Op 29 april wordt Toots Thielemans tachtig jaar. De jazzlegende speelde de voorbije maanden in Uruguay en Azerbeidzjan en was onlangs nog op de koffie bij Desmond Tutu. ?Dat respect is heel belangrijk voor me. Maar uiteindelijk telt alleen het kippenvel.?

Vijf jaar geleden, bij zijn vorige jubileum, speelde Toots Thielemans nog voor een uitverkocht Vorst Nationaal. Voor zijn tachtigste verjaardag trekt hij zich deze week enkele avonden in Studio 100 in Schelle terug, in het gezelschap van pianist Kenny Werner, gitarist Oscar Castro-Neves en het achttienkoppige strijkersensemble Maxemillecorde. Uit die aanpak mag blijken hoe Thielemans in dit stadium van zijn leven steeds nadrukkelijker voor intimiteit kiest. Sentimentaliteit, vinden sommigen. Omdat hij ondanks zijn reputatie in het jazz- milieu ook Ne me quitte pas en Imagine in zijn repertoire opneemt. En omdat hij ook bij de aankomende concerten nog wel eens zal vertellen dat hij in de Brusselse Hoogstraat 241 werd geboren.

Het is niet aan iedereen besteed, maar in de jazzwereld is Toots Thielemans wereldklasse. Hoeveel Belgische muzikanten werden gevraagd om met Benny Goodman, Charlie Parker, Miles Davis, Louis Armstrong, Ella Fitzgerald, Jaco Pastorius en Bill Evans te spelen? En doen dat vijftig jaar later nog met topmusici als Bill Carrothers, Joe Lovano en Richard Galliano? ‘Ik heb in mijn leven ocharme drie lessen harmonie gevolgd. Maar al de rest heb ik toch van de goeie jongens geleerd.’

SWINGEN IN EEN SLAGERSJAS

Jean Baptiste Thielemans is zijn afkomst als zoon van de uitbaters van café Trapken Af nooit vergeten. ‘Ik ben altijd een beetje aan de rode of roze kant geweest ? mijn papa was een socialist. Ik heb respect voor mensen die hun werk goed willen doen. Daar ben ik niet militant in, maar ik heb respect voor degelijk werk, of dat nu iemand is die de vloer komt vegen of die in een laboratorium werkt. Toen ik een jaar of vier was, nam mijn vader me op 1 mei op zijn schouders mee naar het Volkshuis op de Zavel. Emile Vandervelde hield er een spreekbeurt, en hij stelde Spaak voor (met dreigende stem): Je vous présente Paul-Henri Spaak. Die mannen hadden niet eens een microfoon nodig. En Spaak droeg een donkergrijs, grauw uniform. Dat waren nog eens socialisten, zie.’

Toen ging het snel. Op zijn zevende was hij een plaatselijk wonderkind op accordeon. In zijn middelbareschooljaren ruilde hij die voor een mondharmonica, geïnspireerd door pionier Larry Adler. Tot de dag dat hij in een weddenschap met een vriend een gitaar won. Dat moment, en níét in de eerste plaats zijn keuze voor de harmonica, heeft de rest van Thielemans’ leven bepaald. Want al staat hij als harmonicaspeler op eenzame hoogte, als gitarist was hij nog groter. De Belgische zigeuner Django Reinhardt werd zijn eerste grote voorbeeld. ‘De eerste 300 frank die ik in Brussel verdiend heb, was in een trio in tearoom L’écu de France in de rue de la Violette. Mijn pa, die intussen het winkeltje ’t Boerinneke openhield in Molenbeek, liet een wit jasje voor me maken. Ik leek net een beenhouwer. En zo trok ik naar mijn eerste optredens.’ Vandaar ging het naar oude Brusselse tenten als Le Versailles, La Malmaison en Le Grand Siècle, waar hij Franse grootheden als Edith Piaf, Stéphane Grappelli en Charles Trenet begeleidde. ‘Trenet had een zwak voor me: Oh, le petit guitariste, hehe.’

Tegen het eind van de oorlog speelde Jeanke voor de GI’s in Brussel. Zijn voorliefde voor all things American deed hem zijn naam veranderen in Toots, naar Toots Mondello, die saxofoon speelde bij Benny Goodman. ‘Wat wil je, Jean Baptiste doesn’t swing.’ Hij stortte zich op bebop, en probeerde zowel zijn gitaarspel als zijn mondharmonicawerk aan de nieuwe stijl aan te passen. Intussen trok de Luikse tak van de Belgische jazztop naar Parijs: gitarist René Thomas, saxofonist Jacques Pelzer en saxofonist-fluitist Bobby Jaspar. Vooral die laatste raakte in de ban van de Rive Gauche, waar Jean-Paul Sartre, Pablo Picasso, Albert Camus, Juliette Gréco en Boris Vian Amerikaanse jazzgroten als Miles Davis in de armen sloten. Thielemans: ‘In tegenstelling tot Jaspar heb ik Vian nooit ontmoet. Die hele beweging van Saint-Germain is wat aan me voorbijgegaan. Maar het werk van Vian was een choc mental. Zijn gezond verstand, zijn gebruik en misbruik van de taal waren een plezier om te lezen. Een van zijn lijfspreuken die bij me zijn blijven hangen, is: Respect? J’aime ou je n’aime pas. Die men-taliteit herken ik ook in Arno en Marc Moulin.’

KING OF BEBOP

Thielemans trok op zijn vijfentwintigste niet naar Parijs, maar naar de Verenigde Staten. Tijdens jamsessies in Miami werd hij opgemerkt door de legen-darische jazzfotograaf Bill Gottlieb. Die nam hem een jaar later mee naar de beroemde 52nd Street in New York, de thuisbasis van de bebop. Toots speelde er voor het eerst met Milt Jackson, Hank Jones, JJ Johnson en Lennie Tristano. ‘Impresario Billy Shaw wou dat ik hem een plaat van me opstuurde. Die had ik niet, dus in de boot van New York naar Genua schreef ik een arrangement van de standard Stardust in bebopstijl, en nam het op een fonograaf op. Die opname is via Shaw uiteindelijk op het bureau van Benny Goodman beland.’

In 1948 had Goodman, de King of Swing, zijn beste tijd eigenlijk gehad. De swingrage was over haar hoogtepunt heen, bebop was de nieuwe norm. Ook voor de joodse klarinettist, die met het genre flirtte en daarvoor best een Belgische bopster op gitaar kon gebruiken. Thielemans: ‘Je had me in die tijd moeten zien. Ik liep rond met een brief van Goodman op mijn borst: Would you like to join the band, we offer you an engagement. Heel Brussel heeft die gezien.’ Hij zou vier jaar in Goodmans orkest meedraaien. Tijdens een tournee door Europa in 1950 ontmoette hij in Rome ‘zijn eerste gitaarboek’: Django Reinhardt speelde in de Hot Club de Rome, Toots jamde een namiddag lang mee. Later dat jaar ontmoette hij in Stockholm Charlie Parker. ‘Hij was er net als ik op tournee. Ik speelde in een andere club, en hij is na een tip van zijn promotor naar mij komen luisteren. Twee jaar later liep ik weer die Billy Shaw tegen het lijf. Hij wou van mij de Belgische King of Bebop maken, en vroeg me of ik bij de Charlie Parker All Stars wou gaan spelen. No, haha! Die eerste keer vergeet ik nooit: het Earle Theater in Philadelphia, een oude bios-coop in de zwarte wijk. Ik was de enige blanke in de zaal. Toen ik op het podium om me heen keek, zag ik Charlie Parker, Miles Davis, Milt Jackson, en Jimmy Cobb. Dan moet je eens goed ademhalen. Mensen zeggen dat ik daar te vaak over vertel. Maar ik heb maar één leven gehad. En ik ben niet op zijn deur gaan kloppen: Mister Bird, mag ik met u meespelen? Die typen hebben mij gevraagd. Mag ik daar even trots op zijn alstublieft? Ik was bang, maar ik was aanvaard. Ja, Miles deelde af en toe enkele steken uit omdat ik blank was, maar niet op een racistische manier. Hij kon alleen niet verdragen dat een blanke muzikant hem of Louis Armstrong kopieerde en meer centen verdiende dan zij. Logisch toch?’

De rest, zoals dat heet, is geschiedenis. Achttien platen met George Shearing, filmmuziek voor onder andere The Get-away en Midnight Cowboy, loftuigingen van Quincy Jones en Dee Dee Bridgewater, themamuziekjes voor Old Spice-aftershave en Sesamstraat, en ? na jaren van gebrek aan erkenning in België ? een baronnentitel. Maar aan het eind van de rit is Thielemans een Marollien: ‘Dire des choses compliquées avec des mots compliqués, c’est très facile. Zo ben ik niet. Ik ben maar een man van mosselen met friet.’ Uit de Hoogstraat 241. Maar misschien wist u dat al. n

Bart Cornand

‘Ik heb in mijn leven drie lessen harmonie gevolgd. Maar al de rest heb ik toch van de goeie jongens geleerd.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content