Op 13 augustus wordt de Cubaanse leider Fidel Castro 75 jaar. Was het verkeerd de weddenschap aan te gaan als hij die niet kon winnen? Is zijn levenswerk mislukt?

Het is begin 1984, 25 jaar na de Cubaanse revolutie. Aan het balkon van het gebouw van de schrijversbond hangt een spandoek over de hele gevelbreedte: ‘ Comandante en jefe, ordene!‘, ‘Chef, beveel maar, wij draaien!’ Schrijvers zijn in Cuba altijd belangrijk geweest. Maar nog belangrijker is de baas: Fidel Castro, dan bijna 58 jaar oud.

Zeventien jaar later is hij nog steeds de baas. Al is alles om hem heen veranderd. Het rijk dat hij misschien had willen opbouwen, is er nooit gekomen en het regime dat hij wél maakte, is rond hem ingestort. Hij steunde lange tijd op de Sovjet-Unie, maar die bestaat niet meer. En Moskou, waarvan hij geld kreeg, is aan de bedelstaf geraakt. Maar nooit is hij geplooid voor de archetypische vijand, het Amerikaanse imperialisme. Al werd alles hem in de veertig jaar durende strijd afgepakt. Zijn baard is nu lang, grijs en patriarchaal geworden – en door zijn vriend Gabriel Garcia Marquez weet Latijns-Amerika waar het woord ‘patriarch’ voor staat. Twee, drie jaar geleden begon Castro zijn eeuwige, allang belachelijk geworden uniform af en toe voor burgerkledij te ruilen. En hij ontving paus Johannes-Paulus II officieel in Havana – ze schoten zelfs goed op. Hij is ook gestopt met roken.

Fidel Castro Ruz wordt op 13 augustus 1926 geboren op de suikerplantage van zijn vader bij Biran in de provincie Oriente. Zijn vader is uit het Spaanse Galicië overgekomen en heeft een plantage van 9000 hectare bemachtigd. De kleine Fidel speelt tussen het suikerriet tot hij op zijn zesde naar school kan bij de jezuïeten en in 1942 naar hun Belen-college in Havana trekt. In 1945 begint hij aan een rechtenstudie.

Als Castro in 1950 afstudeert, begint hij met twee confraters een advocatenpraktijk. Twee jaar later al wil hij in de politiek gaan. Hij is kandidaat voor de parlementsverkiezingen, als generaal Fulgencio Batista de macht greep en de verkiezingen annuleert. De advocaat Castro doet hem een proces aan wegens schending van de grondwet, maar verliest. Omdat zo duidelijk wordt dat de dictatuur met legale middelen niet te bestrijden valt, grijpt hij naar andere wapens: op 26 juli 1953 valt een groep van 165 mannen, met Fidel Castro en zijn broer Raul aan het hoofd, de Moncadakazerne van Santiago aan. De aanval mislukt, de helft van de mannen wordt gedood. De anderen, onder wie Fidel en Raul, worden gevangengenomen. Als ze bij de amnestieverlening van 15 mei 1955 worden vrijgelaten, trekken de twee broers naar Mexico, om vandaaruit verder te ageren.

DE WEG NAAR MOSKOU

De rest van het verhaal is navenant. 82 gewapende mannen op een oud bootje, die nauwelijks een storm hebben overleefd, landen op 2 december 1956 op de kust van Oriente. Daar willen ze zich aansluiten bij de georganiseerde volksopstand, die er niet is. Maar het leger is er wél. Twaalf overlevende revolutionairen trekken de Sierra-Maestrabergen in en organiseren de guerrilla, het rebellenleger, dat mettertijd tot 800 manschappen aandikt en naar Havana oprukt. Op 1 januari 1959 vlucht dictator Batista naar de Verenigde Staten en trekt Castro Havana binnen. Washington erkent de nieuwe regering op 7 januari 1959.

Daarna neemt de echte politiek de legende over: de breuk met de VS en de toenadering tot Moskou. Fidel Castro – die nooit een communist of zelfs maar een marxist was, in tegenstelling tot sommigen van zijn vrienden – schuift al snel in de richting van het sovjetregime op. Er volgt een invloedsstrijd en er zijn vragen over de verborgen rol van de Cubaanse communistische partij. Over de rol van Ernesto Che Guevara zijn vriend en vijand in het Cubaanse kamp en elders nog lang niet uitgeraasd.

Wat Castro doet, is radicale keuzes maken. Als het niet mét Washington kan, dan ertegen. Samen met Moskou, waar Nikita Chroestsjov baas is. De Verenigde Staten verbreken de relaties en laten de CIA een inval op Cuba organiseren: 1300 Cubaanse ballingen vallen op 17 april 1961 de Varkensbaai aan, en ontdekken dat het regime van Castro populair is. Daarna de rakettencrisis van oktober 1962: Castro laat Chroestsjov langeafstandsraketten plaatsen op Cuba, wat natuurlijk ontdekt wordt. De Amerikaanse vloot blokkeert daarop Cuba en er volgt een opbod van dreigementen tot Moskou de raketten terughaalt. Daarna kán het niet meer goed komen. Hoe dichter bij Moskou hoe verder van de VS, en omgekeerd. De breuk impliceert niet alleen afstand van Washington, maar – hoe gek dat ook mag klinken – ook van de democratie. Oppositie en kritiek op Cuba verdwijnen, en Castro breekt met Che Guevara die een wanhopige gooi doet naar de reddende revolutie in Zuid-Amerika: de guerrilla in Bolivië en elders. Maar die guerrillastrijd is tot mislukken gedoemd, Che sneuvelt en Cuba blijft geïsoleerd en geterroriseerd achter. Een klein insubordinerend eiland onder de neus van de supermacht, overeind gehouden door de ver van belangeloze hulp uit de Sovjet-Unie.

Fidel Castro, de chef van de revolutie, kan dat volhouden zolang zijn eiland doet dromen. Zolang de Cubaanse revolutie Latijns-Amerika tot voorbeeld dient. Wat die verwezenlijkt heeft, is dan ook niet gering in vergelijking met de favela’s van Lima en Rio de Janeiro: geneeskunde, onderwijs, werk en voedsel voor iedereen, sociale controle, maar ook een sociaal vangnet. Het is en blijft een model, van Mexico City over Managua tot in de punt van Chili en Argentinië. Tot het samen met de Sovjet-Unie instort. Fidel blijft dan alleen over, een oud wordende patriarch, een regelrechte dictator die in nachtelijke discussies met uitgelezen gesprekspartners voortleeft op zijn herinnering aan de oude idealen. Ondertussen wacht de wereld op zijn dood.

S.V.E.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content