De Canadese componist Claude Vivier werd in 1983 in Parijs op gruwelijke wijze vermoord. Even extreem als hij leefde, is zijn muziek. Ars Musica programmeert in Antwerpen, Brussel en Charleroi een belangrijk deel van zijn sterk emotionele oeuvre.

Kort voor zijn vijfendertigste verjaardag werd de Canadese componist Claude Vivier dood aangetroffen in zijn woning in Parijs, op zijn werktafel de schetsen van een laatste compositie, Glaubst du an die Unsterblichkeit der Seele? De lugubere ontdekking – hij werd met 19 messteken vermoord – ging gepaard met een zekere ontzetting over de frappante overeenkomst tussen de manier waarop de componist aan zijn einde kwam en de beschrijving van zijn eigen dood in die compositie. Het werk lijkt onvoltooid, maar kan in het licht van de gebeurtenissen als voltooid beschouwd worden. Midden in een zin stokt de muziek, even abrupt als het leven kan eindigen. Precies zo voerde dirigent Reinbert De Leeuw dit werk voor vocale solisten, koor, drie synthesizers en percussie uit tijdens het Holland Festival van 1995. ‘Ik heb zelden gehad dat ik op een podium zo stond na te trillen’, getuigt hij achteraf. ‘Ik kom doorlopend met nieuwe composities in aanraking, al heel mijn leven, maar de muziek van Vivier leren kennen, was een schok. Hij heeft mijn beeld van muziek veranderd. Zijn muziek is volkomen authentiek.’

Muziek was voor Vivier een late roeping. Hij ontdekte haar impact en emotionele kracht tijdens een middernachtmis in het seminarie, waar zijn adoptiefouders ‘het onhandelbare kind’ jarenlang hadden ondergebracht met het oog op het broederschap. De jonge wees, ‘een kind dat altijd lachte’, had aan een strenge god geen enkele boodschap en lapte regels en geboden aan zijn laars. Zijn roeping was muziek geworden. Van 1967 tot 1971 ging hij studeren aan het Conservatorium van Montreal bij Gilles Tremblay, waarna hij met een studiebeurs van de Conseil des Arts du Canada naar Europa vertrok. Eerst studeerde hij aan het Instituut voor Sonologie in Utrecht bij Gottfried Michaël Koenich, daarna in Keulen bij Karlheinz Stockhausen. Vanaf 1974, na zijn terugkeer naar Canada, doceerde hij enige tijd aan de Universiteit van Ottawa en begonnen de compositieopdrachten toe te stromen. In 1976 maakte hij een rondreis door Azië, waarvan hij een heleboel instrumenten meebracht om ze een prominente plaats in zijn composities te geven. In 1982 verhuisde hij opnieuw naar Parijs om er te werken. Drie opera’s met telkens een essentieel thema uit zijn persoonlijke leven stonden op stapel toen het noodlot toesloeg: La mort de Tchaikovsky (homoseksualiteit), Jeanne d’Arc (mysticisme) en Marco Polo (reizen).

TIBETAANSE HOORNS

In slechts 12 jaar tijd componeerde Vivier 49 werken, waarvan Ars Musica er nu een tiental programmeert. Jean-Paul Dessy en Etienne Siebens verdelen met hun respectievelijke ensembles de arbeid over Charleroi, Brussel en Antwerpen. Maar ook vocale solisten met een groot uithoudingsvermogen worden op het appèl verwacht. De menselijke stem is in het oeuvre van Vivier opvallend aanwezig: de spreekstem, het koor, de vervormde stem, de extreem hoog zingende stem boven de uiterst diepe bastonen die als Tibetaanse hoorns een bezwerend fundament leggen. De gezongen en gesproken teksten zijn meestal van hemzelf. Ze zijn ontroerend of poëtisch, meestal beide. Deels zijn de teksten ook in een zelfverzonnen taal geschreven. In een brief aan Thérèse Desjardins – toen een trouwe vriendin, inmiddels jarenlang voorzitster van de Fondation Vivier in Quebec – schreef Vivier destijds: ‘Het besef dat ik geen vader of moeder had, heeft mij in een schitterende droomwereld terecht doen komen. Ik gaf vorm aan mijn afkomst zoals ik dat wilde en ik deed alsof ik in vreemde talen sprak.’

Etienne Siebens, dirigent van het Prometheus Ensemble, toont de zangpartituur van Prologue pour un Marco Polo waar inderdaad een melodieus nonsenstaaltje staat neergeschreven, bij elkaar gesprokkeld uit alle hoeken van de wereld. Ook uit Nederland. In Bouchara vraagt de componist uitdrukkelijk om Bouchara met een Hollandse ‘g’ uit te spreken. De legende beschrijft verder een reeks zangtechnieken die verschillende kleurlagen toevoegen en de muziek een griezelig, bijna buitenaards karakter geven. Vivier lijkt erin te slagen met akoestische instrumenten een soort elektronisch geluid te genereren. In Prologue pour un Marco Polo vormen zes klarinetten, dertien strijkers, slagwerk en zeven zangers samen een soort geheimzinnig orgel. Terwijl Vivier uit de boxen schalt en we de partituur mee volgen, voegt Siebens er nog aan toe: ‘Soms heb ik zelfs de indruk dat niet iedere nuance in de partituur door opnametechnici geregistreerd kan worden. Deze muziek is zo fijngemaasd, zo effectief geïnstrumenteerd, en de zangtechnieken zo afwisselend en divers voorgeschreven, dat dit haast ook onmogelijk is. Maar ze is dan ook aartsmoeilijk uit te voeren.’

De muziek van Claude Vivier is statisch en compleet homofoon. Als een traag schip glijdt ze voort door de tijd. Ontwikkeling in de westers klassieke zin van het woord is er niet. Er worden geen motieven ontwikkeld, geen thema’s tegenover elkaar gesteld of verstrengeld. Er zijn geen crescendo’s of versnellende ritmes die een climax aankondigen. De stukken van Vivier zijn ook niet opgebouwd volgens het principe traag-snel-traag. ‘Mijn muziek is een paradox’, stelde Vivier. ‘Je hebt alleen maar muzikale statements. Soms met dramatische bogen, maar geen dramatische ontwikkeling in romantische zin.’

Ook al weekt Viviers muziek vanaf de openingsnoot emoties los bij de toehoorder, toch is zij antiromantisch. Kopernikus, Lonely Child, Marco Polo, Samarkand, Orion, Bouchara zijn stuk voor stuk composities waarin hij het contrapunt heeft afgezworen. Daarmee heeft hij afstand genomen van de basis van de westerse muziek. In zijn meest aangrijpende compositie Lonely Child voor sopraan en kamerorkest, zegt hij tot de puurste vorm van melodie te zijn gekomen.

LANGE WEG AFGELEGD

Claude Vivier heeft die waanzinnig persoonlijke stijl, dat unieke geluid pas na vele omzwervingen bereikt. György Ligeti, een groot verdediger van Viviers muzikale nalatenschap, zei in een interview: ‘Zijn muziek is volstrekt zuiver, volstrekt eerlijk, een ritueel van een onbestaande religie.’

Vivier legde dus een lange weg af om tot deze pure stijl te komen. Van Bali tot het binnenste van zichzelf. In de belangrijke muziekcentra, Keulen en Darmstadt, had hij zijn waarheid niet gevonden. In het Oosten daarentegen wel. In een interview uit 1981, kort na de voltooiing van het orkestwerk Orion (vorig jaar nog te horen met het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen onder leiding van Michel Tilkin in deSingel) en de opera Kopernikus (vorig jaar nog te zien in de Nederlandse Opera), zei hij: ‘Ik schreef deze werken als reactie op bepaalde hedendaagse muziek die slechts de neerslag van beredeneerde structuren wil zijn. Het is waanzin te denken dat dit de enige manier is om een kunstwerk te creëren, en alle inspiratie die voortkomt uit muzikale emotie te verbieden. Soms is de emotie zo subtiel dat ze onmogelijk gemanipuleerd of in mathematische modellen gegoten kan worden. (…) Sommige parameters in mijn muziek, zoals lengte en proportie, zijn dan weer wél georganiseerd. Mijn benadering is zowel intuïtief als beredeneerd.’

Als Vivier over proporties spreekt, dan heeft hij het over de wijze waarop in het Oosten wordt ‘gestructureerd’. Een gongslag verdeelt de tijd in stukken. Het is een rituele tijdsverdeling, zoals in een eredienst. Veel titels van zijn werken zijn oosters ( Zipangu, Bouchara, Shiraz) en ook een groot deel van het gebruikte instrumentarium, de percussie in het bijzonder (gongs, rins, vingercimbaaltjes).

Claude Vivier was enorm gepassioneerd. Hij zocht excessen op, zo luiden talrijke getuigenissen. Hij ging volledig op in het componeren en in het praten over muziek. Hij was iemand die graag lachte, soms provocerend luid, ‘een lach die de angst moest verbergen van iemand die zijn ziel in de muziek heeft ontdekt’, zegt Thérèse Desjardins. Hij was ontzettend geliefd onder medestudenten en in Montreal vormde zich een hele schare muziekvrienden waarmee hij nachtenlang in de bar op de hoek over het wezen van de muziek doorboomde. De liefde waarvan hij bezeten was omdat hij ze zelf als kind had moeten missen, wilde hij geven aan jongens uit de buurt. Menselijk contact op straat, in de metro, in sauna’s en bars was voor hem levensnoodzakelijk. Ondanks een grote angst voor de duisternis – hij sliep altijd met alle lichten aan – zocht hij zelf continu zijn eigen duistere kant op. Hij begaf zich in het illegale nachtleven waar het gevaar uit alle hoeken gluurde. Drugsverslaafden, marginalen en creaturen uit een milieu waar geschillen vaak dodelijk worden beslecht, kruisten zijn pad, zoals die fatale nacht in maart 1983.

De onverwachte en gruwelijke dood van Claude Vivier heeft ongetwijfeld een rol gespeeld in een soort mythevorming rond zijn persoon. Maar zijn muzikale nalatenschap, tevens blauwdruk van zijn leven, is voldoende aangrijpend, huiveringwekkend en ontroerend, om ‘de onsterfelijkheid van zijn ziel’ te verzekeren.

Ensemble Musiques Nouvelles o.l.v. Jean-Paul Dessy m.m.v. Michael Levinas (piano) op 26 maart in Palais de Beaux Arts, Charleroi (volledig muzikaal programma). Op 27 maart in het Brusselse Koninklijk Circus m.m.v. Isabelle Socoja (stem). Om 19.45 uur geeft musicoloog Harry Halbreich introductie over Claude Vivier bij Ars Musica, Koningsstraat 89, Brussel. Op 28 maart Ensemble in deSingel o.l.v. Etienne Siebens m.m.v Monique Krüs en Susan Narucki

Info Ars Musica (02-219 40 44 of www.arsmusica.be)

Greet Van ’t veld

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content