Knack, jg 1, nr 8 : 8 april 1971.
NATIONALE HOOGMOED FATAAL
De verkeerde politiek die gevoerd wordt inzake de nationale luchtvaartmaatschappijen, leidde al in 1971 tot zware kritiek. Die levert ook Knack-medewerker… Freddy Van Gaever !
Wanneer men na jaren van vergaderingen en congressen tot de conclusie komt dat een IATA-lid nog steeds vrijelijk voor enkele miljarden vliegtuigen kan bestellen, zelfs als er hoegenaamd geen behoefte aan bestaat, maar aan de andere kant nauwkeurig moet letten op de afmetingen van een sandwich om een zware boete te ontduiken, dan menen we wel dat de grens van het komische wordt overschreden.
Zolang de verschillende staten het luchtvervoer beschouwen als openbare dienst en gewillig subsidies aan de nationale maatschappijen blijven verstrekken, zal de toestand niet veranderen. Het gevoel van zekerheid door op de steun van de staat te kunnen rekenen heeft deze maatschappijen een totaal verkeerde weg doen inslaan. Een collectieve grootheidswaanzin heeft de overhand gekregen op de nuchtere vaststelling van feiten en het gevolg was dat de maatschappijen meer toestellen bestelden dan nodig was. De maatschappijen, in casu de staten, blijken er de voorkeur aan te geven individueel zoveel mogelijk vluchten te verzorgen. Als voornaamste argument schermt men met het nationale prestige. Persoonlijk zien we moeilijk in welk prestige wordt hooggehouden door een maatschappij die een land jaarlijks honderden miljoenen frank kost.
Het wordt hoog tijd dat hierin enige verandering wordt gebracht. Als enkele maatschappijen het besluit zouden nemen om eens werkelijk samen te werken, hun vluchten te combineren en hierdoor het aantal frequenties te verminderen, dan zou men onmiddellijk een hoger laadcoëfficiënt kunnen bereiken. De overbodig geworden toestellen zou men ondanks een eventueel verlies aan chartermaatschappijen kunnen verkopen. Dat zou voordeliger zijn dan ze met slechts enkele passagiers aan boord het luchtruim in te sturen. Hierdoor zouden de meeste chartermaatschappijen in vrij korte tijd aan moderner materieel kunnen komen, wat zowel deze maatschappijen als hun klanten ten goede komt.
MERCEDES VOOR ANTWERPEN VERLOREN
Hoe douaniers er de schuld van zijn dat een van ’s werelds grootste autoconstructeurs de Scheldestad verlaat.
Daimler-Benz is niet meer te spreken over Antwerpen. De Duitse autoreus is verbolgen. En terecht overigens. Men kan toch niet eeuwig met zich laten sollen en zeker niet wanneer men een auto op de markt brengt die Mercedes heet. Wat is er gebeurd ?
Augustus 1967. Op kaai 127 werd een splinternieuwe Mercedes, in transit voor Afrika, gestolen. De douanen waren er als de kippen bij om met de glimlach een wet toe te passen die dateert uit 1849 (lees achttienhonderd negenenveertig). Die wet beveelt dat voor gestolen goederen in transit de gewone invoerrechten en overdrachttaksen dienen gevorderd.
Daimler-Benz werd aldus verplicht onderscheidenlijk 31.766 en 36.994 frank neer te tellen omdat in de haven van Antwerpen een nieuwe Mercedes door onbekenden werd geroofd !
Mei 1968. Op kaai 172 werd weer een splinternieuwe Mercedes gestolen. Ditmaal uit een afgesloten ruimte, gelegen op een boogscheut van een zeer bedrijvig douanekantoor. De diefstal was nauwelijks vastgesteld toen de tolbeambten reeds opdaagden met de wet van 1849 in de hand. Voor Daimler-Benz was dàt te veel, waarop het bedrijf de beslissing nam voortaan Hamburg en Bremen als uitvoerhavens te verkiezen boven Antwerpen. Begin van dit jaar kon de Antwerpse expediteur Daimler-Benz overtuigen weer over Antwerpen te verschepen. De eerste zending kwam toe in februari jl. en nog dezelfde dag werd andermaal de diefstal van een Mercedes vastgesteld. De gestolen wagen stond in een afgerasterde omheining op kaai 302… onder bewaking. De omheining werd doorgeknipt en de wagen weggesleurd.
Daimler-Benz had ditmaal geluk. Op dat ogenblik waren de invoerrechten weggevallen maar de overdrachttaksen dienden uiteraard betaald : 38.740 frank ! Verwacht mag worden dat de trafiek van Mercedes-wagens over de haven van Antwerpen nu definitief een einde heeft genomen. Het zou moeilijk anders kunnen.
GRIEKENLAND
Aan boze briefschrijvers had Knack vanaf de eerste dag geen gebrek. Beschuldigingen over het schieten van bokken en het bewust verdraaien van de waarheid, werden met genoegen gepubliceerd. Zoals die van J. Nikolareas, persraadgever van de Griekse ambassade.
Vanwege een tijdschrift dat, zoals het uwe, vernieuwing nastreeft had ik meer doorzicht verwacht voor wat betreft Griekenland en zijn binnenlandse evolutie. Meent u niet dat men heden, nadat alles over deze kwestie geschreven werd, die kwestie liefst zou aansnijden met de bedoeling iets nieuws te brengen of, op zijn minst, de waarheid te zeggen ?
Doch u wijdt een gans artikel aan een zogenaamd ?Klein Parlement?, in het leven geroepen door de Griekse regering en dat ?nu zou moeten zwijgen?. In de plaats van te schrijven dat dit miniparlement niet in het minst bestaat aangezien het in werkelijkheid slechts gaat over een raadgevende commissie zonder enige parlementaire verzuchting. Ik laat opzij al wat moet gezien worden in het kader van de Griekse ?neomythologie? : folteringen, slechte bejegening, personen die verdwijnen en tutti quanti, zonder de ?verslagen? te vergeten van die zeer bekommerde ?vriend? van Griekenland, met name de h. Van der Stoel.
Het is vanzelfsprekend dat eenieder vrij van mening is en zelfs van buiten uit vrij is te willen de toekomst bepalen van een land dat, in de ganse loop van zijn geschiedenis heeft aangetoond dat het van niemand in de wereld lessen heeft te krijgen inzake Democratie dat een Grieks woord is inzake vrijheid of onafhankelijkheid.
Het Grieks leger heeft dan ook, op 21 april 1967, ingegrepen om Griekenland te zien behouden in de schoot van de westerse wereld, de uwe zo meen ik, en om te beletten dat Griekenland zou worden omgeschapen in een ?Volksdemocratie? van een al te bekend type.
De ironie volgt maar al te dikwijls de weg van de gemakzucht. Begrijpen vereist een gans andere inspanning, en in de eerste plaats het prijsgeven van ieder vooringenomen idee.
HIER KOMT JAN DEWILDE
In de rubriek ?kleinkunst? vinden we een interview met Jan Dewilde, die na een eerste prijs op het Humorfestival van Heist definitief doorbrak in Vlaanderen.
Jan Dewilde (27) ligt er niet wakker van dat de Vlaamse kleinkunstwereld galmt van vreugdekreten om zijn succes. Op zijn hoevetje te Lede (bij Aalst), waar echtgenoete Lieve peterselie kweekt en hij met de spinnende kater stoeit, is Jan zichzelf gebleven : eerlijk als goud, verrukkelijk onhandig, één bonk talent.
De man die de elfjes- en kabouterskleinkunst de rug toekeerde en heerlijke liedjes samensprokkelt met autobiografische elementen. En wat Tante Odile en Oom Leander niet hadden verwacht : Jan kàn het. Vroeger baardige baard, knaagt er nu slechts dun kruivend gewas aan zijn mondhoeken.
JAN DE WILDE : Ik had zin om mij eens grondig te vermommen, en daarom heb ik naar het scheerapparaat gegrepen. Ik heb mij overal voorgesteld als Joris Dewilde, de jongere broer van Jan. En velen zijn er in gelopen. Heb ik reuze lol gehad, zeg.
KNACK : Sedert Jan Dewilde de Vlaamse kleinkunstwereld onveilig maakt, zingt er in Amerika een zekere Bob Dylan in dezelfde stijl. Of : vanwaar die Angelsaksische invloed in jouw nummers ?
JAN : Ik hou dolveel van Amerikaanse folk, waar Dylan en zijn legertje epigonen hun inspiratie uit hebben. Ik van mijn kant heb heel wat inspiratie uit Dylan gepuurd. Dat wil anderzijds niet zeggen dat ik op mijn knieën lig voor ome Bob. Andere bronnen die ik heb aangeboord zijn de Ierse volksballaden. Die hebben een speciale melodiebouw en gitaarbegeleiding met hoge uithalen. Ook het harde stemgeluid komt daar vandaan.
KNACK : Wat is volgens jou de taak van de kleinkunstenaar in de hedendaagse subcultuur ?
JAN : Iets brengen dat de mensen amuseert, hun gezicht in een lach doen plooien om es lekker uit de dagelijkse sleur te wippen. Het engagement is mij niet zo vast aan het hart gebakken. Je bereikt er weinig mee. Het enige wat je kan doen, is iemand die op dezelfde golflengte afgestemd is, bestendigen in zijn gevoelens. Met liedjes kan je niemand tot andere ideeën brengen, denk ik.
KNACK : Schilder je nog ?
JAN : Nee, dat heb ik afgeleerd in St. Lucas…
ZJEF VANUYTSEL
Een andere kleinkunstenaar krijgt de aandacht van Annelies Van den Tol, die naast ?Shopping Annelies? ook ?Mensen in het nieuws? verzorgt. Knack anno ’96 mijdt Nederlandse medewerksters.
De Vlaamse militair-zanger Zjef Vanuytsel trok door zijn melancholieke ?natrillende? teksten de aandacht van de muzikale Columbus, Willem Duys. Deze haalde hem prompt in zijn Vuist (vrijdagavond TV-programma) en stelde hem voor aan het Nederlandse miljoenenpubliek. Zjef beefde als een rietje bij Willems goudvissenkom. Hij werd er niet rustiger op, toen Duys hem met onverholen bewondering zwijgend bleef gadeslaan. Of Vanuytsel altijd in de muziek had gezeten ? ?Welzeker niet,? gaf die te kennen. ?Ik ben alleen nog maar amateuravondjes gewend. En daarna pakten we wel eens nen pint.? Of het nou Zjefs eenvoud, zijn teksten of die pint betrof : hij kreeg een vet applaus van de goegemeente. Een Brel-type fietst er in Nederland altijd wel in.
APARTHEID NOG STEEDS IN VOLLE BLOEI
Knack vraagt zich in zijn omslagverhaal af of het apartheidsbeleid in Zuid-Afrika nog wel te keren is, en ondervraagt de liberale senator Lahaye over zijn bezoek aan Rhodesië, dat door de Verenigde Naties geboycot wordt wegens rassendiscriminatie.
LAHAYE : Op gebied van rassengrens mag en kan men Rhodesië niet vergelijken met Zuid-Afrika. In Rhodesië groeit de bevolking samen op tot een stevige maatschappij. Tachtig jaar terug waren er slechts 400.000 Afrikanen, thans is dit cijfer opgelopen tot 5.200.000 tegenover 250.000 blanken. Het zijn de blanken die met hun arbeid, hun wilskracht en hun geld dit land van NIETS tot iets GRANDIOOS en STABIELS gemaakt hebben. In Rhodesië is de Afrikaan de blanke zeer genegen.
De moeilijkheid die zich in Rhodesië echter stelt is de volgende : de toenadering tussen zwart en blank is daar zo oprecht en zo openhartig dat de Afrikanen uit de buurlanden naar Rhodesië toestromen om er hun woonst te kiezen en om er te werken. In Rhodesië leven zwarten en blanken samen ZONDER APARTHEID. De Afrikanen mogen er op straat komen op gelijk welk uur. Geen enkel recht wordt hen ontzegd. Ik heb veel Afrikanen ontmoet, zowel in hun huis als op straat, en ik heb aangevoeld dat deze mensen zeer gelukkig zijn en zich zeer gelukkig voelen.
KNACK : Men heeft geschreven en men schrijft nog dat de zwarte meerderheid onderdrukt wordt door de blanke minderheid. Hebt u daar iets van bemerkt ?
LAHAYE : Het is spijtig dat de Europeanen zich zo geweldig vergissen over de krachtinspanningen die door de blanken worden geleverd om de Afrikanen in de gelegenheid te stellen van een degelijk bestaan te genieten. Op enkele landen na heb ik alle landen van Afrika bezocht. Zo was ik ongeveer twintig maal in Kongo. Verleden jaar was ik in Kenya, Uganda en Tanzanië. Dit laatste land is nu helemaal communistisch geworden en het heeft deze politieke idee overgebracht naar Zambia dat noordelijk van Rhodesië ligt en aldus een groot gevaar voor dit land insluit. Maar daarover reppen ze met geen woord in de Verenigde Naties en zwijgen onze Europese landen als vermoord ! Het is dan ook ingevolge de economische sancties dat ik besloten had Rhodesië en Zuid-Afrika te bezoeken, hoewel Zuid-Afrika beslist niet zoals Rhodesië door deze sancties wordt getroffen. Wat me nog het meest tegen de borst stuit, is dat die economische sancties nog het hardst het inkomen van de Afrikanen treft die juist het meest eronder lijden. Indien de Verenigde Naties hiervoor hebben ingeroepen dat Rhodesië aan repressie, arrestaties, hechtenissen enzovoort deed en aldus de wereldvrede in het gedrang bracht, dan is dit een belachelijke beweegreden. Wij weten immers dat in 1968 gewapende benden van buitenuit Rhodesië zijn binnengedrongen om er wanorde te brengen. De leiders van die terroristische benden hadden hun opleiding gekregen in de communistische landen, namelijk in de Sovjet-Unie en China. En wat ik zeker ?dégoutant? vind is dat wij twee jaar geleden ons Belgisch consulaat in Rhodesië om ingebeelde economische redenen hebben opgezegd. Waar anderen nog gedeeltelijk op de Rhodesische markt zijn gebleven, zijn wij er helemaal van verdwenen. En de mensen daar vragen niet beter dan bij ons te mogen kopen. Tot vervelens toe hebben handelaars en winkeliers dit herhaald.
Koen Meulenaere