De Vlaming mag dan al kampioen van de selectieve inzameling en recyclage zijn, met afvalstoffen en materialen zou hij nog veel duurzamer kunnen omgaan. Minister van Leefmilieu Joke Schauvliege wijst met haar nieuwe decreet de weg.
Vlaams minister van Leefmilieu Joke Schauvliege (CD&V) belegt op 6 juni een rondetafel over duurzaam materialenbeheer. Dat is een van de pijlers van het project ‘Vlaanderen in Actie’. De rondetafel moet leiden tot een gezamenlijke verklaring van overheden, bedrijven, vakbonden, milieuorganisaties en consumenten waarin zij zich ertoe engageren om de omslag naar een Vlaamse kringloopeconomie te maken. Tegen juni 2012 moet dat engagement vertaald worden in een concreet actieplan en een materialenpact. Schauvliege biedt daarvoor een kader met een nieuw decreet over ‘het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen’. Dat zet een Europese kaderrichtlijn van 2008 over afvalstoffen om in Vlaams beleid en vervangt meteen ook het dertig jaar oude afvalstoffendecreet.
Het Vlaamse beleid steunde op de zogenaamde ‘Ladder van Lansink’: preventie en hergebruik krijgen voorrang op verbranden en storten. Wat voegt het duurzaam gebruik van materialen en afvalstoffen aan die benadering toe?
Joke Schauvliege: In Vlaanderen leren we van kindsbeen af dat afval – papier en karton, de resten van fruit en groenten, plastic, blikjes – apart wordt ingezameld en opgehaald. Daardoor zijn we in Europa ook de kampioen van de selectieve inzameling en recyclage. Het is belangrijk dat we koploper blijven. Duurzaam materialenbeheer is daartoe een uitstekende springplank. Daarbij focussen we niet meer alleen op afval, maar op de hele levenscyclus van producten.
Als onze economie die stap kan zetten, winnen we op twee vlakken. Door materialen en afvalstoffen opnieuw te gebruiken, sluiten we de kringloop en maken we onze ecologische voetafdruk kleiner. Op economisch vlak zijn de voordelen eveneens duidelijk. We gebruiken veel grondstoffen die schaars en duur zijn en die ons afhankelijk maken van het buitenland. We kunnen dat counteren door van onze afvalstoffen opnieuw grondstoffen te maken. De kennis die we op die manier opbouwen, kunnen we bovendien internationaal vermarkten.
Van de Europese kaderrichtlijn neemt u het beginsel van de ‘zelfvoorziening’ voor ‘gemengd stedelijk afval’ over. Wat houdt dat precies in?
Schauvliege: Zelfvoorziening betekent dat we voor gemengd stedelijk afval – dat is huishoudelijk afval en voorts ook bedrijfsafval dat daarmee vergelijkbaar is en vaak van kmo’s komt – onze grenzen kunnen sluiten. Dat voorkomt dat we massa’s afval uit het buitenland binnenkrijgen, maar ook dat veel afval zou worden uitgevoerd om het elders tegen dumpingprijzen te verwerken of te verbranden. De verleiding daartoe is immers groot als je weet dat in Nederland een grote overcapaciteit voor afvalverwerking en -verbranding bestaat. Harde concurrentie heeft er de prijzen voor de vrije capaciteit fors naar beneden gedrukt. Door de grenzen voor gemengd stedelijk afval te sluiten, houden we het beleid voor dat afval in eigen handen. Zo kunnen we een efficiënte verwerking in functie van recyclage en duurzaam materialenbeheer beter sturen.
Voor het andere bedrijfsafval kunt u de grenzen niet sluiten.
Schauvliege: Nee, maar ook die afvalstromen moeten een rol spelen in het duurzaam beheer van materialen en afvalstoffen. We kunnen daartoe bijdragen door bijvoorbeeld omzichtig om te springen met exportvergunningen.
In een advies over uw nieuwe aanpak waarschuwt de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI): ‘Afval volgt het geld.’
Schauvliege: Die waarschuwing is terecht. Maar als we erin slagen om van afval lucratieve grondstoffen met een kwaliteitslabel te maken, is dat een stimulans om het hier te houden en opnieuw te gebruiken. Dat is net het doel van mijn beleid. Hergebruik van materialen en afvalstoffen moet voor bedrijven economisch aantrekkelijker worden dan een zoektocht naar de goedkoopste tarieven op een Europese markt van afvalverwerking en -verbranding.
Kunt u met een decreet tegen het grote geld op?
Schauvliege: Vlaanderen is geen eiland. Om die reden heb ik tijdens het Europese voorzitterschap van ons land tijdens de tweede helft van 2010 het duurzaam materialenbeheer aangekaart. Dat thema is zo voor het eerst op de Europese agenda gekomen. We zijn erin geslaagd om alle 27 EU-lidstaten mee op sleeptouw te nemen, met ook een opdracht voor de Europese Commissie. Die heeft nu van Resource Efficiency een speerpunt van de Europese agenda 2020 gemaakt. Dat moet resulteren in een zuiniger gebruik van grondstoffen en in meer recyclage van afval en materialen.
Intussen moet u ook in Vlaanderen beslissen over nieuwe verbrandings- capaciteit. Volgens de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) zijn die capaciteit en het aanbod van brandbaar afval in evenwicht. ( zie grafiek) Maar Indaver in Doel (200.000 ton) en Bioner-ga in Houthalen-Helchteren (200.000 ton) willen een vergunning voor bijkomende capaciteit, en de vergunning van Isvag in Wilrijk (150.000 ton) moet worden verlengd.
Schauvliege: Begin vorig jaar heb ik de OVAM-cijfers voorgelegd aan alle publieke en private bedrijven die met de afvalverwerking en -verbranding bezig zijn, en ook aan de milieukoepel Bond Beter Leefmilieu en de sociale partners. Bedoeling was om een consensus te bereiken over het capaciteitsvraagstuk. Dat is niet gelukt. Daarom ook is een goede definitie van gemengd stedelijk afval zo belangrijk. Met het positieve fiat van de Raad van State en de Vlaamse regering kan ik nu gemakkelijker de capaciteit bepalen die nodig is. Ze mag in elk geval een duurzaam materialenbeheer niet in de weg staan. Bij die evenwichtsoefening is niet alleen de capaciteit van belang. Ik zal voor de dossiers van Indaver, Bionerga en Isvag ook rekening houden met de energierecuperatie en de regionale spreiding zodat afval niet over grote afstanden hoeft te worden vervoerd.
Bionerga wilde aanvankelijk een nieuwe verbrandingsoven van 300.000 ton bouwen, omdat anders een rendabele uitbating niet mogelijk zou zijn. De provincie Limburg schroefde de aanvraag in een vergunning terug tot 200.000 ton en OVAM heeft u laten weten dat 150.000 ton kan volstaan. Rentabiliteit is voor u geen criterium?
Schauvliege: Ik begrijp dat publieke en private investeerders oog hebben voor rendement. Maar voor een minister van Leefmilieu mag dat niet overheersen. In de uiteindelijke beslissing over een vergunning voor een verbrandingsinstallatie is het milieu voor mij de belangrijkste invalshoek.
Jaarlijks wordt nog een grote hoeveelheid (260.000 ton in 2010) brandbaar en niet-gevaarlijk bedrijfsafval gestort. Is dat dan geen goede reden om bijkomende verbrandingscapaciteit toe te laten?
Schauvliege: Dat leidt opnieuw tot een cijferdiscussie. Tussen dat gestorte afval zit nu nog veel shredderafval van auto’s, witgoed, enzovoorts. Door de heffing systematisch te verhogen, willen we dat het storten van dat residu in 2015 stopt en dat er met nieuwe technieken meer herbruikbare materialen uit gehaald worden. In welke mate moeten we dat dan nu nog meetellen voor de noodzakelijke verbrandingscapaciteit?
Meer kringloopeconomie betekent dat er minder verbrandingscapaciteit nodig is?
Schauvliege: Dat argument weegt mee. Een volledig gesloten economische materialenkringloop zou ideaal zijn, maar dat is voor de lange termijn. Tot het zover is, zal niet alles herbruikbaar zijn. Daarvoor hebben we nog altijd verbrandingsinstallaties nodig en houden we een viertal stortplaatsen – als de laatste trap van de Ladder van Lansink – achter de hand.
Een andere hefboom voor het nieuwe beleid zijn de zogenaamde end of waste-criteria. Wat is daarvan het nut?
Schauvliege: Voor verwerkte afvalproducten zal OVAM kunnen bepalen welke onderdelen afval blijven en welke elementen eindeafval zijn en beschouwd worden als grondstoffen die weer in de kringloop kunnen worden gebracht. We zullen dat aanmoedigen door aan dergelijke grondstoffen een certificaat of kwaliteitslabel toe te kennen, zodat duidelijk is dat het onschadelijke stoffen zijn. Als bedrijven op die manier meer van hun afvalstoffen erkend krijgen als nuttige grondstoffen, wordt het interessanter voor hen om die laatste op de markt te brengen en hun afval niet te laten verbranden.
U zet ook in op een ‘uitgebreide’ producentenverantwoordelijkheid. Wat betekent dat?
Schauvliege: Het gaat over meer dan de financiële verantwoordelijkheid van producenten voor het beheer van afval dat ontstaat door hun producten. We hebben bijvoorbeeld ook de mogelijkheid om recyclagedoelstellingen op te leggen. Met de autosector hebben we zo al afgesproken dat er voor 85 procent van de onderdelen van afgedankte voertuigen een nieuwe nuttige toepassing – via hergebruik of energierecuperatie – moet zijn. Producenten kunnen daarover ook bij het ontwerpen van hun producten nadenken. We helpen hen daarbij met een zogenaamde Ecolizer. In die wijzer beschrijft OVAM de milieu-impact, de duurzaamheid en recyclagemogelijkheden van tientallen producten en stoffen: metalen, non-ferro, plastics, hout, chemische stoffen, bouwmaterialen, enzovoorts. Een stimulans op dat vlak zijn ook de jaarlijkse Ecodesign Awards. Die zijn bijvoorbeeld al gegaan naar een ontwerp van vilten panelen vervaardigd uit afval van PET-flessen, en naar een slim systeem om gevonden voorwerpen weer aan de eigenaars te bezorgen en zo de levensduur van die producten te verlengen.
Vlaanderen is vooral een regio van kleine en middelgrote ondernemingen. Zijn die kmo’s klaar om mee op uw kar te springen?
Schauvliege: Vele kmo’s zijn al bezig met duurzaam materialenbeheer. Een aantal heeft intussen ook een cradle to cradle-certificaat. Dat wil zeggen dat van hun producten nog materialen voor weer andere producten kunnen worden gemaakt. Maar we kunnen zeker nog een tandje bijsteken. Voor de selectieve inzameling van huishoudelijk afval doen we het uitstekend. Bedrijfsafval daarentegen komt nog heel vaak in een en dezelfde container terecht. Samen met de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappijen en met de steden en gemeenten moeten we dat bijvoorbeeld in bedrijvenzones beter organiseren, zodat recycleerbare en herbruikbare afvalmaterialen ook daar apart worden ingezameld.
De VRWI steunt het idee om afvalstoffen in grondstoffen om te zetten, maar betwijfelt of er in Vlaanderen een industrie is om die grondstoffen opnieuw te gebruiken.
Schauvliege: We moeten niet te bescheiden zijn. In de ons omringende landen zijn er eveneens afzetmogelijkheden. Bovendien kunnen we de eigen markt voor een deel sturen, bijvoorbeeld door een milieuvergunning te koppelen aan de verplichting om in een productieproces een bepaald percentage van grondstoffen te gebruiken dat uit afval is gewonnen. De overheid wil ook zelf het voorbeeld geven. In bestekken voor de inrichting van een plein of de aanleg van wegeninfrastructuur zullen we erop aansturen om zo veel mogelijk gerecycleerde en recycleerbare materialen te gebruiken.
Heffingen, bijdragen en retributies zorgen er nu voor dat ‘de vervuiler betaalt’. Zal een beleid van duurzaam materialenbeheer uiteindelijk niet duurder zijn?
Schauvliege: Nee, integendeel, het zal goedkoper zijn. Afval vermarkten als grondstof levert ecologisch en economisch toegevoegde waarde op.
DOOR PATRICK MARTENS