die bestond uit een ambassade in Peking en een consulaat in Shanghai. Dat was alles, maar het was méér dan nodig, aangezien het kantoor in Shanghai later gesloten werd. Enkele jaren later was er ook sprake van, in het kader van veralgemeende besparingen, de Belgische ambassade in Japan, zoals veel Belgische ambassades een mooi gebouw met een grote vastgoedwaarde, te verkopen. Japan was toen nog de economische reus die de VS in het nauw dreef, dus een vooruitlopen op de teloorgang van de Japanse wereldmacht was dit niet (en uiteindelijk is het er niet van gekomen). Ambassades en consulaten zijn dure dingen, immers. De afgelopen jaren is de trend op het ministerie van Buitenlandse Zaken dan ook geweest dat dit soort werk zoveel mogelijk via de Europese Unie aangepakt werd (dan pikt dié de rekening op). En aangezien het nu wetenschappelijk bewezen schijnt dat Marco Polo ook nooit in China geweest was, maar er toch veel over te vertellen had, zouden we hem dan meteen, postuum, tot ere-Belg kunnen verklaren.

Het is waar dat er sinds het jaar 1986 in Azië een hoop dingen gebeurd zijn. De Sovjetunie is ingestort en de Koude Oorlog is ook dààr stilgevallen. De Chinese Volksrepubliek heeft, met de nodige horten en stoten, haar hervormingsproces en haar spectaculaire ekonomische opgang voortgezet. Vietnam is schoorvoetend op het pad der hervormingen gevolgd, en de twee andere, kleinere, Indochinese landen Cambodja en Laos zijn, enigszins de kat uit de boom kijkend, eveneens op weg. Oost-Azië is, economisch gezien, het werelddeel dat zich het snelst aan het ontwikkelen is, in het kader van de zich ook zeer snel ontwikkelende Stille-Oceaanregio, wat oude landen als de Europese voor groeiende mogelijkheden maar vooral moeilijkheden stelt.

In die context, met één oog op handelsbetrekkingen, een ander op respect voor mensenrechten en, misschien, ontwikkelingshulp, werd in samenwerking door Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel, en Ontwikkelingssamenwerking, een zogenaamde ?beleidsnota voor Azië” opgesteld : ?België en Azië : Uitdagingen en perspectieven”. Het is al een primeur dat de drie departementen aan iets dergelijks samenwerken een van de doelstellingen van het initiatief is dan ook de ?versnippering van de inspanningen” tegen te gaan. In maart zou het document door het parlement besproken worden.

COHERENT.

De basisvaststellingen waar de nota van vertrekt, zijn eenvoudig en redelijk onontkoombaar wie de gebeurtenissen in Azië een beetje volgt, kon ze al jaren zien aankomen , het is dus zeker niet te vroeg om een enigszins coherente politiek te formuleren, als klein land, voor een half continent dat ons in een hoekje dreigt te schuiven.

?De economische groei van Azië”, zegt de nota, ?zal naar verwachting in 1996 weliswaar vertragen, maar toch nog procentueel drie maal hoger liggen dan de expansie in Europa. De Aziatische Ontwikkelingsbank (ADB) gaat ervan uit dat het Aziatische bruto regionaal product in 1996 met 7,4 procent zal groeien en in 1997 met 7,1 procent. Voor 1995 houdt de ADB rekening met een expansie van 8 procent. Azië zal in 2000 goed zijn voor de helft van de wereldhandel en krijgt nu reeds 55 procent van de investeringsstromen.” Ter vergelijking : de Belgische economische groei (van het BBP) in 1994 : 2,4 procent, in 1995 : 1,9 procent, in 1996 : 1,6 procent.

De spectaculaire groei in Oost-Azië (Zuid- en Centraal-Azië doen het beduidend minder goed) heeft een aantal oorzaken die in de nota summier weergegeven worden (lage lonen, arbeidsintensieve productie in een eerste fase, bij gestegen lonen kennis-intensieve productie in een latere fase, een bewuste industriepolitiek van de regeringen om de concurrentievoorsprong te behouden, enzovoort). Met name werkvoorwaarden, kinderarbeid, afwezigheid van vakbondsrechten, zijn factoren in het Oost-Aziatische productieproces die door internationale arbeidsorganisaties, mensenrechtenorganisaties én Westerse industrielanden al dan niet verenigd in belangengroepen als de EU, al menigmaal en op verschillende fora werden aangeklaagd (onder andere op de VN-conferentie voor de Rechten van de Mens, in Wenen, 1993). Door de Oost-Aziatische landen werd die kritiek altijd afgedaan als een niet heel ondoorzichtige poging van de industrielanden om aan economische protectie te doen, en de concurrentievoorsprong van Azië te verkleinen.

Het is immers onmiskenbaar dat de snelle groei in Oost-Azië, en het opengaan van wat de grootste en belangrijkste markt ter wereld zou kunnen worden, belangrijke politieke gevolgen heeft, in de eerste plaats op het niveau van het Aziatische zelfbewustzijn.

De nieuwe Chinese Volksrepubliek is ongetwijfeld daarin het belangrijkste element. Peking heeft immers altijd al als stelregel gehad dat het collectieve welzijn van de Chinese bevolking voorrang moest hebben op het individuele, en dat kritiek daarop of bemoeienissen van al dan niet welmenende buitenlanders genegeerd kon worden en als die kritiek van landen kwam, werd hij een ontoelaatbare inmenging in de Chinese binnenlandse aangelegenheden. Daarmee was elke actie over respect voor de mensenrechten in China al bij voorbaat beantwoord en konden landen die daar dan nog mee wilden voortgaan, op een adequate manier afgedreigd worden. Met de ontwikkeling van de Chinese hervormingen bleef die regel overeind, ook al stelden sommigen in het buitenland dat economische hervormingen ook politieke en maatschappelijke hervormingen impliceerden. De test daarvoor kwam met de repressie bij het Tian An Men-plein in 1989, toen vanuit verscheidene landen pogingen gedaan werden om Peking via internationale sancties economische en andere onder druk te zetten.

Sinds die pogingen op een overduidelijke manier mislukten, aangezien geen enkele Westerse regering (ook niet die van de VS) in staat bleek China te isoleren tegen de belangen van haar eigen zakenwereld in, is het onduidelijk gebleven wat een Europese regering nog kan doen om Peking onder druk te zetten, zelfs inzake individuele gevallen van schending van de mensenrechten. Het geval van Wei Jinsheng kan daarbij als sprekend voorbeeld dienen, de democratie-activist die eind vorig jaar, ondanks alle westerse ?stille diplomatie” nog eens tot veertien jaar gevangenis veroordeeld werd.

IDEOLOGIE.

Rond China hebben zich de afgelopen jaren in de meer succesvolle landen ?theoretici” van de Chinese aanpak opgeworpen, zoals president Lee Kuan Yew in Singapore of premier Datuk Seri Mahathir van Maleisië. Zich beroepend op het confucianisme en de ?Aziatische waarden”, verdedigen die het principe dat Oost-Aziatische landen zich tegen het ?imperialisme” moeten verdedigen, en geen behoefte hebben aan democratie of mensenrechten zoals die in het Westen verdedigd worden. Deze ideologie van de ?Aziatische weg” wordt gretig overgenomen door de andere ?zachte” of ?harde” dictaturen van de regio, die immers allemaal met hetzelfde probleem zitten, en hier een middel vinden om westerse kritiek op hun beleid naast zich neer te kunnen leggen.

Het was de niet gemakkelijke taak van de opstellers van deze Azië-nota voor dit probleem een oplossing te vinden. In de woorden van minister van Buitenlandse Zaken Erik Derycke (SP) : China is zo groot dat je er niet omheen kan, en het is ook niet een klein land als België dat China gaat veranderen. China is dus de hoofdbrok, en het is amusant dat de naam in de nota zo weinig voorkomt. Die oplossing volgt in hoofdzaak uit het postulaat dat de Chinese Volksrepubliek, zoals de meeste andere landen in de regio ?een zachte dictatuur” is. Een autoritair, paternalistisch regime dan, zonder democratie maar mét een soort ?verstandhouding” tussen overheid en bevolking, waar de enen met de anderen een ruil doen, en de democratie opgeven voor een snelle economische vooruitgang. De les is, zeker voor diplomaten die gevolgd hebben wat Peking met Groot-Brittannië heeft gedaan in de zaak Hongkong, dat men zich daarin niet kan gaan mengen.

De zeer Belgische, ietwat Marco-Polo-achtige oplossing die in deze nota dan voorgesteld wordt, komt erop neer dat het hele pakket in de mate van het mogelijke overgeheveld wordt naar de bevoegheden van de Europese Unie, die daar zeker de nodige instellingen en kanalen voor zal hebben. In dat groter geheel zal België natuurlijk moedig meedoen aan de verdediging van de democratie op wereldvlak en de rechten van de mens tot in de kosmos. Op bilateraal vlak zal ons land proberen wat meer present te zijn op het terrein, en onze verschillende handelsdelegaties samen te doen werken (wat een serieus probleem kan worden). Daarbij zal in Shanghai opnieuw een consulaat geopend worden.

Sus van Elzen

Dansles op de Bund in Shanghai : verstandhouding met het regime ?

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content