Remco Campert keert in zijn nieuwste jazzy roman ‘Een liefde in Parijs’ terug naar zijn Vijftiger-roots in Parijs, maar hij heeft het daarbij opvallend vaak over Antwerpen. Knack vroeg hem waarom.
Remco Campert, ‘Een liefde in Parijs’, De Bezige Bij, Amsterdam, 160 blz., euro 15.
Wat doe je als ouder wordende heer wanneer je op een Parijse straat door een bevallige dame wordt aangesproken die je nog herkent van vroeger, maar van wie je zelf het spoor bijster bent? Je loopt een beetje beduusd verder om vervolgens te gaan graven naar tastbare herinneringen aan iets wat je ooit met die vrouw hebt uitgespookt. Tot zover de uitgangssituatie van de nieuwste roman Een liefde in Parijs van Remco Campert.
Hoofdpersonage Richard Sanders is in Parijs om een jeugdvriend te ontmoeten en om zijn boek De kunst van het vergeten in Franse vertaling voor te stellen. Terwijl hij onderweg is naar een verkennend gesprek met zijn uitgever, botst hij op een vrouw die hij vroeger nog in Antwerpen gekend heeft. Van het een komt het ander en zo zit de lezer na een tijdje bij Campert op schoot mee te genieten van iets wat geen memoires zijn, maar wat in al zijn gecamoufleerdheid toch heel wat zegt over de artistieke voedingsbodem van Campert.
Campert is er nu bijna 75. Voor iemand die geen autobiografische ontboezemingen wil schrijven, geeft Campert zich in deze luchtige, speelse roman toch tamelijk bloot. Nee, een sleutelroman is het niet geworden, aldus Campert zelf: ‘Het zijn schaduwen van mensen die ik toen heb gekend en afschaduwingen van de sfeer die in de jaren vijftig en zestig in Amsterdam, Antwerpen en Parijs heerste.’ Campert is geen auteur die het moet hebben van spannende verhalen of een uitgekiende plot. Hij is een jazzy schrijver die met zijn literaire saxofoon aan melancholische sfeerschepping doet.
Hoe was die artistieke sfeer in het Antwerpen van begin jaren zestig? Campert leefde zelf gedurende drie jaar in de Scheldestad met zijn derde vrouw en bracht er de beide kleuters eigenhandig naar school. Op die manier ga je je, aldus Campert, automatisch een deel van die stad voelen. Dat hij het vooral goed kon vinden met de toenmalige artistieke bohème, blijkt uit deze roman. Sanders-Campert kan met een enkele zin rake observaties neerzetten waar andere auteurs bladzijden voor nodig hebben: ‘Zijn Antwerpse kunstenaarsvrienden (…) beleden een Antwerpse versie van het surrealisme, een combinatie van bier, actes gratuits, broeierige erotiek en in eigen beheer uitgegeven boekjes.’
HUGUES C. PERNATH
Welke van die vier ingrediënten overheerste in deze cocktail? Campert zegt dat hem uit zijn Antwerpse jaren vooral die mengeling van benauwdheid en tegelijk anarchistische losgeslagenheid helder voor de geest staat. Hij denkt daarbij aan iemand als Julien Schoenaerts, ‘een waanzinnig prachtige acteur’, aldus Campert, maar ook aan dichter Hugues C. Pernath. Campert was erbij toen Schoenaerts ooit zijn huis bijna in de fik stak door zijn huisraad in de open haard te kieperen, een scène die hij in dit boek heeft verwerkt. Maar Camperts fascinatie voor de ‘Antwerpse versie van het surrealisme’ overstijgt het anekdotische niveau van baldadige dronkemansverhalen. Campert: ‘Voor een Nederlander was het heel opvallend dat er in Antwerpen begin jaren zestig iets gebeurde wat wij niet kenden. Ik werd hier geconfronteerd met een aftakking van het surrealisme en dadaïsme van na de Eerste Wereldoorlog. In Brussel had je een kringetje erotische surrealisten en ook in Antwerpen vond je toen nog rechtmatige erfgenamen van het surrealisme. Die combinatie van geld, bibliofiele boeken, erotiek en andere verfijnde dingen bestond boven de Moerdijk simpelweg niet.’
Campert vermoedt dat de Nederlandse neutraliteit ten tijde van de Eerste Wereldoorlog zijn land later parten heeft gespeeld. Daardoor is Nederland de Frans-Duitse avant-garde, die ontstaan is tijdens en in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog, misgelopen. Campert: ‘Wij wilden als Vijftigers die aansluiting met de avant-garde vinden en hier in Antwerpen was die op natuurlijke wijze voorhanden. Maar ook in letterlijke zin zou je het bijna spijtig kunnen vinden dat Nederland de Eerste Wereldoorlog buiten de deur heeft gehouden. Want anders waren we in Nederland veel beter voorbereid geweest op de Tweede Wereldoorlog. We hadden dan kennis van zaken gehad. Misschien hadden we vervolgens de Tweede Wereldoorlog niet zo onhandig behandeld.’
Het is frappant hoe er in Camperts roman maar één citaat van een Nederlandstalige dichter te vinden is, en dan nog uitgerekend van Paul van Ostaijen. Wanneer Sanders terugdenkt aan een amoureus avontuurtje met een vrien- din die van aanpakken wist, citeert hij de Antwerpse dandy: ‘en je mond/ en je tanden bijten de slappe bloem’. Om maar te zeggen dat Campert blijkbaar tot vandaag een voorliefde is blijven koesteren voor een bepaalde Antwerpse avant-garde. Campert: ‘Van Ostaijen speelt nog altijd een rol in mijn poëtische leven. Hij stond reeds in hoog aanzien bij de Vijftigers. Ach ja, hij stond aan de vooravond van geweldige dingen.’ Het hoeft dus nauwelijks te verwonderen dat protagonist Sanders in Camperts roman op een Franse recensent stoot die hem voor een Vlaams auteur houdt. Iets wat Sanders-Campert trouwens niet erg vindt: ‘Zo beschamend was het niet om tot de Vlaamse literatuur gerekend te worden, ook al was je Bataaf.’
De roman eindigt abrupt met een explosieve onthulling en laat de lezer ietwat verweesd achter. Campert is nog steeds een meester in het lichtvoetige werk van korte adem. Een literair pointillist kan het zich niet veroorloven om dikke boeken te schrijven. Jammer.
Frank Hellemans