Vandaag doet Montasser AlDe’emeh onderzoek naar de Belgische Syriëstrijders en probeert hij met zijn vzw De Weg Naar teruggekeerde jihadisten op andere gedachten te brengen. Maar niet zo heel lang geleden wilde hij zelf de gewapende strijd voeren. ‘Door kennis te vergaren, heb ik mezelf kunnen bevrijden van al mijn haat.’

Montasser AlDe’emeh (1989) trok als jonge academicus naar IS-gebied om Syriëstrijders te observeren en bestuderen. Hij schrijft er geregeld over in Knack, maar zijn persoonlijke verhaal bleef altijd buiten beeld. In het boek De Jihadkaravaan tekende publicist Pieter Stockmans de bewogen levenswandel van AlDe’emeh op. Hij werd geboren in een Palestijns vluchtelingenkamp in Jordanië. Nadat zijn familie in de jaren negentig naar België emigreerde, groeide hij op in Baardegem bij Aalst, als de jongste zoon van tien kinderen. Het was een jeugd vol haat en onbegrip.

MONTASSER ALDE’EMEH: Ik heb gewacht op het juiste moment om mijn verhaal naar buiten te brengen. Niet iedereen publiceert zo’n boek waarin je jezelf verregaand blootgeeft. Maar mijn verhaal is het verhaal van veel jongeren. Door de weg die ik heb afgelegd te beschrijven, kan ik anderen misschien inspireren.

PIETER STOCKMANS: De gelijkenis tussen het verhaal van de Syriëstrijders en dat van Montasser is dat ze allemaal opgroeiden in twee werelden. Zijn schooldirecteur zegt het in ons boek: de wereld verandert als de taal verandert. Als je thuis in een andere taal opgroeit en je komt via de school in de Vlaamse samenleving terecht, ontstaat er een kloof. Vaak worden die jongeren in geen van beide werelden helemaal begrepen. ALDE’EMEH: Het is moeilijk om als Palestijnse moslim een plaats te vinden tussen Vlaamse jongeren die niet snakken naar politiek activisme zoals jij. Veel Vlaamse jongeren weten amper iets over internationale politiek. Terwijl ik een Atoma-schrift bijhield waarin ik nauwgezet alle artikels plakte die ik uit kranten en tijdschriften knipte. ‘Hamas wint de Palestijnse verkiezingen’, was het eerste artikel. In mijn mooiste handschrift schreef ik er de datum boven: 30 januari 2006. Daarna raakte mijn Atoma-schrift snel gevuld met deprimerende artikels. Vlaamse kranten en magazines bulkten van de berichten en opinies over de misdadigheid van Hamas. Mijn klasgenoten waren zelfs daar niet in geïnteresseerd.

U klinkt behoorlijk negatief over de Vlaamse jeugd: het zijn leeghoofden die chips eten en alleen over soaps praten.

ALDE’EMEH: Zo dacht ik erover toen ik jong was, ja. Ondertussen ben ik erachter dat ze er niets aan kunnen doen. Ze kennen geen verhalen over oorlog zoals ik die elke dag hoorde en zag op Al Jazeera. Thuis in Baardegem stond die zender altijd op voor mijn vader. Hij was even fanatiek bezig met de politiek van het Midden-Oosten als ik. Hij was ook autoritair, en eigenlijk wilde hij dat ik politiek activist zou worden. Maar ik ging zelf evengoed op zoek. Ik spijbelde om naar een islamwinkel in hartje Brussel te gaan. Daar raadden ze me een reeks cassettebandjes aan, omdat ik toen nog geen Arabisch kon lezen. Tareq Suwaidan, een televisieprediker uit Koeweit, sprak over de Koran, het kalifaat, de jihad en de strijd tegen de bezetting van islamitische landen. Van zijn audiotapes zijn er meer dan twee miljoen verkocht. Hij was een superster, ik raakte verslaafd aan zijn tapes.

Is het niet problematisch dat buitenlandse conflicten zo naar hier worden geïmporteerd?

ALDE’EMEH: Ik heb in de middelbare school in Dendermonde veel lessen gekregen over de Holocaust. Maar over onze geschiedenis en de genocide op de Palestijnen, mijn pijn en verdriet, werd nooit gepraat.

Veel Belgen hebben toch sympathie voor de Palestijnse zaak?

ALDE’EMEH: Dat volstaat niet. Wat hebben we aan wat officiële sympathiebetuigingen? België heeft de Palestijnse staat niet eens onvoorwaardelijk erkend. Wat er in 1948 is gebeurd met de oprichting van Israël is nog altijd niet verteerd. De zionisten hadden mijn familie toen niet moeten verjagen zodat ze tot vandaag nog altijd als vluchtelingen moeten leven. Ik heb ze met eigen ogen gezien: de kinderen zonder armen en benen, slachtoffers van de bombardementen, in de Palestijnse ziekenhuizen. Daar horen we Belgische politici niet over.

STOCKMANS: De Jodenvervolging is wel ook ons verhaal geworden. We vinden het normaal dat daarover wordt lesgegeven. Maar we moeten erkennen dat moslims sinds de jaren zestig naar hier zijn gehaald, en dat daarmee ook nieuwe verhalen, hún verhalen, bij onze samenleving horen. Dat zijn geen louter buitenlandse conflicten meer.

ALDE’EMEH: Ik was een lastige en soms zelfs wat agressieve leerling, en ik kreeg een slechte reputatie bij veel leraren. Maar één keer heb ik 98 procent behaald voor het vak godsdienst. Dat kwam omdat de lerares me tijdens de lesuren een spreekbeurt over Palestina liet geven. Eindelijk zagen mijn klasgenoten mij niet als slechterik, maar als een goeie spreker met een boeiend verhaal. Maar meestal ging het anders. Ik ben ook van school gestuurd. Voor de directie was ik moslimcrapuul. Ze begrepen en kenden me gewoon niet.

STOCKMANS: Er was één leraar bij wie hij altijd vrijuit kon praten, meneer Van Cauwenberge. Hij wist dat Montasser zich in Jeruzalem zou hebben opgeblazen als hij daartoe de kans had gekregen. En toch veroordeelde hij hem niet. Bij hem voelde Montasser zich bijzonder. Hij heeft hem een gouden amulet gegeven. Een klein gebaar, maar symbolisch heel belangrijk. Het was een teken van erkenning.

U citeert in het boek een brief van een moslimmeisje: Vlamingen zijn best wel lieve mensen, maar ze kennen hun eigen samenleving niet.

ALDE’EMEH: Ja, dat vat het perfect samen. Filosoof Maarten Boudry heeft me ontgoocheld met zijn bewering dat de Koran een gewelddadig boek is. Ja, ik heb verzen in de Koran gelezen die geweld stimuleren. Maar er staan evengoed verzen in over verzoening.

STOCKMANS: Hoe denk je dat zo’n statement overkomt bij al die mensen die inspiratie voor hun leven halen uit dat boek?

ALDE’EMEH: Lees de teksten van Averoes, of van Jalal al-Din Rumi…

De gemiddelde Vlaming heeft weinig boodschap aan tekstexegese. Die ziet alleen de aanslagen en de problemen met moslimjongeren.

ALDE’EMEH: Niemand hoeft van mij de Koran te lezen, of ons boek. (lacht) Maar als mensen de Koran gewelddadig noemen, mag ik toch reageren?

STOCKMANS: Als we een maatschappelijk probleem willen oplossen, moeten we elkaar beter leren kennen. Dat kan alleen door elkaar te ontmoeten, te praten en te luisteren.

De strijders in Syrië en Irak baseren zich op religieuze teksten om met geweld een kalifaat te stichten.

ALDE’EMEH: De gewapende jihad is in een oorlogssituatie een legitiem onderdeel van de islam. Elk volk heeft het recht om zichzelf tot op zekere hoogte te verdedigen. En iedereen moet voor zichzelf de keuze maken of hij daaraan deelneemt of niet. In de jaren tachtig steunde het Westen de moedjahedien die in Afghanistan streden tegen de Sovjet-Unie. Het was toen blijkbaar geen enkel probleem dat ze zich baseerden op de Koran. Waarom is dat vandaag anders? Enkel en alleen omdat de machtsverhoudingen zijn veranderd. Maar een land of een volk dat wordt aangevallen, mag zichzelf verdedigen. Ook de Palestijnen dus.

De Syriëstrijders hebben het recht om te vechten voor een kalifaat?

ALDE’EMEH: De gewapende jihad is alleen toegestaan in een defensieve oorlog. Jihadistische milities zoals de IS en Al-Qaeda argumenteren dat het laatste kalifaat in 1924 door toedoen van de Britten en de Fransen is gevallen. In die zin voeren zij een defensieve oorlog. De Belgische overheid heeft die jongeren in het begin trouwens laten vertrekken omdat het in feite bondgenoten waren in het conflict met de Syrische president Bashar Al-Assad. Ook dat is een genuanceerd verhaal.

Terug naar uw levensverhaal: u schrijft dat u als puber Joden leerde haten zonder er ooit één te hebben gezien.

ALDE’EMEH: Dat was pure onmacht over wat er in het Midden-Oosten gebeurde. Als er op dat moment in mijn leven een netwerk van verzetsstrijders of jihadronselaars was geweest, was ik misschien ook vertrokken. Ik was zwak en kwetsbaar. Ik voelde een diepe haat. De Israëlische vlag gebruikte ik als deurmat voor mijn kamertje thuis. Op het ritme van loeiharde Hezbollahgezangen sprong ik daar dan op als een opgefokte militant, of ik veegde er mijn vuile schoenen aan schoon. Ik kon toen bij niemand terecht. Het enige wat ik kon doen, was me allerlei zaken indenken, naar mijn cassettes luisteren en de hoop koesteren dat ik zelf als strijder zou worden ingezet.

Op een bepaald moment plande u zelfs een aanslag?

ALDE’EMEH: Heel concreet was het allemaal niet, ik heb nooit echte plannen gemaakt. Maar toen ik zestien was, ging ik in een bosje achter ons huis in Baardegem wel fysiek trainen. Het was de enige manier om de pijn te kanaliseren. Met een militair uniform dat ik in een legerwinkel in Aalst had gekocht en een nepgeweer dat ik van een vakantie in Jordanië had meegenomen, stoomde ik mezelf klaar. Ik had een pamflet gelezen over hoe jongens zich moeten voorbereiden op de strijd: in extreme omstandigheden, in de natuur, in de modder, in de kou. Het bosje beantwoordde aan die beschrijving. Urenlang trok ik eropuit en bakende ik een parcours af. Dat bos werd mijn persoonlijke trainingskamp.

STOCKMANS: Montasser vertelde me over absurde situaties. Oorlog simuleerde hij door tijdens die trainingen vuurwerk en bommetjes af te steken. Gevechtstechnieken oefende hij door met zijn vuisten op hout te slaan tot de planken versplinterden. En om extreme situaties na te spelen, viel hij dieren zoals fazanten aan.

ALDE’EMEH: Ik heb alle stappen van die training doorlopen. Ik moest als finale oefening alleen nog wat echte kogels afvuren. Zover is het niet gekomen.

U had voor hetzelfde geld in Syrië kunnen zitten?

ALDE’EMEH: Iedereen maakt uiteindelijk zijn eigen keuze. Ik heb zaken gezien en gehoord die mij op mijn stappen deden terugkeren. We noemen het mijn persoonlijke reis naar de wortels van de haat. Ik las heel veel en wilde alles weten over de geschiedenis van het Palestijnse volk, over Israël, de islam, over de westerse politiek in die regio. Door kennis te vergaren, heb ik me kunnen bevrijden van al mijn haat. Net daarom moeten moslimjongeren beter worden geschoold: hoe meer kennis, hoe minder ze in allerlei geromantiseerde en stoere verhalen zullen trappen.

Die jongens in Syrië zijn misleide dommeriken die niet beter weten?

STOCKMANS: Het heeft niet alleen met kennis te maken. Het gaat ook om nieuwsgierigheid. Een schoolreis die Montasser in het zesde middelbaar naar Auschwitz heeft gemaakt, was cruciaal. Het was nochtans toeval dat de school waar hij zat die reis aanbood.

ALDE’EMEH: Toen ik door de poort van Auschwitz stapte, begon de grond onder mijn voeten letterlijk en figuurlijk te kraken. Dit was de belangrijkste grens die ik in mijn leven ben overgestoken; veel ingrijpender dan mijn reis naar de Syriëstrijders, zes jaar later. Ik voelde in dat vernietigingskamp als Palestijn een verbondenheid met de Joodse slachtoffers die ik moeilijk in woorden kon uitdrukken. Ik moest denken aan de tranen van zo veel tragedies in de loop van de geschiedenis. Uiteindelijk mondden die uit in de tragedie van mijn volk en letterlijk ook in de tranen van mijn eigen moeder. In Auschwitz werd het lot van Joden en Palestijnen voorgoed met elkaar verbonden, besefte ik. De wachttorens deden me denken aan de Israelische torens en de muur in Palestina. De psyche van de Israëli’s is zo gekweld door wat het Joodse volk is overkomen dat ze buitenstaanders misschien nooit meer kunnen vertrouwen. Het is na die ervaring dat ik ook over de Joodse cultuur ben gaan leren. Ik leerde zelfs Hebreeuws.

Aan het eind van de hele weg die ik heb afgelegd, heb ik tijdens een reis in Palestina een olijfboom geplant op het puin waar ooit het huis van onze familie stond. Hij heeft me in mijn dromen jarenlang aangemoedigd om vol te houden en te studeren.

Pubers en adolescenten zijn doorgaans niet met haat maar met de grote liefde bezig. U blijkbaar ook, tijdens uw radicale periode?

ALDE’EMEH: Ja. Ik was verliefd op een Palestijns meisje uit Saudi-Arabië. In het boek hebben we ze ‘Tina’ genoemd. Ik had haar in mijn puberteit één keer ontmoet bij mijn tante in Palestina, en in België bleef ik aan haar denken – ook al was er geen enkel contact met haar mogelijk. Die pure liefde van Tina was het symbool van de harmonie waarin mijn familie in Palestina ooit leefde: ik heb daar jarenlang naar gehunkerd. Ik was geobsedeerd door Tina, en telkens als ik naar het Midden-Oosten reisde, hoopte ik haar terug te zien. Dat is me uiteindelijk ook gelukt. En we zijn zelfs getrouwd, nadat haar vader haar als een kameel op de kamelenmarkt aan mij had verkocht. Ik moest 3000 euro betalen. En 5000 euro als ik van haar scheidde, maar dat zou toch nooit gebeuren. Dacht ik.

Het is wel gebeurd.

ALDE’EMEH: Tina leefde in een sprookjeswereld, de wereld van veel naïeve Saudische meisjes die wachtten op de prins op het witte paard. Zeven jaar lang had ik over haar gefantaseerd als goddelijk, vroom meisje. Eenmaal getrouwd en terug in België bleek ze even materialistisch en gewoon als sommige Vlaamse meisjes. Alles wat ik belangrijk vond, had ik op haar geprojecteerd, maar ze was er de tegenpool van. Zeven jaar lang had ik in een leugen geleefd. Maar ik verwijt haar niets, Tina was het slachtoffer van mijn droom en van onze preutse maar hypocriete tradities. We zijn getrouwd voordat we elkaar echt leerden kennen. Ze is uiteindelijk teruggekeerd naar Saudi-Arabië.

Uw boek gaat pagina’s lang over het onrecht dat Palestijnen en moslims is aangedaan. Wegen die geopolitieke discussies zwaarder door dan religieuze argumenten als voedingsbodem van haat?

ALDE’EMEH: Stel dat er een rechtvaardige Arabische staat zou bestaan, dan zou de IS veel minder aantrekkingskracht hebben. De IS speelt in op het onrecht dat ons sinds de kolonisatie is aangedaan. Er zijn ons Arabieren – en zeker het Palestijnse volk – alleen maar messen in de rug gestoken.

STOCKMANS: Het ís uiteindelijk een puur politiek verhaal. Wij dachten in 2003 dat we het Iraakse regime van Saddam Hoessein met wapengekletter konden verwijderen. Maar veel mensen uit zijn leger en inlichtingendiensten zijn gewoon doorgegaan. Ze hebben het religieuze verhaal heel goed bestudeerd, en spelen daarmee in op de gevoelens van moslimjongeren. Dat religieuze verhaal is hun vernislaagje: ze willen gewoon een nieuwe dictatuur stichten. De IS beweert dat een kalifaat alle moslims kan verenigen. Montasser heeft geleerd dat in de historische kalifaten ook broederstrijd heerste en moslims elkaar ook toen uitmoordden. Zo’n kalifaat biedt geen bescherming.

Jullie doen veel moeite om de Syriëstrijders te begrijpen. Hebben jullie er ook begrip voor?

ALDE’EMEH: Ik voel empathie maar geen sympathie. Ik begrijp hoe het zo ver is kunnen komen, maar ik keur het af als ze mensenrechten schenden.

Moeten teruggekeerde Syriëstrijders streng gestraft worden?

ALDE’EMEH: Na de Tweede Wereldoorlog hebben we in België de oostfronters ook repressief aangepakt. Heeft dat iets opgelost? De rancune en de opgekropte woede bij heel wat Vlamingen is daar nog altijd een gevolg van. Dat draagt zelfs vandaag nog bij tot de polarisering in België.

STOCKMANS: Syriëstrijders die misdaden hebben begaan, moeten een eerlijk proces krijgen.

ALDE’EMEH: Wat is eerlijk? Vorige week is een aantal moslima’s tot celstraffen veroordeeld voor deelname aan activiteiten van een terroristische groep. Ik ken enkele van hen, en ik begrijp hoe ze in dat vaarwater zijn terechtgekomen. Door negatieve verhalen in de moskee, of teksten die ze bij gebrek aan scholing niet altijd goed begrepen, door eigen negatieve ervaringen zoals het hoofddoekenverbod, door sociaal isolement. Een van die meisjes werd opgepakt toen ze naar Syrië wilde vertrekken, en is in de gevangenis gestopt. Het moment waarop ze voor de rechter moest verschijnen, droeg ze niet langer haar hoofddoek maar een nikab. Hoe komt dat? Hoeveel aanslagen in Europa waren niet het werk van moslimjongeren die geradicaliseerd uit de gevangenis kwamen of een verleden in de jeugdzorg hadden? Parijs, Kopenhagen, ga maar na…

STOCKMANS: Wij pleiten in ons boek voor preventie en verzoening, niet voor meer repressie.

ALDE’EMEH: De Belgische politici hebben na drie jaar nog altijd geen beleid die naam waardig tegen gewelddadig radicalisme. Er vertrekken nog altijd jongeren naar Syrië.

Zijn pubers en adolescenten niet altijd vatbaar voor radicale ideeën? Valt daar wel iets aan te doen?

ALDE’EMEH: Dat pleit dan weer voor het belang van beter onderwijs. Ik gaf onlangs een lezing aan een universiteit. Er zaten heel wat moslims in het publiek. Ik vroeg of de profeet Mohammed alles weet. De moslimjongeren dachten allemaal van wel. Toen ik het tegendeel beweerde, wilde de helft meteen de zaal verlaten. Waar staat het onderwijs dan? Waar zijn de imams? Er zijn meer dan 150 moskeeën in Vlaanderen, en maar 10 imams spreken Nederlands. Dat is veel te weinig.

Politicoloog Bilal Benyaich waarschuwde enkele weken geleden in Knack voor rellen en geweld als er niet snel werk wordt gemaakt van een degelijk integratiebeleid. Hoe zien jullie de toekomst?

ALDE’EMEH: Als moslims het gevoel blijven hebben dat men niet openstaat voor hun geloof, en ze zich onvoldoende politiek vertegenwoordigd voelen, dan blijft de polarisatie toenemen en belanden we misschien in de scenario’s die Bilal suggereert. Maar ik geloof dat de moslimgemeenschap uiteindelijk zal integreren.

STOCKMANS: Ik ben minder optimistisch. Ik zie de toestand in het Midden-Oosten niet echt in de goede richting evolueren, en dat zal ook hier enorme impact hebben. Ik zie de polarisering toenemen. Denk ook aan Pegida en de betogingen tegen de islamisering. Ook dat is een symptoom van onderdrukte gevoelens en frustraties.

Weet u, de aanslag op Charlie Hebdo was een voorbeeld van hoe we veertien jaar na 9/11 nog altijd niets begrepen hebben. Dat was niet zozeer een aanslag tegen de vrije meningsuiting, maar een aanslag om ons, westerlingen, verder mee te slepen in het geopolitieke conflict. De foute interpretatie van de aanslag in Parijs laat ons toe om ons nog maar eens moreel superieur te voelen aan de moslimwereld.

ALDE’EMEH: In Verviers werden twee jonge moslims gedood door de politie. Een van hen kende ik vrij goed, omdat hij in mijn wijk woonde. Wat zei minister Jan Jambon (N-VA) daarover? ‘We hebben ze opgekuist.’ Welk signaal geeft Jambon aan de familie, vrienden en de gemeenschap waartoe ze behoorden? Dat is voor hen het zoveelste bewijs dat ze hier niet erkend worden of volwaardig deel uitmaken van onze samenleving.

STOCKMANS: Het waren jonge Belgen die daar werden opgekuist. We zitten stilaan op een keerpunt. Zolang we geloven dat we allerlei dictators en hun regimes in de Arabische wereld kunnen blijven steunen zonder daar zelf ooit de gevolgen van te voelen, stevenen we af op de scenario’s die Benyaich schetste.

ALDE’EMEH: Zoals de jihadisten zeggen: ‘Het Westen slacht een schaap, maar het wil geen bloed op zijn kleren krijgen.’ Zo werkt het dus niet.

Montasser AlDe’emeh en Pieter Stockmans, De Jihadkaravaan, Lannoo, 432 blz., ?24,99.

DOOR PETER CASTEELS EN JAN LIPPENS, FOTO’S LIES WILLAERT

‘In een islamwinkel in Brussel kocht ik cassettebandjes van een televisieprediker uit Koeweit. Hij sprak over de Koran, het kalifaat en de jihad.’

‘Moslimjongeren moeten beter worden geschoold: hoe meer kennis, hoe minder ze in allerlei geromantiseerde en stoere verhalen zullen trappen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content